ECLI:NL:RBMNE:2014:4000

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
25 juni 2014
Publicatiedatum
9 september 2014
Zaaknummer
C-07-197633 - HL ZA 12-86
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling schade in vervolg op tussenvonnis en uitleg machtiging

In deze zaak, die voor de Rechtbank Midden-Nederland is behandeld, hebben eisers [eisers c.s.] schadevergoeding gevorderd van de Gemeente Lelystad. De rechtbank heeft in een eerder tussenvonnis geoordeeld dat er geen pandrecht was gevestigd op de ligplaatsvergunning, waardoor de ING niet in de rechten van [eisers c.s.] kon treden. De Gemeente was verplicht om de overeenkomst met [eisers c.s.] na te komen, maar heeft dit nagelaten, wat heeft geleid tot schade voor [eisers c.s.]. De rechtbank heeft vastgesteld dat de schade van [eisers c.s.] € 77.000,00 bedraagt, gebaseerd op de waarde van de ligplaats in 2008, en heeft de Gemeente veroordeeld tot betaling van dit bedrag. Daarnaast zijn buitengerechtelijke kosten van € 904,00 toegewezen. De Gemeente is ook veroordeeld in de proceskosten van [eisers c.s.]. In de vrijwaringszaak heeft de Gemeente ING aangesproken voor schadevergoeding, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat ING deze kosten moet vergoeden aan de Gemeente. De rechtbank heeft het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders gevorderde afgewezen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling civielrecht
Zittingsplaats Lelystad
Vonnis in hoofdzaak en vrijwaring van 25 juni 2014
in de zaak met zaaknummer / rolnummer: C/07/197633 / HL ZA 12-86 van

1.[eiser sub 1],

wonende te [woonplaats],
2.
[eiseres sub 2],
wonende te [woonplaats],
eisers,
advocaat mr. D. van de Klomp te Amsterdam,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE LELYSTAD,
zetelend te Lelystad,
gedaagde,
advocaat mr. drs. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam,
en in de zaak met zaaknummer / rolnummer C/07/202291 / HL ZA 12-171 van
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE LELYSTAD,
zetelend te Lelystad,
eiseres,
advocaat mr. drs. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam,
tegen
naamloze vennootschap
ING BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam Zuidoost,
gedaagde,
advocaat mr. L.A.L. Westerwoudt te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eisers c.s.], de Gemeente en ING genoemd worden.

1.De procedure in de hoofdzaak

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 12 maart 2014
  • de brief van de advocaat van [eisers c.s.] van 5 mei 2014 met productie
  • het proces-verbaal van comparitie van 16 mei 2014.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De procedure in de zaak in vrijwaring

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 12 maart 2014
  • de brief van de advocaat van ING van 13 mei 2014 met productie
  • het proces-verbaal van comparitie van 16 mei 2014
  • de brief van de advocaat van ING van 26 mei 2014.
2.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

3.De verdere beoordeling

in de hoofdzaak

3.1.
Bij tussenvonnis van 25 september 2013 heeft de rechtbank onder r.o. 5.3 en 5.5 (onder meer) geoordeeld dat er geen pandrecht is gevestigd op de ligplaatsvergunning en dat de ING dan ook niet in de rechten van [eisers c.s.] kon treden ten aanzien van deze vergunning. Het verplaatsen door de ING van het woonschip van de tijdelijke ligplaats naar de ligplaats in de woonschepenhaven was een feitelijke handeling en in deze gaat het om de vraag of ING rechten had op de ligplaatsvergunning, hetgeen niet het geval is. De Gemeente kon haar overeenkomst met [eisers c.s.] niet nakomen door een ligplaatsvergunning te verlenen aan ING dan wel aan de koper van het woonschip. De Gemeente is nog altijd gehouden de overeenkomst jegens [eisers c.s.] na te komen. Nu de Gemeente haar verplichting uit de overeenkomst niet kan nakomen, komt zij tekort in de nakoming van haar verplichtingen en dient zij de schade die [eisers c.s.] dientengevolge lijdt te vergoeden.
3.2.
Vervolgens heeft de rechtbank bij genoemd tussenvonnis [eisers c.s.] in de gelegenheid gesteld haar schade bij akte nader te onderbouwen, waar de Gemeente bij akte op mocht reageren. Naar aanleiding van deze aktes met producties heeft de rechtbank bij tussenvonnis van 12 maart 2014 een comparitie bevolen om inlichtingen te verkrijgen. Deze comparitie heeft op 16 mei 2014 plaatsgevonden.
3.3.
Bij akte van 6 november 2013 heeft [eisers c.s.] de gevorderde schade nader onderbouwd. Onder punt 5. van deze akte vordert [eisers c.s.] een bedrag van € 104.500,-- en subsidiair een bedrag van € 99.697,58 en sluit hij af met de woorden ‘waarvan akte’. Hoewel [eisers c.s.] niet in de kop van de akte heeft vermeld dat er sprake is van een vermeerdering van eis en hij dit ook niet expliciet onder punt 5 heeft vermeld, begrijpt de rechtbank dat dit wel aldus is bedoeld en wel van het subsidiaire, subsidiair onder a. gevorderde (zie 4.1 van het tussenvonnis van 25 september 2013). De Gemeente heeft bij antwoordakte van 8 januari 2014 uitgebreid gereageerd op deze akte, zodat de Gemeente niet in haar belangen is geschaad. De rechtbank accepteert deze vermeerdering van eis dan ook.
3.4.
Bij antwoordakte van 8 januari 2014 heeft de Gemeente primair betwist dat [eisers c.s.] schade heeft geleden. Subsidiair stelt zij dat het causaal verband tussen de ontstane schade en het handelen van de Gemeente ontbreekt. Meer subsidiair stelt zij dat de schade ook mede aan [eisers c.s.] dient te worden toegerekend op grond van art. 6:101 BW.
3.5.
Ter onderbouwing van haar subsidiaire standpunt verwijst de Gemeente naar een als productie bij deze akte overgelegde machtiging, waarin voor zover van belang staat:
“MACHTIGING
De ondergetekenden
Mevrouw [eiseres sub 2], en de heer [eiser sub 1], (…)
Overwegende dat:
(…)
ING vanwege een achterstand in de hypothecaire geldlening, het Woonschip op 8 juli 2008 zal doen veilen;
[eisers c.s.] en ING gebaat zijn bij een zo hoog mogelijke veilingopbrengst;
Met overplaatsing van het Woonschip naar een nieuwe locatie een hogere veilingopbrengst verkregen zal worden;
[eisers c.s.] bereid is ING daartoe te machtigen, en partijen hun afspraken op schrift wensen vast te leggen.
Verklaren als volgt:
 [eisers c.s.] verlenen hierbij onherroepelijk volmacht aan ING om in het kader van de executieverkoop van 8 juli 2008, hun Woonschip, te (doen) overplaatsen van de huidige ligplaats naar de nieuwe ligplaats, de woonschepenhaven te Lelystad, [adres], en zo nodig het woonschip in bewaring te doen stellen, zulks onder de voorwaarde dat ING tot een bedrag van € 4.000,= de kosten van overplaatsing en aansluiting draagt;”
De Gemeente stelt dat [eisers c.s.] met het ondertekenen van deze machtiging op 26 juni 2008 een eigen recht op een ligplaats vrijwillig heeft opgegeven en dat daardoor het causale verband ontbreekt.
De rechtbank zal eerst dit verweer van de Gemeente bespreken omdat dit het meest verstrekkende verweer is.
3.6.
De vraag moet beantwoord worden wat de betekenis is van deze machtiging. Het is aan de ING die zich beroept op deze machtiging om ter onderbouwing daarvan voldoende te stellen en zonodig te bewijzen.
De machtiging spreekt over overplaatsing van het schip naar de nieuwe ligplaats. Over een overdracht van de ligplaatsvergunning wordt niet gesproken. Mevrouw [eiseres sub 2] heeft over deze machtiging ter zitting verklaard dat zij een gesprek heeft gehad met twee heren van de Gemeente; er was niemand van de ING aanwezig. Er werd slechts gesproken over het verplaatsen van het schip en niet over de vergunning en daarover staat ook niets in de verklaring, dat heeft ze goed gelezen. De oude ligplaats was een rotzooi doordat haar man tijdens de verbouwing op de wal niets had opgeruimd. De nieuwe ligplaats oogde beter. Het verplaatsen zou zijn voor een betere prijs. De heer [A] van de ING heeft ter comparitie ten aanzien van het schip nog opgemerkt, dat de onverzorgde staat van een schip subjectief werkt, het schrikt potentiële kopers af. [eisers c.s.] heeft nog benadrukt dat jaren is gevochten om een ligplaats te verkrijgen en dat het niet logisch is dat [eisers c.s.] nu de boot inclusief ligplaats zou verkopen.
Reeds in het tussenvonnis van 25 september 2013 heeft de rechtbank overwogen dat het verplaatsen door de ING van het woonschip van de tijdelijke ligplaats naar de ligplaats in de woonschepenhaven een feitelijke handeling was, die zich onderscheidt van de vraag wie rechten heeft op de ligplaatsvergunning. De rechtbank is van oordeel dat de Gemeente tegenover de gemotiveerde betwisting door [eisers c.s.] onvoldoende heeft gesteld om te kunnen oordelen dat dit bij de uitleg van deze verklaring anders zou zijn, in afwijking ook van de tekst van de machtiging. Het enkel wijzen door de Gemeente op de woorden ‘een hogere veilingopbrengst’ is daartoe onvoldoende, daar blijkens de stellingen een hogere veilingopbrengst ook beoogd kan worden door het verplaatsen van het schip naar een nettere plaats. Nu onvoldoende is gesteld, komt de rechtbank niet toe aan het door de Gemeente gedane algemene bewijsaanbod tot het horen van de heer [B].
Het voorgaande betekent dat de op 26 juni 2008 ondertekende machtiging slechts inhoudt dat het schip wordt verplaatst naar de nieuwe ligplaats. Aan [eisers c.s.] is geen ligplaatsvergunning verstrekt en met deze machtiging heeft [eisers c.s.] geen afstand gedaan van een recht op een ligplaatvergunning. Het beroep van de Gemeente op het ontbreken van causaal verband slaagt dan ook niet.
3.7.
De rechtbank komt nu toe aan de vraag welke schade [eisers c.s.] heeft geleden doordat de Gemeente geen ligplaats in de woonschepenhaven aan het Havendiep ter beschikking heeft gesteld.
3.8.
De Gemeente stelt dat er geen schade is, omdat het woonschip inclusief het recht op een ligplaats is geveild en de waarde van de ligplaats in de verkoopprijs is verdisconteerd.
De rechtbank overweegt dat uit het tussenvonnis van 25 september 2013 volgt, dat ING geen rechten had ten aanzien van de ligplaatsvergunning. ING was dan ook niet gerechtigd deze mee te verkopen. Uit het vorenstaande volgt voorts dat [eisers c.s.]niet het recht op een ligplaats heeft prijsgegeven, zodat dit ook geen ruimte bood om de ligplaatsvergunning mee te verkopen. De vraag zou nog kunnen zijn of ING, zonder daartoe gerechtigd te zijn, de ligplaats wel feitelijk heeft verkocht, waardoor [eisers c.s.] ter compensatie het voordeel van de hogere verkoopprijs heeft genoten. Ter comparitie heeft de heer [A] van de ING verklaard dat ING geen recht had op de vergunning. Het verbaast de rechtbank dat tot en met de eerste comparitie door de Gemeente en in aansluiting daarop door ING uitgebreid verdedigd is, dat ING rechten had op de ligplaatsvergunning en dat nu tijdens de tweede comparitie uit de verklaringen van de heer [A] volgt dat indertijd reeds bij de ING boven alle twijfel verheven was dat ING nimmer enig recht had op de ligplaatsvergunning. De heer [A] heeft voorts verklaard dat wegens het ontbreken van pandrechten op ligplaatsvergunningen er een gentlemensagreement met gemeenten werd gesloten, die inhield dat bij executoriale verkoop door de bank de koper kon rekenen op een ligplaatsvergunning van de gemeente. De koper kon vertrouwen op een ligplaats op grond van deze afspraak die ING met gemeenten heeft en daarom is de boot met ligplaats geveild, aldus de heer [A]. Het voorgaande betekent dat het weliswaar waarschijnlijk is dat de koper op de veiling een prijs heeft betaald voor het schip met ligplaatsvergunning, maar dat deze prijs is gebaseerd op de gentlemensagreement met de gemeente en niet op de verkoop van de aan [eisers c.s.] toebehorende ligplaatsvergunning. Deze prijs zou in alle gevallen geboden zijn en levert geen te compenseren voordeel voor [eisers c.s.] op.
3.9.
Bij de vaststelling van de schade dient een vergelijking te worden gemaakt tussen de feitelijke situatie dat [eisers c.s.] geen ligplaats in de woonschepenhaven heeft gekregen en de fictieve situatie dat deze ligplaats wel was verleend. Het gaat derhalve enkel nog om de waarde van de ligplaats, waarbij alle partijen ter comparitie hebben verklaard dat de peildatum van de waardebepaling van de ligplaats moet worden gesteld op het jaar 2008, het moment waarop de schade is ontstaan. De rechtbank overweegt dat de diverse overgelegde taxaties vrijwel allemaal betrekking hebben op het woonschip of het woonschip met ligplaatsvergunning. Deze kunnen daarom niet bijdragen aan de onderbouwing van de schade. Enkel door [eisers c.s.] is als produktie 7 bij de akte van 24 januari 2013 een taxatierapport van [naam] overgelegd terzake alleen de ligplaats. Volgens deze taxatie was de marktwaarde van de ligplaats in het jaar 2008 € 70.000,00. De rechtbank begroot de schade derhalve op € 70.000,00. Ten overvloede overweegt de rechtbank dat de heer [A] van ING ter comparitie heeft verklaard dat alle drie de taxateurs, waarvan in de procedure taxatierapporten zijn overgelegd, goede taxateurs zijn.
[eisers c.s.] heeft voorts gesteld dat de waarde vermeerderd moet worden met ongeveer 10% kosten koper. Dit is niet betwist door de Gemeente, zodat dit bedrag zal worden toegewezen, waarmee de toe te wijzen schade op € 77.000,00 komt.
3.10.
Met al het voorgaande behoeven de overige verweren van de Gemeente geen aparte bespreking meer.
3.11.
[eisers c.s.] vorderen voorts vergoeding van buitengerechtelijke kosten welke ingevolge het rapport Voor-Werk II € 904,00 bedragen en onderbouwen dat daarvoor daadwerkelijk werkzaamheden zijn verricht anders dan ter voorbereiding van het geding. De Gemeente betwist de werkzaamheden en de hoogte van het bedrag niet, maar betwist enkel de verschuldigdheid omdat de hoofdvordering zou moeten worden afgewezen. Dit betekent dat deze vordering kan worden toegewezen.
3.12.
De Gemeente zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld, waaronder begrepen de kosten van het incident. De kosten aan de zijde van [eisers c.s.] worden begroot op:
- dagvaarding € 101,12
- griffierecht 267,00
- salaris advocaat
2.034,00(4,5 punten × tarief € 452,00)
Totaal € 2.402,12
in de zaak in vrijwaring
3.13.
De Gemeente vordert dat ING wordt veroordeeld om aan de Gemeente de schade te betalen die de Gemeente lijdt wanneer zij in de hoofdzaak wordt veroordeeld. Zij stelt dat zij de nadelige gevolgen van verlies van de hoofdzaak kan afwentelen op ING op grond van een op 11 januari 2008 door de ING geaccordeerde brief van de Gemeente aan ING van 21 december 2007.
3.14.
ING stelt dat de eis van de Gemeente moet worden afgewezen, omdat [eisers c.s.] geen schade van de Gemeente vorderen, maar enkel nakoming van een afspraak. De rechtbank overweegt dat [eisers c.s.] na eiswijziging ook schadevergoeding vordert, zodat dit verweer van ING geen doel treft. De overige verweren van ING hebben betrekking op de hoofdzaak. Met het vorenstaande en de eerdere tussenvonnissen zijn deze verweren reeds verworpen. De vordering in vrijwaring zal dan ook worden toegewezen.
3.15.
De vordering van de Gemeente omvat de veroordeling van ING tot vergoeding van de proceskosten in de hoofdzaak. Het door de Gemeente in de hoofdzaak gevoerde verweer diende mede ter verdediging van de belangen van ING. De proceskosten die in de hoofdzaak voor rekening van de Gemeente zijn gekomen, moeten daarom door ING worden vergoed. Deze kosten in de hoofdzaak aan de zijde van de Gemeente worden begroot op:
- salaris advocaat €
1.582,00(3,5 punt × tarief € 452,00)
Totaal € 1.582,00
3.16.
ING zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van de vrijwaringszaak worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de Gemeente worden begroot op:
- dagvaarding € 76,17
- salaris advocaat
452,00(1,0 punt × tarief € 452,00)
Totaal € 528,17

4.De beslissing

De rechtbank
in de hoofdzaak
4.1.
verklaart voor recht dat de Gemeente jegens [eisers c.s.] toerekenbaar tekort is geschoten en veroordeelt de Gemeente tot betaling aan [eisers c.s.] van een schadevergoeding van € 77.000,00 (zevenenzeventig duizend euro) binnen 30 dagen na betekening van dit vonnis,
4.2.
veroordeelt de Gemeente tot betaling aan [eisers c.s.] van € 904,00 inclusief BTW vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van de dagvaarding tot aan de dag van volledige betaling,
4.3.
veroordeelt de Gemeente in de kosten van de hoofdzaak en het incident, aan de zijde van [eisers c.s.] tot op heden begroot op € 2.402,12, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag vanaf veertien dagen na dit vonnis tot aan de dag van volledige betaling,
4.4.
veroordeelt de Gemeente in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat de Gemeente niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
4.5.
verklaart dit vonnis in deze zaak tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
4.6.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in de zaak in vrijwaring
4.7.
veroordeelt ING aan de Gemeente te betalen al hetgeen waartoe de Gemeente in de hoofdzaak jegens [eisers c.s.] is veroordeeld, waaronder de proceskosten van de hoofdzaak waarin de Gemeente is veroordeeld, aan de zijde van [eisers c.s.] begroot op € 2.402,12 en aan de zijde van de Gemeente begroot op € 1.582,00,
4.8.
veroordeelt ING in de kosten van de vrijwaringszaak, aan de zijde van de Gemeente tot op heden begroot op € 528,17,
4.9.
verklaart dit vonnis in deze zaak uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.P. de Jong-de Goede en in het openbaar uitgesproken op 25 juni 2014.