ECLI:NL:RBMNE:2014:393

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
3 februari 2014
Publicatiedatum
5 februari 2014
Zaaknummer
16/700959-13 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel na diefstal in vereniging

In deze ontnemingszaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 3 februari 2014 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die gedetineerd is in P.I. Nieuwegein. De rechtbank heeft de verdachte de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van een geldbedrag van € 7.192,29, ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Dit bedrag is vastgesteld op basis van de bewezen verklaarde diefstal door twee of meer verenigde personen, gepleegd op 19 maart 2013. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met een mededader de diefstal heeft gepleegd, waarbij een aanzienlijk bedrag uit de kluis van een winkel is weggenomen.

De procedure omvatte onder andere de vordering van de officier van justitie, die het volledige bedrag van € 7.194,29 heeft gevorderd. De verdediging heeft betoogd dat slechts de helft van dit bedrag toegewezen zou moeten worden, aangezien de verdachte samen met een ander heeft gehandeld. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de verdachte hoofdelijk aansprakelijk is voor het volledige bedrag, omdat hij samen met zijn mededader het wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten.

De rechtbank heeft de wettelijke grondslag voor de beslissing gebaseerd op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, dat betrekking heeft op de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De uitspraak is gedaan in het openbaar, waarbij de rechters en de griffier aanwezig waren. De rechtbank heeft de zaak zorgvuldig beoordeeld op basis van de ingediende stukken, de verklaringen van de verdachte en de bevindingen van de politie.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16/700959-13 (ontneming)
beslissing van de rechtbank d.d. 3 februari 2014
in de ontnemingszaak tegen
[verdachte]
geboren op[geboortedatum] te[geboorteplaats],
wonende te [woonplaats],
thans gedetineerd in P.I. Nieuwegein, Huis van Bewaring Nieuwegein, locatie Nieuwegein.
Raadsman mr. J.P.W. Nijboer, advocaat te Utrecht.

1.Deprocedure.

De procedure blijkt onder meer uit de volgende stukken:
- de vordering groot € 7.194,29, die binnen de in artikel 511b van het Wetboek van Strafvordering genoemde termijn aanhangig is gemaakt;
- het strafdossier onder parketnummer 16/700959-13 waaruit blijkt dat verdachte op 3 februari 2014 door de meervoudige strafkamer van de Rechtbank Midden-Nederland is veroordeeld terzake van ‘diefstal door twee of meer verenigde personen’ tot de in die uitspraak vermelde straf;
- het proces-verbaal van politie, genummerd PL0960-2013164547, gesloten en ondertekend op 24 juli 2013 door A. Wamsteeker, brigadier/rechercheur van politie, werkzaam bij de districtsrecherche Lekstroom van politie Midden-Nederland. Alsmede de daarbij behorende aanvullende processen-verbaal;
- de bevindingen tijdens het onderzoek ter terechtzitting van 28 oktober 2013 en 20 januari 2014.
Tijdens het onderzoek ter terechtzitting is de officier van justitie gehoord. Hij heeft daarbij zijn vordering gehandhaafd. Tevens is de verdachte gehoord, bijgestaan door diens raadsman.

2.De beoordeling

2.1
De vordering van de officier van justitie
Tijdens de terechtzitting van 20 januari 2014 heeft de officier van justitie zijn vordering gehandhaafd, zodat een bedrag van € 7.194,29 ter zake het plegen van een overval door verdachte op [winkel] in Nieuwegein op 19 maart 2013, en op grond van artikel 36e, tweede lid van het Wetboek van Strafrecht, van verdachte ontnomen dient te worden.
2.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat de vordering enkel ten aanzien van de helft van het gevorderde bedrag van € 7.194,29, te weten € 3.597, 15, toegewezen kan worden. Verdachte heeft het door hem gepleegde feit immers tezamen en in vereniging met[A] gepleegd, aldus de verdediging.
2.3
Het oordeel van de rechtbank
Dat verdachte de bewezen verklaarde diefstal door twee of meer verenigde personen op 19 maart 2013, zoals primair aan hem ten laste gelegd, heeft begaan blijkt uit de in het vonnis d.d. 3 februari 2014 genoemde bewijsmiddelen.
De omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel, blijkt uit de volgende bewijsmiddelen:
- De verklaring van verdachte afgelegd ten overstaan van de politie d.d. 9 december 2013, waaruit volgt dat verdachte de kluisruimte in is gelopen en is weggegaan toen hij het geld had. [1]
- De verklaring van F.H. Schoonderwaltd, inclusief bijlagen, waaruit volgt dat uit de kluis van [winkel] € 6.235,00 en € 238,20 en € 230,04 en € 248,98 en € 240,07 is weggenomen. [2]
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de veroordeelde door middel van het begaan van dit feit samen met zijn mededader een voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht heeft gehad ter hoogte van € 7.192,29. Veroordeelde en zijn mededader zijn daardoor hoofdelijk aansprakelijk voor de gezamenlijke betalingsverplichting van dit bedrag.

3.De wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

4.De beslissing

De rechtbank:
- stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op € 7.192,29.
- legt aan
[verdachte]de verplichting op tot betaling aan de Staat van een geldbedrag ter grootte van € 7.192,29, ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
- bepaalt dat veroordeelde voor dit bedrag hoofdelijk aansprakelijk is met dien verstande dat indien en voor zover de mededader van veroordeelde betaalt, veroordeelde in zoverre van zijn verplichting tegen over de Staat zal zijn bevrijd.
Dit vonnis is gewezen door mr. V. van Dam, voorzitter, mr. R.P. den Otter en mr. J.A. Schuman, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.P. Stapel, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 3 februari 2014.

Voetnoten

1.Het in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal genummerd Pl0960-2013164547 D, gesloten en ondertekend op 26 december 2013 door H.A.M. van Schaik, brigadier van Politie Utrecht, waarvan onderdeel uitmaakt het proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 314.
2.Indien hierna wordt verwezen naar processen-verbaal wordt hierbij telkens verwezen naar de bijlagen van het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van politie, genummerd PL0960-2013164547, gesloten en ondertekend op 24 juli 2013 door A. Wamsteeker, brigadier/rechercheur van politie, werkzaam bij de districtsrecherche lekstroom van politie Midden-Nederland. De door de rechtbank in de voetnoten als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt. Het proces-verbaal van verhoor van [B] inclusief bijlagen, p. 79 tot en met p. 84.