In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 4 september 2014 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst van [verweerster] door NPQ Nederland B.V. De verzoekende partij, NPQ, heeft aangevoerd dat bedrijfseconomische omstandigheden aanleiding geven tot de ontbinding van de arbeidsovereenkomst. NPQ, een ICT-dienstverlener, heeft te maken met een dalende omzet en heeft reorganisatiemaatregelen doorgevoerd, waarbij zes functies zijn komen te vervallen. [verweerster] was in dienst als Adviseur 1 en is lid van de personeelsvertegenwoordiging. NPQ heeft verzocht om ontbinding van haar arbeidsovereenkomst, terwijl voor andere werknemers met een vervallen functie toestemming aan het UWV is gevraagd.
De kantonrechter heeft de procedure beoordeeld aan de hand van de ingediende stukken, waaronder het verzoekschrift en het verweerschrift. [verweerster] heeft verweer gevoerd tegen de gestelde bedrijfseconomische noodzaak en heeft betoogd dat het afspiegelingsbeginsel moet worden toegepast. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er onduidelijkheid bestaat over de functie-indeling van [verweerster], die zowel als Projectmanager FM als Consultant FM kan worden aangemerkt. Dit heeft geleid tot de conclusie dat NPQ niet voldoende heeft aangetoond dat de functie van [verweerster] daadwerkelijk is komen te vervallen en dat zij niet in aanmerking komt voor ontslag.
De kantonrechter heeft uiteindelijk het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst afgewezen, omdat de aangevoerde bedrijfseconomische omstandigheden niet voldoende onderbouwd waren. De proceskosten zijn gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt. Deze uitspraak benadrukt het belang van duidelijke functie-indelingen en de toepassing van het afspiegelingsbeginsel in ontslagprocedures.