ECLI:NL:RBMNE:2014:387

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
3 februari 2014
Publicatiedatum
4 februari 2014
Zaaknummer
16/700959-13; 21/000548-10 (TUL) [P]
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal in vereniging met geweld bij Big Bazar in Nieuwegein

Op 19 maart 2013 heeft de verdachte, samen met een onbekend gebleven persoon, een grote hoeveelheid geld weggenomen uit de kluis van de Big Bazar in Nieuwegein. De rechtbank heeft op 3 februari 2014 uitspraak gedaan in deze strafzaak, waarbij de verdachte werd beschuldigd van diefstal in vereniging en afpersing. De verdachte is op 28 oktober 2013 en 20 januari 2014 ter terechtzitting verschenen, bijgestaan door zijn advocaat, mr. J.P.W. Nijboer. De tenlastelegging omvatte zowel de diefstal als de bedreiging met geweld van een medewerkster van de winkel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de rechtbank bevoegd was om de zaak te behandelen.

De officier van justitie heeft bewijs gepresenteerd, waaronder DNA-materiaal dat op de veter van de medewerkster was aangetroffen, wat overeenkwam met het DNA-profiel van de verdachte. De medewerkster heeft de verdachte herkend als haar broer. De verdachte heeft echter verklaard dat de overval in scène was gezet met de medewerkster, wat door de rechtbank als ongeloofwaardig werd beschouwd. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er voldoende bewijs was om de verdachte schuldig te verklaren voor de diefstal, maar niet voor de afpersing, omdat er redelijke twijfel bestond over de geweldshandelingen.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank heeft rekening gehouden met de ernst van het feit en de impact op de slachtoffers, evenals met het strafblad van de verdachte. De vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf is afgewezen, omdat niet kon worden vastgesteld of de verdachte op de juiste wijze was geïnformeerd over de voorwaarden van die veroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
parketnummer: 16/700959-13; 21/000548-10 (TUL) [P]
vonnis van de meervoudige stafkamer van 3 februari 2014
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te[woonplaats],
thans gedetineerd in P.I. Nieuwegein, Huis van Bewaring Nieuwegein, locatie Nieuwegein.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 28 oktober 2013 en 20 januari 2014. De verdachte is in persoon verschenen en heeft zich ter terechtzitting laten bijstaan door mr. J.P.W. Nijboer, advocaat te Utrecht. Ter terechtzitting is ook de vordering tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermeld parketnummer.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat verdachte en diens raadsman naar voren hebben gebracht.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Primair: op 19 maart 2013, al dan niet samen met een ander, met geweld de [winkel] te Nieuwegein, dan wel een medewerkster van [winkel]
heeft afgeperst en/of
op 19 maart 2013, al dan niet samen met een ander, een diefstal met geweld heeft gepleegd op [winkel] dan wel een medewerkster van [winkel] te Nieuwegein.
Subsidiair: op 19 maart 2013, al dan niet samen met een ander, een geldbedrag heeft verduisterd, toebehorende aan [winkel] te Nieuwegein.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair aan hem ten laste gelegde feit heeft begaan. Ter onderbouwing hiervan heeft de officier van justitie onder andere gewezen op het DNA-materiaal dat is aangetroffen op de veter waarmee de medewerkster van [winkel], [aangeefster], is vastgebonden, welk DNA-materiaal matcht met het DNA-profiel van verdachte. Daarnaast heeft[aangeefster], blijkens een telefoongesprek met haar man, de dader herkend als zijnde haar broer, verdachte[verdachte]. Verdachte heeft op zijn beurt bekend de persoon te zijn geweest die bij [aangeefster] naar binnen is gegaan met een mes en het geld uit de kluis heeft weggenomen.
De officier van justitie acht de verklaringen van verdachte, waarin hij spreekt over betrokkenheid van[aangeefster] bij de volgens hem in scène gezette overval op [winkel], op meerdere punten ongeloofwaardig. Verdachte is pas gaan verklaren nadat het onderzoek was afgerond. Verdachte kan de daderwetenschappen waar hij over lijkt te beschikken, eenvoudigweg uit het dossier gehaald hebben. De verklaring van verdachte dat hij alleen was, wordt niet ondersteund door de beschikbare camerabeelden. Uit de camerabeelden blijkt dat een onbekend gebleven persoon op de uitkijk heeft gestaan.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van het primair aan verdachte ten laste gelegde feit. Hiertoe heeft de raadsman onder meer het volgende aangevoerd:
De verklaring van verdachte dat de overval in scène is gezet met[aangeefster] is meer geloofwaardig dan de verklaringen die[aangeefster] zelf heeft afgelegd. Haar verklaringen zijn op belangrijke punten strijdig met elkaar. Er is sprake van een ‘Meer-en-Vaart situatie’. Het relaas van verdachte is niet in strijd met de bewijsmiddelen die zich in het dossier bevinden. Zijn relaas wordt juist ondersteund door het bewijs in het dossier. Er is wel een strafbaar feit gepleegd, te weten de subsidiair ten laste gelegde verduistering, gepleegd samen met[aangeefster].
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde feit heeft de raadsman geen bewijsverweer gevoerd.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de stukken in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte het primair aan hem ten laste gelegde feit heeft begaan.
4.3.1
De feiten blijkend uit de bewijsmiddelen
Op 19 maart 2013 deed[aangeefster] aangifte namens[winkel] gevestigd te Nieuwegein. Die middag was zij aan het werk. [1] Omstreeks half zes liep zij naar de achterzijde van de winkel en opende de achterdeur. Er liep een man gebukt langs haar. De man liep het magazijn van de winkel in. [2] Aangeefster heeft de kluis geopend. De man pakte de geldzakken uit de kluis en stopte deze in een plastic zak. [3] Uit de kluis werd weggenomen € 6.235,00 en € 238,20 en € 230,04 en € 248,98 en € 240,07. [4]
De bewakingsbeelden van de camera die gericht is op de achteringang van [winkel], die zijn opgenomen op 19 maart 2013 van 17.20 uur tot 18.00 uur zijn door verbalisant E. Hulst uitgekeken. Verbalisant E. Hulst heeft het volgende bevonden [5] :
17:22:12 uur – twee lichtgetinte jongens in donkere kleding komen het beeld in gelopen. [6]
17:23:00 uur – ze lopen in de richting van de achteringang van [winkel].
17:27:27 uur – de verdachten lopen naar de laad en los plek en verschuilen zich op deze verdieping achter de liften.
17:28:47 uur: verdachte 1 klimt naar boven. Verdachte 2 is inmiddels naar boven gelopen. De deur van de achteringang van [winkel] gaat open. Aangeefster komt naar buiten. Verdachte 1 rent gebukt achter aangeefster langs de achteringang van [winkel] in. [7]
17:30:47 uur – verdachte 2 loopt de trap af naar beneden en verdwijnt uit beeld.
17:31:55 uur – verdachte 2 loopt weer de trap op en gaat op dezelfde positie staan als waar hij eerder gestaan heeft.
17:46:51 uur – verdachte 1 komt naar buiten en heeft een rode (plastic)tas in zijn handen met een witte opdruk. Verdachte 2 komt naar hem toegerend en pakt de tas van verdachte 1 aan.
17:47:18 uur – verdachten verdwijnen uit beeld. [8]
Verdachte heeft verklaard dat hij op 19 maart 2013 bij [winkel] in Nieuwegein is geweest. [9] Binnen is hij samen met[aangeefster]
(de rechtbank begrijpt[aangeefster])naar de kluisruimte gelopen. Verdachte is weggegaan toen hij het geld had. Hij verliet de winkel via dezelfde weg als dat hij binnen was gekomen. [10]
4.3.2
Aanvullende bewijsoverweging
Aan verdachte is primair ten laste gelegd –kort gezegd– afpersing en/of diefstal met geweld. Verdachte heeft hierover verklaard dat de overval bij [winkel] in scène was gezet samen met[aangeefster]. Het mes dat hij bij zich had, had hij alleen bij zich, zodat de overval op de camerabeelden als echt over zou komen.[aangeefster] daarentegen heeft ontkend dat er sprake is geweest van een in scène gezette overval en dat zij wel degelijk door de overvaller is bedreigd met een mes, welke overvaller achteraf haar broer bleek te zijn.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte het geld zelf uit de kluis heeft gepakt. Daarmee staat vast dat verdachte het geld heeft weggenomen. Er is reeds daarom geen sprake van afpersing en de rechtbank zal verdachte daarvan vrijspreken.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte het oogmerk heeft gehad op het plegen van de geweldshandelingen om de diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, zoals genoemd in de tenlastelegging. Als vast staat dat[aangeefster] het feit mede heeft gepleegd en de vermomming van verdachte en het gebruik van het mes bedoeld zijn om [winkel] op een dwaalspoor te brengen, kan dat oogmerk niet zonder meer worden bewezen.
De verklaringen van verdachte en de verklaringen van[aangeefster] zijn tegenstrijdig voor wat betreft de vraag of de overval in scene is gezet of niet. Zo heeft verdachte verklaard dat hij een dag voor de overval met[aangeefster] bij hun moeder thuis heeft gesproken en dat toen het plan om een overval in scène te zetten tot stand is gekomen. De moeder van beiden heeft verklaard dat zij hen een dag voor de overval niet samen bij haar thuis heeft gezien. Verdachte verklaart ter terechtzitting van 28 oktober 2013 en bij de politie op 9 december 2013 anderzijds zeer gedetailleerd over [winkel]. Zo verklaart hij waar de camera’s hangen in [winkel], van hoeveel dagen de omzet in de kluis lag en dat de deur naar het magazijn alleen vanuit de winkel geopend kan worden met een sleutel waar de medewerkers van de winkel niet over beschikken. Verbalisanten die ter plaatse waren hebben kort na de overval verklaard dat[aangeefster] vreemd gedrag vertoonde. Zij huilde zonder tranen en leek te veinzen dat zij flauwviel.
Verdachte verklaart dat hij samen met[aangeefster] heeft gehandeld en niet (ook) met iemand anders. Uit camerabeelden volgt echter dat er een onbekend gebleven persoon betrokken is geweest bij de diefstal.[aangeefster] ontkent alle betrokkenheid. Zij heeft verklaard dat zij en haar broer een hekel aan elkaar hebben en niet met elkaar omgaan. Dit wordt bevestigd door hun moeder en door verdachte zelf.
Het dossier bevat onvoldoende solide aanknopingspunten op grond waarvan kan worden geconcludeerd dat één van de verklaringen zodanig betrouwbaar is dat daarvan zonder redelijke twijfel kan worden uitgegaan. Om die reden kan de rechtbank niet met voldoende zekerheid vaststellen of de overval wel of niet in scène is gezet. Er is redelijke twijfel dat verdachte de geweldshandelingen heeft gepleegd om de diefstal gemakkelijk te maken. De rechtbank is dan ook van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte daarop het oogmerk heeft gehad. De rechtbank zal verdachte dan ook van dit onderdeel van het ten laste gelegde feit vrijspreken. Er is echter eveneens redelijke twijfel dat verdachte met [aangeefster] heeft samengewerkt. Daarom is evenmin wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de diefstal tezamen en in vereniging met[aangeefster] heeft gepleegd.
Wel acht de rechtbank, op basis van de bewijsmiddelen die zijn opgenomen onder paragraaf 4.3.1, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het oogmerk heeft gehad op het zich wederrechtelijk toe-eigenen van het geld uit de kluis van [winkel], samen met een ander.
Gelet op bovenstaande feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte op 19 maart 2013 samen met een ander € 7.192,29 heeft gestolen van [winkel] in Nieuwegein.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 19 maart 2013 te Nieuwegein, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een geldbedrag (van in totaal 7192,29 euro), toebehorende aan [winkel].
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid

5.1
De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
Diefstal door twee of meer verenigde personen.
5.2
De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier jaren.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht verdachte van het primair aan hem ten laste gelegde feit vrij te spreken. Ten aanzien van de subsidiair ten laste gelegde verduistering, heeft de raadsman verzocht te volstaan met het opleggen van een gevangenisstraf die maximaal gelijk is aan het voorarrest. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van kortere duur zou meer passend zijn, aldus de raadsman.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft samen met een onbekend gebleven derde een grote hoeveelheid geld weggenomen uit de kluis van [winkel] in Nieuwegein. Hierbij zijn verdachte en zijn mededader op planmatige wijze te werk gegaan, waarbij het verdachte is geweest die feitelijk naar binnen is gegaan om het geld uit de kluis weg te nemen.
De wijze waarop verdachte dit feit heeft begaan, heeft de rechtsorde geschokt. Dit heeft er toe geleid dat de beelden van het feit op de televisie zijn getoond in de hoop de daders te vinden. Hierop is duidelijk te zien dat verdachte, vermomd met een bivakmuts en bewapend met een groot mes, een medewerkster van [winkel] in bedwang houdt. In de winkel was een andere medewerker aanwezig die direct erna met een – in ieder geval op het eerste gezicht – gewapende overval werd geconfronteerd. De rechtbank houdt bij de strafoplegging rekening met deze omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde feit is gepleegd.
Het plegen van een diefstal op deze wijze is een zeer ernstig feit dat gevoelens van angst en onveiligheid in de maatschappij in het algemeen en bij de slachtoffers veroorzaakt. Hierbij heeft verdachte kennelijk in het geheel niet stilgestaan. Het heeft hem er in ieder geval niet van weerhouden om, ten koste van anderen, op deze manier snel aan geld te komen. Bovendien levert het ook aanzienlijke schade op voor de eigenaar van [winkel]. Door een dergelijk feit lijdt de onderneming immers financiële schade. Kennelijk heeft verdachte zijn eigen (financiële) gewin laten prevaleren. De rechtbank rekent dit verdachte zeer aan.
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met het strafblad van verdachte d.d. 17 september 2013. Hieruit volgt dat verdachte op 22 maart 2011 door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden onherroepelijk is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht weken, waarvan vier weken voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren wegens een poging diefstal in vereniging. Op 16 maart 2009 is verdachte onherroepelijk veroordeeld wegens het medeplegen van zware mishandeling tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden.
Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op een over verdachte opgemaakt reclasseringsadvies d.d. 25 oktober 2013. Volgens de inhoud van het advies bestaan er problemen op een aantal leefgebieden, waaronder ‘huisvesting en wonen’, ‘opleiding, werk en leren’, ‘inkomen en geld’, ‘relaties met vrienden, kennissen en familie’ en ‘druggebruik’. Wel is de reclassering van mening dat verdachte over voldoende capaciteiten beschikt om zijn doelen te bereiken. Verdachte toont probleembesef en realiteitszin. Gelet op de motivatie van verdachte en zijn als oprecht ingeschatte wens zijn leven op orde te krijgen, geeft de reclassering de rechtbank in overweging aan verdachte een verplicht reclasseringscontact op te leggen naast een (deels) voorwaardelijke straf. Over de kans op recidive kan de reclassering niet adviseren, omdat verdachte ten tijde van het opmaken van het reclasseringsadvies het aan hem ten laste gelegde ontkende.
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard hulp te willen ontvangen om zijn leven op orde te krijgen. Verdachte heeft aangegeven met name hulp te willen bij het vinden van werk.
Verdachte heeft geen persoonlijke omstandigheden naar voren gebracht die moeten leiden tot matiging van de bij dit soort delicten gebruikelijk op te leggen straf.
Alles afwegend komt de rechtbank tot het oordeel dat een deels voorwaardelijke gevangenisstraf met daaraan gekoppeld bijzondere voorwaarden passend en geboden is. Gelet op de ernst van het feit kan niet worden volstaan met een werkstraf. Nu de rechtbank niet tot een bewezenverklaring komt van de geweldscomponent, zoals onder het primair ten laste gelegde feit opgenomen in de tenlastelegging, zal de rechtbank evenwel een substantieel lagere straf opleggen dan door de officier van justitie is geëist.

7.De vordering tot tenuitvoerlegging

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft de volledige tenuitvoerlegging gevorderd van de straf die door het Hof Arnhem-Leeuwaarden op 22 maart 2011 voorwaardelijk aan verdachte is opgelegd, te weten een gevangenisstraf voor de duur van vier weken.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat de veroordeling dateert van 22 maart 2011 en het feit waarvoor verdachte terechtstaat veel eerder is begaan. Primair heeft de raadsman verzocht de vordering tenuitvoerlegging af te wijzen. Subsidiair heeft de raadsman verzocht de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf om te zetten in een werkstraf.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank kan op grond van de dossierstukken niet vaststellen of verdachte op de bij de wet voorgeschreven wijze in kennis is gesteld van de voorwaardelijke veroordeling en de duur van de proeftijd. De vordering zal daarom worden afgewezen.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 47 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Diefstal door twee of meer verenigde personen
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 18 (achttien) maanden, waarvan 6 (zes) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 (twee) jaar;
- beveelt dat de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat onderstaande voorwaarden niet zijn nageleefd:
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde
1. zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt,
en
3. medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, Wetboek van Strafrecht de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
4. dat veroordeelde zich moet houden aan de aanwijzingen die de Reclassering Nederland hem geeft, voor zover deze niet reeds zijn opgenomen in een andere bijzondere voorwaarde. Daartoe moet veroordeelde aan elke oproep van Reclassering Nederland gehoor geven. Hierna moet veroordeelde zich gedurende een door Reclassering Nederland te bepalen periode blijven melden zo frequent als Reclassering Nederland dit gedurende deze periode nodig acht;
5. dat veroordeelde verplicht wordt mee te werken aan werktoeleiding.
Geeft aan genoemde instelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Vordering tenuitvoerlegging
- wijst de vordering tot tenuitvoerlegging af.
Dit vonnis is gewezen door mr. V. van Dam, voorzitter, mr. R.P. den Otter en mr. J.A. Schuman, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.P. Stapel, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 3 februari 2014.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Primair
hij op of omstreeks 19 maart 2013 te Nieuwegein, althans in het arrondissement
Midden-Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans
alleen, met het oogmerk om zich en / of (een) ander(en) wederrechtelijk te
bevoordelen door geweld en / of bedreiging met geweld[aangeefster] heeft
gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag (van in totaal 7194,29 euro), in
elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [winkel], in elk
geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en / of zijn mededader(s),
welk geweld en / of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat
verdachte en/of zijn mededader(s) die [aangeefster] een mes of een daarop
gelijkend voorwerp op de keel heeft/hebben gedrukt en/of haar met een mes of
een daarop gelijkend voorwerp heeft/hebben bedreigd en/of daarbij heeft/hebben
gezegd "waar is de kluis, waar is de kluis" en/of "geen geintjes, anders snijd
ik je aan vier stukken", althans woorden van gelijke strekking en/of
heeft/hebben gevraagd wat de code van de kluis was;
en/of
hij op of omstreeks 19 maart 2013 te Nieuwegein, althans in het arrondissement
Midden-Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans
alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen
een geldbedrag (van in totaal 7194,29 euro), in elk geval enig goed, geheel
of ten dele toebehorende aan [winkel], in elk geval aan een ander of anderen
dan aan verdachte, welke diefstal werd voorafgegaan en / of vergezeld en / of gevolgd van geweld en / of bedreiging met geweld tegen[aangeefster], gepleegd met het oogmerk om
die diefstal voor te bereiden en / of gemakkelijk te maken en / of om bij
betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij
het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en / of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte en/of zijn mededader(s) die [aangeefster] een mes of een daarop gelijkend voorwerp op de keel heeft/hebben gedrukt en/of haar met een mes of
een daarop gelijkend voorwerp heeft/hebben bedreigd en/of daarbij heeft/hebben
gezegd "waar is de kluis, waar is de kluis" en/of "geen geintjes, anders snijd
ik je aan vier stukken", althans woorden van gelijke strekking en/of
heeft/hebben gevraagd wat de code van de kluis was;
art 312 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 317 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair
hij op of omstreeks 19 maart 2013 te Nieuwegein, althans in het arrondissement
Midden-Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans
alleen, opzettelijk een geldbedrag (van in totaal 7194,29 euro), in elk geval
enig goed, dat / die geheel of ten dele toebehoorde(n) aan [winkel], in elk
geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en / of zijn mededader(s), en
welk(e) goed(eren) verdachte en / of zijn mededader(s) uit hoofde van de
persoonlijke dienstbetrekking van mededader[aangeefster] als waarnemend
bedrijfsleider, althans werknemer van [winkel], in elk geval anders dan door
misdrijf onder zich had(den), wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
art 321 Wetboek van Strafrecht
art 322 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht

Voetnoten

1.Indien hierna wordt verwezen naar processen-verbaal wordt hierbij telkens verwezen naar de bijlagen van het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van politie, genummerd PL0960-2013164547, gesloten en ondertekend op 24 juli 2013 door A. Wamsteeker, brigadier/rechercheur van politie, werkzaam bij de districtsrecherche lekstroom van politie Midden-Nederland. De door de rechtbank in de voetnoten als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt. Het proces-verbaal van aangifte van[aangeefster], p. 22.
2.Het proces-verbaal van aangifte van[aangeefster], p. 23.
3.Het proces-verbaal van aangifte van[aangeefster], p. 24.
4.Het proces-verbaal van verhoor van[A], p. 79.
5.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 88.
6.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 88.
7.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 89.
8.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 90.
9.De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting d.d. 20 januari 2014.
10.Het in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal genummerd Pl0960-2013164547 D, gesloten en ondertekend op 26 december 2013 door H.A.M. van Schaik, brigadier van Politie Utrecht, waarvan onderdeel uitmaakt het proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 314.