Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 juli 2014 in de zaak tussen
[eiseres], te [woonplaats], eiseres
de korpschef van politie, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
Gelet op het voormelde onderschrijft de rechtbank niet de stelling van eiseres dat ten tijde van de inwerkingtreding van de Circulaire het geen bestaand en kenbaar korpsbeleid was dat de medewerker een aaneengesloten periode van minimaal één jaar naar een ander district verplaatst moet zijn geweest om te kunnen voldoen aan het mobiliteitsvereiste dat ziet op de geografische mobiliteitsstap.
Hoewel dit beleidsonderdeel van het mobiliteitsbeleid niet ziet een geografische stap of het verrichten van werkzaamheden op een ander werkterrein c.q. aandachtsgebied als bedoeld in bijlage 6 van de Circulaire en zijn gelding met inwerkingtreding van de Circuliare in beginsel heeft verloren, is verweerder dit beleidsonderdeel ook ná 1 november 2010 ten gunste van haar medewerkers in de politieregio Utrecht blijven voeren; ten gunste omdat zonder dit beleidsonderdeel te handhaven medewerkers in de politieregio Utrecht slechts aan het mobiliteitsvereiste zouden kunnen voldoen indien zij de onder 7.1 vermelde geografische mobiliteitsstap hebben gezet.
Uit het hiervoor al genoemde stuk Kaders Mobiliteit van 11 juli 2012 volgt dat ingeval in het kader van een geografisch mobiliteitsstap dan wel een mobiliteitsstap naar ander werkterrein of aandachtsgebied niet wordt voldaan aan het vereiste dat die stap minimaal twaalf aaneengesloten maanden heeft geduurd er wel kritisch maar ruimhartig naar wordt gekeken. Wat onder “kritisch maar ruimhartig’ dient te worden verstaan blijkt uit het verslag van de overlegvergadering tussen korpsleiding en de OR op 30 augustus 2012 en de brief van de heer [A]van 16 juli 2013 in reactie op vragen van de bezwarenadviescommissie in de bezwaarprocedure van eiseres. Uit voormelde stukken volgt dat meerdere periodes van minder dan twaalf maanden waarin mobiliteitsstappen zijn gezet kunnen worden “gestapeld” om tot een periode van in totaal twaalf maanden te komen, mits niet meer dan een interval van drie maanden tussen twee opvolgende mobiliteitsstappen zit; een vervolgmobiliteitsstap binnen drie maanden na de vorige stap wordt bij de stapeling meegenomen.
Voorts stelt de rechtbank vast dat sinds 1 juli 2000 geen functiewijziging heeft plaatsgevonden. Gezien de gronden van bezwaar en de gronden van beroep stelt de rechtbank verder vast dat niet in geschil is dat het verrichten van werkzaamheden als schipper een rol danwel een taakaccent binnen de eigen functie is en dat eiseres als schipper dezelfde werkzaamheden verricht in het kader van handhaving en opsporing maar dan op het water in plaats van op de weg. Naast voormelde feiten en omstandigheden heeft verweerder bij zijn standpunt ook in aanmerking mogen nemen dat de werkzaamheden als schipper niet structureel worden uitgeoefend maar gedurende een deel van de werktijd. Nu sprake is van een rol dan wel een taakaccent binnen de eigen functie en gelet op het mobiliteitsbeleid rollen en taakaccenten binnen de eigen functie niet meetellen bij het voldoen aan de mobiliteitseis, heeft eiseres met haar werkzaamheden als schipper reeds daarom niet voldaan aan het mobiliteitsvereiste dat ziet op de mobiliteitsstap naar een ander werkterrein of aandachtsgebied als bedoeld onder 7.5.
Eiseres heeft betoogd dat verweerder ten onrechte de voorwaarde stelt dat zij deze werkzaamheden gedurende een periode van twaalf aaneengesloten maanden moet hebben verricht nu de eis van twaalf aaneengesloten maanden niet in de Circulaire staat en verweerder deze eis eerst in mei 2012 bekend heeft gemaakt, ver na de inwerkingtreding van de Circulaire.
Uit de stukken kan niet worden afgeleid dat in het kader van het mobiliteitsbeleid dat ziet op de geografische stap een medewerker die niet eerder heeft verzocht om een mobiliteitsstap te zetten alsnog en enkel op verzoek daartoe in de gelegenheid zou moeten worden gesteld. Het vereiste dat de mobiliteitsstap vooraf is besproken en schriftelijk is vastgelegd door leidinggevende en medewerker en dat dit verzoek gehonoreerd moet zijn, is ook ná de inwerkingtreding van de Circulaire blijven bestaan. Dat verweerder voormeld vereiste niet heeft gewijzigd dan wel versoepeld blijkt uit de hiervoor onder 7.5. vermelde brief van 26 maart 2012.
31 juli 2014.