Bij brief van 27 maart 2014 heeft het college van B & W van de gemeente [gemeente] onder meer aan de RvC van [verzoekster] (ter attentie van [A]) geschreven:
"Op 25 februari 2014 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen u en onze burgemeester de heer [B]. Bij dit gesprek waren ook de burgemeesters [C] en [D] van de gemeente [gemeente] respectievelijk [gemeente] aanwezig. Tijdens dit gesprek is de relatie tussen de drie gemeenten en de directeur-bestuurder van Woningstichting [verzoekster] (…) besproken. Mede op uw verzoek lichten wij in deze brief onze relatie met de directeur-bestuurder toe alsmede onze conclusie dat de gemeente [gemeente] niet meer kan werken met de huidige directeur-bestuurder".
Verder wordt in deze brief gesignaleerd dat de samenwerking tussen de gemeente en [verzoekster] onwerkbaar is geworden omdat door de opstelling van [verweerder] overleggen alleen nog maar tussen hem en het bestuur van de gemeente konden plaatsvinden, hetgeen voor een organisatie als die van de gemeente [gemeente] op de lange duur onwerkbaar is omdat het ambtelijk apparaat de voorbereidings- en adviseringsfunctie niet kan invullen.
Voorts vermeldt deze brief:
"Behandeling van personen
Bij de totstandkoming van projecten worden personen, zowel ambtelijk als bestuurlijk, bij herhaling geschoffeerd en bestempeld als incompetent. In de communicatie richt de directeur-bestuurder zich erg op de persoon, hierbij de kennis en kunde evenals de integriteit van deze persoon in twijfel trekkend. In eerdere fases werd, om het ongenoegen van de directeur-bestuurder tegemoet te komen én de voortgang van de projecten te waarborgen, de ambtelijke vertegenwoordiging gewisseld, maar wij konden hier niet in mee blijven buigen daar mensen werden beschadigd.
De wijze waarop mensen tegemoet worden getreden, wordt als intimiderend ervaren en hiermee wordt naar onze mening tevens een angstcultuur gecreëerd.
Naar ons idee geldt dit overigens niet alleen voor onze organisatie, maar zien we dit ook terug in het gedrag van medewerkers van [verzoekster]. Voorbeelden die onze opvatting mede schragen:
- medewerkers durven geen verantwoorde tijd te nemen, voordat terugkoppeling met de directeur-bestuurder heeft plaatsgevonden (over welk onderwerp dan ook);
- het feit dat de directeur-bestuurder aanwezig was bij alle ambtelijk vooroverleg; maar ook
- het feit dat niemand binnen [verzoekster], bij afwezigheid van de directeur-bestuurder, ons het telefoonnummer van uw Raad van Commissarissen durfde te geven".
Voorts kwalificeert de gemeente de manier van onderhandelen van [verweerder] als chanteren, en zeker niet als samenwerken. Bij verschil van inzicht worden personen geschoffeerd dan wel weggehoond. [verweerder] hecht enkel waarde aan zijn eigen ideeën en staat niet open voor argumenten van anderen. Fouten worden steeds bij de gemeente neergelegd, ondanks zijn eigen betrokkenheid bij de voorbereiding. Het distributiemodel is gewijzigd zonder overleg. De conclusie van de gemeente is dat partijen uiteindelijk altijd nader tot elkaar zijn gekomen, maar vrijwel altijd met concessies van de kant van de gemeente. Er is daarom geen basis meer om uitvoering te geven aan het partnerschap met [verzoekster]. Dit wijt de gemeente vrijwel geheel aan de houding het gedrag van [verweerder]. Er is geen vertrouwen meer in herstel van deze relatie. Aan de RvC wordt verzocht het volkshuisvestingbelang te dienen en in dat kader besluiten te nemen die nodig zijn. Wat de gemeente betreft hoeft de samenwerking met [verzoekster] niet ter discussie te staan, maar samenwerking met [verweerder] is door zijn eigen opstelling en gedrag een onbegaanbare weg geworden.