ECLI:NL:RBMNE:2014:3792

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
3 september 2014
Publicatiedatum
28 augustus 2014
Zaaknummer
C-16-323108 - HA ZA 12-658
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Ondernemingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van onverschuldigde betaling door vennootschap afgewezen

In deze zaak, die voor de Rechtbank Midden-Nederland is behandeld, vorderde de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [eiseres] B.V. betaling van een bedrag van € 35.700,-- van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [gedaagde] B.V. De vordering was gebaseerd op de stelling dat [gedaagde] op 4 december 2008 een onverschuldigde betaling had ontvangen. De rechtbank heeft vastgesteld dat [gedaagde] voor 30% aandeelhouder was van de vennootschap en dat de resterende 70% werd gehouden door een andere vennootschap. In de algemene vergadering van aandeelhouders was besloten tot ontbinding van de vennootschap en het bestuur was verzocht het vermogen te vereffenen. De rechtbank heeft de procedure beoordeeld, waarbij onder andere de dagvaarding, de conclusie van antwoord, en de comparitie van partijen zijn behandeld.

De rechtbank oordeelde dat de vennootschap niet voldoende had aangetoond dat de betaling van € 35.700,-- onverschuldigd was. [gedaagde] had aangevoerd dat de betaling betrekking had op een opeisbare vordering van € 30.000,-- aan managementfee over het jaar 2007, vermeerderd met btw. De rechtbank constateerde dat de vennootschap deze stelling niet voldoende had betwist en dat er geen bewijs was dat de betaling zonder rechtsgrond was verricht. Daarom werd de vordering afgewezen.

De rechtbank liet in het midden of [gedaagde] zijn taak als vereffenaar onbehoorlijk had vervuld, omdat de vennootschap zelf geen schade had geleden door de vermeende gedragingen van [gedaagde]. De vennootschap werd als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van [gedaagde] tot op heden waren begroot op € 2.866,50. Het vonnis werd uitgesproken op 3 september 2014 door mr. J.W. Frieling.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/323108 / HA ZA 12-658
Vonnis van 3 september 2014
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres] B.V.,
gevestigd te [plaats],
eiseres,
advocaat mr. R.V.H. Jonker te Amsterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde] B.V.,
gevestigd te [plaats],
gedaagde,
advocaat mr. E.J. Bink te Amsterdam.
Partijen zullen hierna de vennootschap en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Deze procedure betreft een voortzetting van een zaak die door doorhaling is geëindigd (zaaknr./rolnr. 261545 / HA ZA 09-250). Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de conclusie van antwoord
  • de comparitie van partijen waarvan een proces-verbaal is gemaakt
  • de conclusie van repliek
  • de conclusie van dupliek
  • de akte uitlating producties van de vennootschap.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
De vennootschap is een onderneming die zich bezig heeft gehouden met het verstrekken en uitvoeren van managementtaken op projectbasis en het zoeken van geschikte personen voor bestuursfuncties.
2.2.
[gedaagde] is voor 30% aandeelhouder in de vennootschap. De resterende 70% wordt gehouden door de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [naam] B.V. (hierna: [naam]). Het bestuur van de vennootschap wordt ook door deze vennootschappen gevormd.
2.3.
In de algemene vergadering van aandeelhouders van 10 november 2008 hebben de aandeelhouders van de vennootschap besloten tot ontbinding van de vennootschap en het bestuur van de vennootschap verzocht het vermogen van de vennootschap te vereffenen.
2.4.
Bij e-mail van 4 december 2008 (verzonden om 0:10 uur) heeft het administratiekantoor van de vennootschap aan de bestuurder/enig aandeelhouder van [gedaagde] - voor zover relevant - het volgende medegedeeld:
“(…)
Wij zijn nu bezig om boekjaar 2007 en 2008 KVD te completeren. In januari a.s. zullen wij beide boekjaren gereed hebben. Uit de vereffeningsbalans 2008 zal blijken hoeveel er definitief nog verschuldigd is aan de aandeelhouders. Op basis hiervan zullen afspraken worden gemaakt tussen jou en [A] [de bestuurder/enig aandeelhouder van [naam]; toevoeging rechtbank] om deze posities te sluiten uit hoofde van de liquidatie. De liquiditeiten laten het op dit moment niet toe om voorschotbetalingen aan jou of [A] te kunnen doen. Wij hebben het huidige saldo nodig om de kosten uit hoofde van de liquidatie te kunnen voldoen.
(…)
Ik begrijp heel goed dat er belangrijke beslissingen jouwerzijds genomen dienen te worden, echter hebben wij pas een definitief beeld indien boekjaar 2008 is afgerond.
(…)”
2.5.
Op dezelfde datum heeft [gedaagde] een bedrag van € 35.700,-- overgemaakt van de bankrekening van de vennootschap naar de bankrekening van [gedaagde], met de omschrijving “mf 2007 incl btw”.

3.Het geschil

3.1.
De vennootschap vordert samengevat - veroordeling van [gedaagde] tot betaling van een bedrag van € 35.700,--, vermeerderd met rente en kosten.
3.2.
[gedaagde] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Ter onderbouwing van haar vordering voert de vennootschap aan dat [gedaagde] op 4 december 2008 een onverschuldigde betaling heeft ontvangen ter hoogte van
€ 35.700,--, althans dat [gedaagde] haar taak als vereffenaar onbehoorlijk heeft vervuld door deze betaling namens de vennootschap te verrichten, terwijl op het moment van betalen een tekort was te voorzien, dat zich ook heeft verwezenlijkt.
4.2.
[gedaagde] voert verweer met de stelling dat er voor de betreffende betaling wel een grondslag aanwezig was. Volgens haar betrof dit een opeisbare vordering van
€ 30.000,-- aan managementfee over het jaar 2007, vermeerderd met 19% btw (€ 5.700,--). De gebruikelijke gang van zaken in de vennootschap was - aldus [gedaagde] - dat beide partijen de met hun eigen opdrachten bereikte omzet berekenden, daarop 50% van de kosten van de vennootschap in mindering brachten, en vervolgens tot betaling van een voorschot daarop overgingen.
4.3.
De rechtbank constateert dat de vennootschap de stelling van [gedaagde] over de gebruikelijke gang van zaken binnen de vennootschap niet (voldoende gemotiveerd) heeft betwist. De vennootschap betwist ook niet concreet dat [gedaagde] op het moment van betaling een opeisbare vordering had op de vennootschap die het bedrag van de betaling oversteeg; hetzelfde volgt ook uit de jaarrekeningen 2008 en later, waarop de vennootschap zich beroept. Dit betekent dat niet geconcludeerd kan worden dat de betaling van een bedrag van € 35.700,-- is verricht zonder dat daarvoor een rechtsgrond aanwezig was. De vordering is dan ook niet toewijsbaar, voor zover deze op onverschuldigde betaling is gebaseerd.
4.4.
De rechtbank kan in het midden laten of [gedaagde] zijn taak als vereffenaar onbehoorlijk heeft vervuld – mede in het licht van het tegenstrijdige belang van [gedaagde] op het moment van betaling –, nu de vennootschap zelf geen schade heeft geleden ten gevolge van de door haar aan [gedaagde] verweten gedraging.
4.5.
De vennootschap zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde], tot op heden, worden begroot op:
- griffierecht € 840,00
- salaris advocaat
2.026,50(3,5 punten × tarief € 579,00)
Totaal € 2.866,50

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt de vennootschap in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 2.866,50.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.W. Frieling en in het openbaar uitgesproken op 3 september 2014. [1]

Voetnoten

1.type: JWF/4231