ECLI:NL:RBMNE:2014:3636

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 augustus 2014
Publicatiedatum
22 augustus 2014
Zaaknummer
16/659740-14
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering gevangenhouding van verdachte in doodslagzaak op Vinkeveense Plassen

Op 21 augustus 2014 heeft de rechtbank Midden-Nederland, zitting houdende in Utrecht, de vordering van de officier van justitie tot gevangenhouding van een 49-jarige man uit Oosterbeek afgewezen. De verdachte werd verdacht van betrokkenheid bij een aanvaring op de Vinkeveense Plassen op 2 augustus 2014, waarbij twee slachtoffers om het leven kwamen. De officier van justitie had de vordering tot gevangenhouding ingediend op basis van ernstige bezwaren en het gevaar voor herhaling, waarbij de verdachte werd verweten doodslag en roekeloos varen.

De rechtbank heeft de vordering beoordeeld en geconcludeerd dat er onvoldoende ernstige bezwaren zijn voor de doodslag, omdat er geen (voorwaardelijk) opzet kon worden aangetoond. Wat betreft de roekeloosheid, zoals omschreven in artikel 307 van het Wetboek van Strafrecht, oordeelde de rechtbank dat de strikte uitleg van de Hoge Raad onvoldoende basis biedt voor de vordering tot gevangenhouding. De rechtbank erkende wel dat er ernstige bezwaren zijn met betrekking tot de schuld van de verdachte, maar omdat voorlopige hechtenis voor artikel 307 lid 1 niet is toegelaten, moest de vordering worden afgewezen.

De rechtbank toonde begrip voor het leed van de slachtoffers en de publieke verontwaardiging over het vaargedrag van de verdachte, maar benadrukte dat deze aspecten in de inhoudelijke behandeling van de zaak aan de orde zullen komen. De rechtbank besloot de vordering tot gevangenhouding af te wijzen, het bevel tot bewaring op te heffen en de onmiddellijke invrijheidstelling van de verdachte te bevelen. Deze beslissing werd genomen door de meervoudige raadkamer, bestaande uit de rechters G. Perrick, A.M. Verhoef, P.P.C.M. Waarts en M. Bloem, en is op 21 augustus 2014 te Utrecht gedaan.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Utrecht

Parketnummer: 16/659740-14

Beslissing van de meervoudige raadkamer van 21 augustus 2014 op de vorderingen van de officier van justitie tot
uitbreiding van de feitenen tot
gevangenhoudingvan:

[verdachte],

geboren op
[1964]te
[geboorteplaats],
thans verblijvende in
PI Utrecht HvB Nieuwegein te Nieuwegein.
De beslissing betreft ook het verzoek van de verdachte tot schorsing van de voorlopige hechtenis.

De beoordeling.

De officier van justitie heeft op 21 augustus 2014 een vordering tot gevangenhouding ingediend. Deze vordering is gebaseerd op het feit dat verdachte verdacht wordt van - kort gezegd - doodslag. Tevens is een aanvullende vordering voorlopige hechtenis ingesteld. Deze luidt - kort gezegd - als volgt. Verdachte wordt - subsidiair - verweten dat hij op of omstreeks 2 augustus 2014 op de Vinkeveense plassen te Vinkeveen roekeloos heeft gevaren, waardoor het aan de schuld van verdachte is te wijten dat [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] zijn overleden.
De officier van justitie heeft aan zijn vordering ten grondslag gelegd dat er sprake is van een feit waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, dat sprake is van ernstige bezwaren en dat de gronden met gevaar voor herhaling zijn aangevuld.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat ernstige bezwaren en gronden voor de vordering gevangenhouding ontbreken en dat daarom de vordering moet worden afgewezen en dat onmiddellijke invrijheidstelling moet volgen.
De rechtbank overweegt als volgt.
Ten aanzien van het primair ten laste gelegde (artikel 287 Sr, doodslag)
Gelet op de huidige stand van zaken in het onderzoek, de nader in de procedure gebrachte stukken en de stand van de jurisprudentie is de rechtbank van oordeel dat ernstige bezwaren ontbreken vanwege het ontbreken van (voorwaardelijk) opzet.
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde (artikel 307 Sr, dood door schuld)
Artikel 307 Sr valt uiteen in twee gedeelten. Lid 1 bepaalt dat hij aan wiens schuld de dood van een ander te wijten is, gestraft wordt met een gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren, terwijl lid 2 bepaalt dat indien de schuld bestaat in roekeloosheid, de strafmaat wordt verdubbeld tot ten hoogste vier jaren.
Gelet op de strikte uitleg van de Hoge Raad van het begrip roekeloosheid, ziet de rechtbank vooralsnog onvoldoende ernstige bezwaren jegens verdachte met betrekking tot het in lid 2 verwoorde strafverzwarende aspect van de roekeloosheid.
Ten aanzien van het in lid 1 verwoorde (“aan wiens schuld de dood is te wijten”) neemt de rechtbank wel ernstige bezwaren aan, de huidige stand van het onderzoek in aanmerking genomen.
Nu voor artikel 307 lid 1 Sr geldt dat voorlopige hechtenis daarvoor niet is toegelaten, is er geen andere conclusie dan dat de vordering tot gevangenhouding dient te worden afgewezen en dat de onmiddellijke invrijheidstelling zal moeten volgen. Op de aangevoerde gronden behoeft de rechtbank dus niet nader in te gaan.
De rechtbank is zich er zeer van bewust dat het overlijden van de slachtoffers ernstig leed heeft veroorzaakt bij de familie van de slachtoffers. Het is ook zeer voorstelbaar dat er een breed gedragen publieke verontwaardiging bestaat over het vaargedrag van verdachte, hoe dat verder ook juridisch zal worden gekwalificeerd. Ten overvloede overweegt de rechtbank als volgt: bij de inhoudelijke behandeling van de zaak die zal volgen zodra het onderzoek is afgerond zal op alle aspecten van de zaak worden ingegaan. Niet ondenkbaar is dat, gelet op de ernst van het feit en de dramatische gevolgen, een veroordeling zal volgen waarbij een gevangenisstraf zal worden opgelegd.
Gelet op het hierboven genoemde komt de rechtbank aan de beoordeling van het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis niet meer toe.

De beslissing.

De rechtbank:

wijst af de vordering tot gevangenhouding;heft op het bevel tot bewaring;beveelt de onmiddellijke invrijheidstelling van verdachte.

Aldus gedaan te Utrecht op
21 augustus 2014door mrs.
G. Perrick,voorzitter,
A.M. Verhoefen
P.P.C.M. Waarts,rechters, in tegenwoordigheid van
M. Bloem,griffier.
De beslissing is door een van de rechters en de griffier ondertekend.