Op 21 augustus 2014 heeft de rechtbank Midden-Nederland, zitting houdende in Utrecht, de vordering van de officier van justitie tot gevangenhouding van een 49-jarige man uit Oosterbeek afgewezen. De verdachte werd verdacht van betrokkenheid bij een aanvaring op de Vinkeveense Plassen op 2 augustus 2014, waarbij twee slachtoffers om het leven kwamen. De officier van justitie had de vordering tot gevangenhouding ingediend op basis van ernstige bezwaren en het gevaar voor herhaling, waarbij de verdachte werd verweten doodslag en roekeloos varen.
De rechtbank heeft de vordering beoordeeld en geconcludeerd dat er onvoldoende ernstige bezwaren zijn voor de doodslag, omdat er geen (voorwaardelijk) opzet kon worden aangetoond. Wat betreft de roekeloosheid, zoals omschreven in artikel 307 van het Wetboek van Strafrecht, oordeelde de rechtbank dat de strikte uitleg van de Hoge Raad onvoldoende basis biedt voor de vordering tot gevangenhouding. De rechtbank erkende wel dat er ernstige bezwaren zijn met betrekking tot de schuld van de verdachte, maar omdat voorlopige hechtenis voor artikel 307 lid 1 niet is toegelaten, moest de vordering worden afgewezen.
De rechtbank toonde begrip voor het leed van de slachtoffers en de publieke verontwaardiging over het vaargedrag van de verdachte, maar benadrukte dat deze aspecten in de inhoudelijke behandeling van de zaak aan de orde zullen komen. De rechtbank besloot de vordering tot gevangenhouding af te wijzen, het bevel tot bewaring op te heffen en de onmiddellijke invrijheidstelling van de verdachte te bevelen. Deze beslissing werd genomen door de meervoudige raadkamer, bestaande uit de rechters G. Perrick, A.M. Verhoef, P.P.C.M. Waarts en M. Bloem, en is op 21 augustus 2014 te Utrecht gedaan.