Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.De procedure
- het tussenvonnis van 30 december 2013
- de akte van Baron Holding van 26 februari 2014, met producties
- de antwoordakte van [gedaagde] van 26 maart 2014, met productie
- de akte van Baron Holding van 23 april 2014, met producties
- de akte uitlating producties, van [gedaagde], van 21 mei 2014
2.De verdere beoordeling
in conventie
post e., voor zover die als zodanig gegrond mocht zijn, voor verrekening met post 15 in aanmerking komt, (ook) voor zover het gaat om de primaire grondslag daarvan (schending garanties op de overnamebalans). In het tussenvonnis van 30 december 2013 heeft de rechtbank deze vraag voorlopig bevestigend beantwoord, omdat het om (gestelde) voordelen gaat in dezelfde relatie CBCU-ING Lease als waarop post 15 betrekking heeft en die ook daadwerkelijk tussen CBCU en ING Lease kunnen of konden worden verrekend. Voor de vraag of in de overnamebalans de individuele balanspost schuld aan ING Lease te laag was weergegeven, mag daarom niet worden geabstraheerd van in de overnamebalans niet verdisconteerde feiten die op de werkelijke schuld aan ING Lease een werkelijk mitigerende invloed hadden. Voor de bepaling van de schade van Baron Holding dient immers te worden beoordeeld of er per balansdatum een voor CBCU nadelige discrepantie was tussen de in de overnamebalans weergegeven balanspost schuld aan ING Lease, en de werkelijke hoogte van die schuld (vlg. 2.7 van het tussenvonnis van 30 december 2013). In haar aktes na het tussenvonnis van 30 december 2013 heeft Baron Holding geen argumenten aangevoerd die aan dit voorlopig oordeel afbreuk doen. De casus onttrekt zich aan (de ratio van) hetgeen de rechtbank in 4.10 van het tussenvonnis van 24 april 2013 heeft overwogen. De rechtbank handhaaft haar voorlopig oordeel op dit onderdeel dan ook als eindoordeel.
aanspraakkon maken op overgang van het risico indien aan de formele voorwaarden van artikel 8 van die samenwerkingsovereenkomst (aangetekend schrijven) was voldaan. Baron Holding gaat wat dit betreft uit van een te beperkte uitleg van de samenwerkingsovereenkomst, wanneer deze in haar geheel wordt bezien. Artikel 8, tweede alinea, van de samenwerkingsovereenkomst bepaalt weliswaar dat zolang CBCU niet een mededeling heeft gedaan zoals bedoeld in de eerste alinea van artikel 8 (overdracht), het risico bij CBCU blijft, maar deze bepaling moet naar het oordeel van de rechtbank worden bezien in de context van het onderwerp van artikel 8, afgezet tegen het onderwerp van artikel 7 van de samenwerkingsovereenkomst. Artikel 8 is getiteld “Verzoek CBC Utrecht”. Artikel 7 is getiteld “Mededeling overdracht” en handelt over de bevoegdheid van ING Lease om aan de huurders (de klanten van CBCU) mededeling te doen van de (voordien: stille) overdracht van het contract door CBCU aan ING Lease en de bevoegdheid om de door haar aan CBCU gegeven volmacht tot incasso en (overigens) beheer op te zeggen. Eerstgenoemde bevoegdheid komt ING Lease blijkens de eerste alinea van artikel 7 te allen tijde toe, laatstbedoelde bevoegdheid onder meer (de tweede alinea van artikel 7) in geval van faillissement van de huurder (klant van CBCU). Het ligt in de rede om artikelen 7 en 8 van de samenwerkingsovereenkomst, in onderling verband bezien, aldus uit te leggen dat wanneer ING Lease in voorkomend geval op eigen initiatief het beheer naar zich toe trekt, het risico ook overgaat, zonder dat CBCU nog met een aangetekend schrijven datzelfde risico moet “overdragen”.
Homanberoept [gedaagde] zich erop dat de betreffende machine in de periode juli 2007-juli 2012 is herplaatst en daarbij voor een bedrag van
€ 6.369,00 aan hardware-inkomsten heeft geregenereerd. [gedaagde] onderbouwt deze stelling met een door haar van Baron Holding verkregen uittreksel uit de administratie van CBCU met betrekking tot de betreffende machine (onderdeel van productie II bij de akte van [gedaagde] van 24 juli 2013), waarin over de door [gedaagde] genoemde periode facturen aan [G] zijn vermeld en waarin naast de factuurbedragen, bedragen zijn genoemd die lager zijn dan die factuurbedragen en die samen optellen tot het door [gedaagde] genoemde bedrag van (afgerond) € 6.369,00. Kennelijk gaat het hierbij om het hardware-deel van de betreffende facturen.
Sinotberoept [gedaagde] zich er ook op dat de betreffende machine is herplaatst, vanaf mei 2009, en dat hiermee hardware-inkomsten zijn gegenereerd, na balansdatum, tot een geschat bedrag van € 46.234,00. Dit bedrag en de betreffende periode zijn ook weer terug te vinden op het door [gedaagde] van Baron Holding verkregen uittreksel uit de administratie van CBCU met betrekking tot de betreffende machine (onderdeel van productie II bij de akte van 24 juli 2013 van [gedaagde]). De toelichting van Baron Holding op deze post in haar akte van 24 juli 2013 (§ 35-37) gaat aan dit betoog van [gedaagde] voorbij en ook in de processtukken na die akte, of op de comparitie, heeft Baron Holding daarop verder niet gereageerd. Het door [gedaagde] genoemde bedrag overstijgt het door Baron Holding op deze machine geclaimde bedrag van € 40.046,35. De vordering van Baron Holding voor laatstgenoemd bedrag (vlg. hiervoor, 2.27) vervalt hiermee.
€ 231.388,42 volgens de navolgende tabel: