ECLI:NL:RBMNE:2014:3595

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 augustus 2014
Publicatiedatum
20 augustus 2014
Zaaknummer
373778 / HA RK14-165
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter in civiele procedure

In deze wrakingszaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 19 augustus 2014 uitspraak gedaan op het verzoek tot wraking van mr. L. Jongen, kantonrechter, door verzoekster B.V. De wraking werd aangevraagd door mr. W.L.R. Schuurmans, die stelde dat de rolbeslissingen van 9 en 16 juli 2014, waarbij een akte wijziging/vermeerdering van eis niet werd toegelaten, in strijd waren met de goede procesorde en de schijn van partijdigheid wekten. De rechtbank heeft de procedure uitvoerig behandeld, waarbij op 5 augustus 2014 een mondelinge behandeling plaatsvond. Tijdens deze zitting werd het wrakingsverzoek toegelicht door mr. C.J. Bungay, terwijl de gewraakte rechter niet aanwezig was. V&D B.V. was ook vertegenwoordigd door haar gemachtigde, mr. A. de Fouw.

De rechtbank heeft de feiten van de hoofdzaak in overweging genomen, waarin verzoekster de eisende partij was en V&D de gedaagde. De rechtbank oordeelde dat de rolbeslissingen niet onbegrijpelijk waren en dat er geen aanwijzingen waren voor partijdigheid van de rechter. De rechtbank benadrukte dat een negatieve procesbeslissing op zich geen grond voor wraking vormt, tenzij er duidelijke aanwijzingen zijn voor vooringenomenheid. De rechtbank concludeerde dat de door verzoekster aangevoerde feiten en omstandigheden geen grond gaven voor de vrees dat de rechter niet onpartijdig was.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzoek tot wraking afgewezen, met de beslissing dat er geen rechtsmiddel openstaat tegen deze uitspraak. De griffier werd opgedragen deze beslissing toe te zenden aan de betrokken partijen en de voorzitter van de afdeling Civiel recht.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN NEDERLAND

Zittingslocatie Utrecht

Zaaknummer / Rekestnummer: 373778 / HA RK14-165
Beslissing van 19 augustus 2014 van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken
op het verzoek in de zin van artikel 36 Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering (Rv) van:
[verzoekster] B.V.,gevestigd te [vestigingsplaats],
verder te noemen, verzoekster.
(gemachtigde: mr. W.L.R. Schuurmans)

1.De procedure

1.1.
Bij brief van 23 juli 2014 heeft mr. W.L.R. Schuurmans namens verzoekster bij de
rechtbank het verzoek gedaan tot wraking van mr. L. Jongen, kantonrechter van deze rechtbank, Afdeling Civiel recht, locatie Utrecht, en in die hoedanigheid belast met de behandeling van de zaak die is geregistreerd onder zaaknummer 2656462/13-6391.
1.2.
De rechter heeft niet in de wraking berust. Op 29 juli 2014 heeft zij schriftelijk
gereageerd op het wrakingsverzoek.
1.3.
Bij brief van 31 juli 2014 heeft mr. Schuurmans de wrakingskamer een aantal
documenten doen toekomen.
1.4.
De griffier van deze rechtbank heeft mr. Schuurmans en de rechter opgeroepen voor
de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek op 5 augustus 2014. De belanghebbende, V&D B.V. (hierna V&D), is van de behandeling in kennis gesteld.
1.5.
De wrakingskamer van deze rechtbank heeft het wrakingsverzoek op 5 augustus
2014 in het openbaar behandeld. Namens verzoekster is mr. C.J. Bungay, kantoorgenoot van
mr. Schuurmans, ter zitting verschenen. De gewraakte rechter was niet in de gelegenheid ter zitting te verschijnen. Voorts is verschenen namens V&D haar gemachtigde mr. A. de Fouw.
1.6.
Ter zitting heeft mr. Bungay het wrakingsverzoek toegelicht.
1.7.
Mr. De Fouw heeft ter zitting een reactie gegeven op het wrakingsverzoek.
1.8.
Daarna is de uitspraak bepaald op de dag van vandaag.

2.De feiten

2.1.
De hoofdzaak betreft een zaak tussen verzoekster en V&D. Verzoekster is in die procedure de eisende partij in conventie en gedaagde partij in reconventie.
2.2.
Bij tussenvonnis van 19 maart 2014 heeft de rechter bepaald dat partijen ter comparitie dienen te verschijnen.
2.3.
Op 7 mei 2014 heeft een comparitie tussen partijen plaatsgevonden. Vervolgens is de zaak verwezen naar de rol van 2 juli 2014 voor het wijzen van vonnis.
2.4.
Op 26 juni 2014 heeft de rechter een namens verzoekster ingediende akte wijziging / vermeerdering van eis ontvangen.
2.5.
Bij rolbeslissing van 9 juli 2014 heeft de rechter de akte niet toegelaten. De rechter heeft daarin overwogen:
“(….)
Naar het oordeel van de kantonrechter zijn partijen voldoende in de gelegenheid geweest om hun vorderingen, verweren en de onderbouwing daarvan voorafgaand en tijdens de comparitie naar voren te brengen. (…) Uit de akte blijkt dat de wijziging/vermeerdering niet gebaseerd is op feiten en omstandigheden die eerst na de behandeling van de zaak ter zitting zijn gebleken, maar dat [verzoekster] kennelijk vergeten is haar eis, naar aanleiding van de reconventionele vordering te wijzigen/vermeerderen. Dit terwijl [verzoekster] in de gelegenheid is geweest een conclusie van antwoord in reconventie te nemen en haar standpunt ter zitting nader toe te lichten. Gelet hierop alsmede op het feit dat de akte 18 pagina’s en 5 nadere producties omvat, deze akte minder dan een week voordat in deze zaak vonnis gewezen zou worden is ingediend en V&D hiertegen bezwaar heeft gemaakt, acht de kantonrechter de akte in strijd met een goede procesorde, mede omdat een en ander zou leiden tot een ernstige vertraging van de procedure. (..)”.
De rechter heeft daarbij de zaak verwezen naar de rolzitting van 30 juli 2014, voor het wijzen van vonnis.
2.6.
Bij brief van 10 juli 2014 heeft mr. Schuurmans de rechter verzocht de
rolbeslissing van 9 juli 2014 in heroverweging te nemen en de akte wijziging/vermeerdering eis alsnog toe te staan.
2.7.
Bij rolbeslissing van 16 juli 2014 heeft de rechter bepaald dat van de gronden voor
een herroeping geen sprake is en dat gelet daarop het verzoek niet voor toewijzing vatbaar is.
2.8.
Bij brief van 17 juli 2014 heeft mr. Schuurmans de rechter kenbaar gemaakt dat de
weigering van de akte in strijd is met de wet en de goede procesorde en dat hij gelet daarop voornemens is een nieuwe akte wijziging/vermeerdering van eis in te dienen, die enkel gebaseerd is op nieuwe feiten en omstandigheden dan wel nieuwe feiten en omstandigheden die na de comparitie aan het licht zijn gekomen. Alvorens daartoe over te gaan, wenst gemachtigde van de rechter te vernemen of de rechter een dergelijke nieuwe akte wel zal toestaan.
2.9.
Bij brief van 22 juli 2014 heeft de griffier aan mr. Schuurmans meegedeeld dat de
rechter bij de beslissingen van 9 en 16 juli 2014 blijft en verwacht op 30 juli 2014 vonnis te kunnen wijzen.
2.10.
Bij brief van 30 juli 2014 heeft de griffier meegedeeld aan mr. Schuurmans dat de
rechter de uitspraak heeft aangehouden (uitgesteld) tot 27 augustus 2014.

3.Het wrakingsverzoek en de toelichting van de rechter

3.1.1.
Mr. Schuurmans stelt ter onderbouwing van het verzoek tot wraking dat de rolbeslissingen van 9 en 16 juli 2014 waarbij de akte wijziging/vermeerdering van eis van
24 juni 2014 niet wordt toegelaten, in strijd is met de regels en geen recht doet aan verzoeksters belangen. De weigering van de akte is onrechtmatig en onnodig en heeft tot gevolg dat haar een feitelijke instantie wordt ontnomen ten aanzien van hetgeen in de akte is aangegeven. De indruk dat de rechter niet objectief is, ontstond op het moment dat ook het daaropvolgende verzoek van 17 juli 2014 werd afgewezen.
3.1.2.
Ter zitting heeft mr. Bungay toegelicht dat een samenhang van gebeurtenissen, zowel de gang van zaken tijdens de comparitie als de weigering van de akte wijziging/vermeerdering eis, het gevoel hebben gegeven dat er schijn van partijdigheid van de zijde van de rechter is, waardoor de procedure tussen verzoekster en V&D wordt geschaad. Tijdens de comparitie ontstond het gevoel dat de rechter niet in de standpunten van verzoekster geïnteresseerd was, verzoeksters vorderingen niet serieus nam en al tijdens de comparitie een oordeel klaar had. Dat blijkt ook uit het proces-verbaal van de comparitie, aangezien daarin niet is vermeld wat partijen naar voren hebben gebracht, maar uitsluitend dat partijen geen schikking hebben bereikt, dat de comparitie werd gesloten en dat de zaak op de rol van 2 juli 2014 zou komen voor het wijzen van vonnis. Onder andere de manier waarop de comparitie heeft plaatsgevonden, heeft ertoe geleid dat namens verzoekster een akte is ingediend. Een andere reden dat de akte is ingediend, is dat twee dagen na de comparitie, waarin naar voren was gebracht dat er nog steeds sprake is van een lekkage, in opdracht van V&D een loodgieter ter plaatse is gaan kijken en deze heeft laten weten dat er sprake was van een constructief gebrek en dat dit bij V&D bekend moet zijn. Omdat dit een andere wending in de procedure ten aanzien van de lekkage diende te brengen, was het van belang voor de goede procesorde dat dit nog bij akte ter sprake zou worden gebracht. Het niet toelaten van de akte is, gelet op hetgeen zowel ter comparitie als kort daarna is geschied, in strijd met de goede procesorde, waardoor de rechter de schijn van partijdigheid heeft gewekt.
3.2.
De rechter heeft bij haar brief van 29 juli 2014 kenbaar gemaakt niet te berusten in de wraking. Tijdens de comparitie van partijen is de zaak uitvoerig behandeld. Een week voordat de zaak voor vonnis stond, is namens verzoekster een omvangrijke akte wijziging eis ingediend. Met in achtneming van artikel 130, eerste lid, Rv is de akte bij rolbeslissingen van 9 en 16 juli 2014 niet toegestaan. Naar haar mening blijkt uit de rolbeslissingen geenszins van enige partijdigheid. Ook ziet de rechter niet hoe het feit dat zij een aangekondigde eiswijziging op voorhand niet toestaat noch afwijst, kan duiden op (de schijn van) partijdigheid.

4.De beoordeling

4.1.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van artikel van artikel 36 Rv en artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een procespartij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die procespartij bestaande vrees dienaangaande objectief gerechtvaardigd is.
4.2.
De door verzoekster aangevoerde feiten en/of omstandigheden houden niet in dat er sprake is van persoonlijke vooringenomenheid van de rechter jegens haar. De rechtbank is daarvan ook niet gebleken. Daarom zal moeten worden beoordeeld of naar objectieve maatstaven sprake is van feiten en omstandigheden die verzoekster grond hebben gegeven voor de vrees dat het de rechter aan onpartijdigheid heeft ontbroken.
4.3.
De rechtbank stelt voorop dat een rolbeslissing een procesbeslissing betreft.
Een als negatief ervaren procesbeslissing vormt in het algemeen geen grond voor toewijzing van een verzoek tot wraking. Dit kan anders zijn indien de beslissing of de motivering daarvan zozeer onbegrijpelijk is, dat deze een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat de rechter partijdig is dan wel jegens verzoekster een vooringenomenheid koestert. Daarvan is naar het oordeel van de rechtbank in dit geval echter geen sprake.
De motivering van de rolbeslissingen van 9 en 16 juli 2014 is niet onbegrijpelijk of ondeugdelijk. Ter zitting van de wrakingskamer is gesteld dat de akte een nieuw feit bevat, aangezien op 9 mei 2014, dus kort na de comparitie, pas is gebleken van een constructief gebrek aan het gebouw. Dit is weliswaar gesteld, maar niet nader onderbouwd. Zoals uit de akte blijkt, heeft verzoekster abusievelijk verzuimd haar eis in conventie te wijzigen dan wel te vermeerderen en heeft zij dit verzuim bij de akte willen herstellen. Gezien de akte tenminste gebaseerd is op feiten en omstandigheden die al tijdens de comparitie bekend waren of bekend hadden kunnen zijn en V&D betwist dat sprake is van een nieuw feit en de rechter de akte pas op 26 juni 2014 een week voor de datum van het vonnis heeft ontvangen, zijn naar het oordeel van de rechtbank de rolbeslissingen waarbij de akte niet is toegelaten, niet dermate onbegrijpelijk dat daarvoor geen andere verklaring is te geven dan dat deze door vooringenomenheid zijn ingegeven. Ook anderszins is van vooringenomenheid of partijdigheid niet gebleken. En zoals reeds aangegeven, een verzoek om wraking kan niet leiden tot een (inhoudelijke) heroverweging of toetsing van de gewraakte procesbeslissingen.
4.4.
Gelet op het voorgaande geven de door verzoekster aangevoerde feiten en omstandigheden geen grond te vrezen dat het de rechter aan onpartijdigheid ontbreekt en evenmin dat zij de schijn van partijdigheid heeft gewekt. De rechtbank zal het verzoek tot wraking dan ook afwijzen.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
wijst het verzoek tot wraking af;
5.2.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing toe te zenden aan de gemachtigde van verzoekster, de rechter, de gemachtigde van V&D, alsmede aan de voorzitter van de afdeling Civiel recht en de president van deze rechtbank.
Deze beslissing is gegeven door mr. A.C. van den Boogaard, voorzitter, mr. L.C. Michon en mr. G.J.J.M. Essink, leden van de wrakingskamer, bijgestaan door mr. M.S.D. de Weerd als griffier en in het openbaar uitgesproken op 19 augustus 2014.
griffier voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.