ECLI:NL:RBMNE:2014:3579

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 augustus 2014
Publicatiedatum
19 augustus 2014
Zaaknummer
374097 / HA RK14-169
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek in echtscheidingsprocedure

Op 19 augustus 2014 heeft de Rechtbank Midden-Nederland, zittingslocatie Utrecht, uitspraak gedaan in een wrakingszaak. Verzoekster, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. J. Dongelmans, had op 29 juli 2014 tijdens een zitting in een echtscheidingsprocedure de rechter, mr. E.E.M. van Abbe, gewraakt. De wraking was gebaseerd op de ervaren vooringenomenheid van de rechter tijdens de behandeling van de zaak. Verzoekster en haar gemachtigde voelden zich niet goed behandeld en twijfelden aan de onpartijdigheid van de rechter, vooral door de manier van vragen stellen en de opmerkingen die werden gemaakt over de pleitnota en de afwikkeling van huwelijkse voorwaarden.

De rechter heeft op 31 juli en 4 augustus 2014 schriftelijk gereageerd op het wrakingsverzoek en aangegeven niet te berusten in de wraking. Tijdens de mondelinge behandeling op 5 augustus 2014 heeft de wrakingskamer het verzoek in het openbaar behandeld. De rechter was niet aanwezig, omdat zij een andere zitting had. De gemachtigde van verzoekster heeft het wrakingsverzoek toegelicht, maar de rechter heeft betwist dat er sprake was van partijdigheid.

De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat er geen objectieve feiten of omstandigheden zijn die de vrees voor partijdigheid van de rechter rechtvaardigen. De rechtbank benadrukt dat een rechter de vrijheid heeft om kritische vragen te stellen en de regie over de zitting te voeren. De rechtbank concludeert dat de rechter niet de grenzen van het betamelijke heeft overschreden en dat er geen grond is voor de vrees dat de rechter niet onpartijdig is geweest. Het verzoek tot wraking is dan ook afgewezen.

De beslissing is gegeven door de voorzitter en twee leden van de wrakingskamer, en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN NEDERLAND

Zittingslocatie Utrecht

Zaaknummer / Rekestnummer: 374097 / HA RK14-169
Beslissing van 19 augustus 2014 van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken
op het verzoek in de zin van artikel 36 Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering (Rv) van:
[verzoekster],wonende te [woonplaats],
verder te noemen, verzoekster.
(gemachtigde: mr. J. Dongelmans)

1.De procedure

1.1.
Op 29 juli 2014, tijdens een op die dag gehouden zitting ter behandeling van het verzoek
tot echtscheiding met nevenverzoeken heeft verzoekster mr. E.E.M. van Abbe gewraakt. Zij is rechter in de rechtbank Midden-Nederland, Afdeling Familie, locatie Utrecht en zal hierna ook de rechter worden genoemd.
1.2.
De griffier van deze rechtbank heeft verzoekster, haar gemachtigde mr. Dongelmans
en de rechter opgeroepen voor de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek op
5 augustus 2014. De wederpartij in de procedure, de heer [naam], is evenals zijn advocaat mr. J.C. Foor, eveneens van deze behandeling in kennis gesteld.
1.3.
De rechter heeft niet in de wraking berust. Op 31 juli 2014 heeft zij schriftelijk
gereageerd op het wrakingsverzoek.
1.4.
Namens verzoekster heeft mr. Dongelmans de gronden van het wrakingsverzoek nader uiteengezet in een brief van 31 juli 2014 met als bijlage een brief van verzoekster aan haar gemachtigde.
1.5.
Bij faxbericht van 31 juli 2014 heeft mr. Floor gereageerd op het wrakingsverzoek en daarbij tevens bericht dat zij noch haar cliënt bij de behandeling van het wrakingsverzoek aanwezig zijn.
1.6.
Op 4 augustus 2014 heeft de rechter nog een nadere schriftelijke reactie gegeven.
1.7.
De wrakingskamer van deze rechtbank heeft het wrakingsverzoek op 5 augustus 2014 in het openbaar behandeld. Namens verzoekster is mr. Dongelmans ter zitting verschenen. De gewraakte rechter is niet ter zitting verschenen, omdat zij op dat moment een andere zitting had.
1.8.
Ter zitting heeft mr. Dongelmans het wrakingsverzoek toegelicht.
1.9.
Daarna is de uitspraak bepaald op de dag van vandaag.

2.Het wrakingsverzoek en de toelichting van de rechter

2.1.
Gemachtigde van verzoekster vermeldt in haar verzoek tot wraking dat zij en verzoekster tijdens de zitting een vooringenomenheid bij de rechter hebben ervaren. Door de manier van vragen stellen en door de manier waarop haar de les werd gelezen door de rechter, twijfelt verzoekster aan een onpartijdige en goede behandeling van de zaak en de uitkomst van de beslissing. Zo werd gemachtigde erop gewezen dat zij de eerder aangekondigde concretisering van de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden en verdeling van de gemeenschappelijke zaken op geen enkele wijze dan wel onvoldoende en niet overeenkomstig het landelijk procesreglement had gedaan. Eveneens werd zij erop gewezen dat haar pleitnota te lang was. Ook de wijze waarop het gebruik en het opslaan van de inboedel ter zitting aan de orde werd gesteld door de rechter, waarbij gemachtigde werd gevraagd wat zij er persoonlijk van vond en verzoekster zelf niet de gelegenheid kreeg om er zelf iets over te zeggen, doet verzoekster twijfelen aan de onpartijdigheid van de rechter.
2.2.
De rechter heeft bij haar brieven van 31 juli en 4 augustus 2014 kenbaar gemaakt niet te berusten in de wraking. Naar haar mening is er geen sprake van partijdigheid. Zij begrijpt dat de gemachtigde het gevoel had dat haar de les werd gelezen, maar dat was niet de bedoeling. Het stellen van kritische vragen en het voorhouden van wat wettelijk of volgens het beleid van de rechtbank gezien wel of niet kan, heeft volgens de rechter niets met wat voor vorm van partijdigheid te maken. Daarbij komt dat zij in deze zaak ook niet anders heeft gehandeld ten aanzien van de wederpartij van verzoekster of anders dan in een willekeurige andere zaak. De rechter geeft aan dat zij de gemachtigde niet om haar persoonlijke mening heeft gevraagd, maar in de hoedanigheid als verzoeksters gemachtigde.
De rechter herkent zich niet in het beeld dat verzoekster schetst in de aan haar gemachtigde gerichte brief van 31 juli 2014. Ook verder blijkt volgens haar niet dat zij zich onvoldoende onafhankelijk en onpartijdig jegens verzoekster heeft opgesteld.

3.De beoordeling

3.1.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van artikel van artikel 36 Rv en artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een procespartij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die procespartij bestaande vrees dienaangaande objectief gerechtvaardigd is.
3.2.
De door verzoekster aangevoerde feiten en/of omstandigheden houden niet in dat er sprake is van persoonlijke vooringenomenheid van de rechter jegens haar. De rechtbank is daarvan ook niet gebleken. Daarom zal moeten worden beoordeeld of naar objectieve maatstaven sprake is van feiten en omstandigheden die verzoekster grond hebben gegeven voor de vrees dat het de rechter aan onpartijdigheid heeft ontbroken.
3.3.
Hetgeen is aangevoerd, betreft de bejegening ter zitting door de rechter. Deze bejegening is ter zitting van de wrakingskamer toegelicht door gemachtigde van verzoekster. De rechtbank kan, gezien de gegeven toelichtingen op het zittingsverloop van 29 juli 2014, niet vaststellen dat de rechter daarbij de grenzen van het betamelijke heeft overschreden, en ook niet dat de rechter is vooruitgelopen op wat mogelijk de uitkomst van de procedure zou zijn. Dat gemachtigde van verzoekster het gevoel had dat haar de les werd gelezen althans dat zo heeft ervaren, acht de rechtbank op zichzelf begrijpelijk. Maar dat neemt niet weg dat een rechter ter zitting zal moeten wijzen op wat volgens de wet en het beleid van de rechtbank wel of niet mogelijk is. Niet gebleken is dat de handelwijze van de rechter ter zitting in strijd is geweest met de wet of het beleid van de rechtbank.
3.4.
De rechtbank overweegt dat daarbij komt dat het tot de taak van een rechter behoort om naar aanleiding van de stellingen van partijen nader onderzoek te doen en zonodig kritische vragen te stellen, mits partijen daarbij in hun waarde worden gelaten.
De rechtbank is van oordeel dat uit het feit dat de rechter kritische vragen heeft gesteld aan verzoeksters gemachtigde, niet kan worden afgeleid dat zij vooringenomen en partijdig is. Ook de wederpartij heeft aangegeven kritisch bevraagd te zijn door de rechter.
Uit het proces-verbaal en de daarop overgelegde toelichtingen is niet gebleken dat partijen niet in hun waarde zijn gelaten.
De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat het een rechter, die uiteindelijk de gang van de zaken op een zitting dient te bepalen, vrij moet staan te bepalen op welke wijze een zaak ter zitting wordt behandeld en op welke wijze stukken uit een dossier worden besproken. Het feit dat de rechter voor de door haar gevoerde orde en regie ter zitting heeft gekozen, past derhalve binnen de rechterlijke vrijheid, ook als dit inhoudt dat verzoekster pas op een later moment in de gelegenheid wordt gesteld te reageren.
3.5.
Een rechter komt voorts een zekere mate van vrijheid toe bij het geven van een voorlopige beoordeling over wat tot dan toe uit de gedingstukken en hetgeen ter zitting is besproken kan worden afgeleid. De wijze waarop de rechter dit ter zitting heeft gedaan, geeft geen blijk van partijdigheid of vooringenomenheid.
3.6.
Al met al is de rechtbank van oordeel dat er geen feiten of omstandigheden zijn gesteld dan wel aannemelijk geworden die grond geven te vrezen dat het de rechter aan onpartijdigheid ontbreekt of dat ten aanzien van verzoekster de schijn van partijdigheid is gewekt. De rechtbank zal het verzoek dan ook afwijzen.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
wijst het verzoek tot wraking af;
4.2.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing toe te zenden aan de gemachtigde van verzoekster, de rechter, alsmede aan de voorzitter van de afdeling familie en de president van deze rechtbank.
4.3.
bepaalt dat de hoofdzaak dient te worden voortgezet in de stand waarin deze zich
bevond op het moment van de schorsing van de behandeling vanwege het wrakingsverzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. A.C. van den Boogaard, voorzitter,
mr. L.C. Michon en mr. G.J.J.M. Essink, leden van de wrakingskamer, bijgestaan door
mr. M.S.D. de Weerd als griffier en in het openbaar uitgesproken op 19 augustus 2014.
griffier voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.