ECLI:NL:RBMNE:2014:357

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
3 februari 2014
Publicatiedatum
3 februari 2014
Zaaknummer
16/441464-11 [P]
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitkeringsfraude door het verstrekken van onjuiste inlichtingen met betrekking tot gezamenlijke huishouding en inkomsten

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 3 februari 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van uitkeringsfraude. De verdachte heeft gedurende een lange periode onjuiste inlichtingen verstrekt aan de gemeente met betrekking tot haar bijstandsuitkering. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 1 januari 2002 tot en met 31 augustus 2011 niet heeft gemeld dat zij een gezamenlijke huishouding voerde met verschillende personen, waaronder [A], [B], en [D], en dat zij inkomsten had. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie gehoord en de verdediging, vertegenwoordigd door mr. R. Bonis, heeft verweer gevoerd tegen de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie en de bewijsvoering.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de observaties door de sociaal-rechercheur niet als stelselmatig kunnen worden aangemerkt en dat er geen sprake was van een ernstige inbreuk op de procesorde. De rechtbank heeft de verdediging in haar verweren verworpen en vastgesteld dat de verdachte opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, wat heeft geleid tot een bevoordeling van zichzelf. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 190 uren, waarvan 60 uren voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de overschrijding van de redelijke termijn in de strafprocedure.

De uitspraak benadrukt het belang van het melden van relevante wijzigingen in de persoonlijke situatie bij het ontvangen van sociale uitkeringen en de gevolgen van het niet naleven van deze verplichtingen. De rechtbank heeft de verdachte ook gewaarschuwd voor de ernst van het misbruik van het sociale stelsel, dat bedoeld is om mensen in nood te ondersteunen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16/441464-11 [P]
Vonnisvan de meervoudige kamer voor strafzaken
op tegenspraakgewezen in de zaak tegen
[verdachte],
geboren op [1970] te[geboorteplaats],
wonende te [adres], [woonplaats].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 20 januari 2014.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat verdachte en haar raadsman, mr. R. Bonis, advocaat te Dordrecht, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte in de periode van 1 januari 2002 tot en met 31 augustus 2011 bijstandsfraude heeft gepleegd, door niet te melden dat zij duurzaam een gezamenlijke huishouding voerde met [A] en/of [B] en/of [C] en/of [D] en/of [E] en/of[F], en/of (aldus uit dien hoofde) inkomsten had en/of te goed had.

3.Voorvragen

3.1
Ontvankelijkheid van de officier van justitie
3.1.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de strafvervolging van verdachte wegens het zonder toestemming van de officier van justitie stelselmatig observeren van verdachte, het horen van getuigen in elkaars aanwezigheid, vormverzuimen voor wat betreft de cautie van [A] en het vertellen van onwaarheden tegen verdachte, waardoor zij in een verhoorsituatie afstand heeft gedaan van haar consultatierecht.
3.1.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het verweer van de verdediging moet worden verworpen. De officier van justitie heeft daartoe aangevoerd dat de observaties die door sociaal-rechercheur [verbalisant] zijn gedaan blijkens het dossier slechts op een gering aantal delen van dagen en tijdstippen hebben plaatsgevonden. Daarmee zijn ze niet als stelselmatig aan te merken. Het horen van getuigen in elkaars aanwezigheid betekent niet dat de afgelegde verklaringen per definitie onbetrouwbaar zijn. Verdachte heeft bovendien de gelegenheid gehad tot het ondervragen van de getuigen, waardoor zij op dit punt niet in haar belangen is geschaad. Wat betreft de cautie van [A] geldt de Schutznorm. Verdachte kan in haar strafzaak geen rechten ontlenen aan een vormverzuim in de zaak van [A]. De officier van justitie concludeert dat er geen sprake is van een doelbewuste of grove veronachtzaming van de belangen van verdachte, waardoor tekort zou zijn gedaan aan haar recht op een eerlijke behandeling van haar zaak, waardoor het Openbaar Ministerie ontvankelijk moet worden verklaard.
3.1.3
Het oordeel van de rechtbank
Juridisch kader
De rechtbank stelt voorop dat de niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging, zoals opgenomen in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering, slechts in uitzonderlijke gevallen in aanmerking komt. Daarvoor is alleen plaats ingeval het vormverzuim daarin bestaat dat de met opsporing of vervolging belaste ambtenaren een ernstige inbreuk hebben gemaakt op de beginselen van een behoorlijke procesorde, waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van een verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak tekort is gedaan (HR 30 maart 2004,
NJ 2004/376).
ObservatiesUit het dossier volgt dat sociaal-rechercheur en buitengewoon opsporingsambtenaar [verbalisant] in de periode van 19 mei 2011 tot en met 6 juni 2011 in de omgeving van de woning van verdachte zeventien waarnemingen heeft verricht. Met betrekking tot de mate van indringendheid van deze waarnemingen constateert de rechtbank dat deze beperkt zijn gebleven tot de gedragingen van verdachte die zich in het openbaar afspeelden, zodat naar het oordeel van de rechtbank de waarnemingen geen betrekking hadden op een situatie waarin de verdachte mocht verwachten onbevangen zichzelf te mogen zijn. Derhalve is de persoonlijke levenssfeer van verdachte niet in ernstige mate aangetast. Evenmin kan worden gezegd dat door de steekproefsgewijze waarnemingen, die gedurende een korte periode van tweeënhalve week hebben plaatsgevonden, een min of meer compleet beeld is ontstaan van aspecten van verdachtes privéleven.
Het bovenstaande leidt tot de conclusie dat de waarnemingen in kwestie niet kunnen worden aangemerkt als stelselmatige observatie, maar als activiteiten voortvloeiend uit de taak van genoemde sociaal-rechercheur en tevens buitengewoon opsporingsambtenaar [verbalisant], als bedoeld in artikel 142 van het Wetboek van Strafvordering (vgl. HR 12 oktober 2010, NJ 2010/559). Het verweer van de verdediging wordt dan ook verworpen op dit punt.
Gezamenlijk horen getuigenDat er getuigen in elkaars aanwezigheid zijn gehoord maakt naar het oordeel van de rechtbank nog niet dat sprake is geweest van een vormverzuim dat daarin bestaat dat de met opsporing of vervolging belaste ambtenaren in de zaak van verdachte een ernstige inbreuk hebben gemaakt op de beginselen van een behoorlijke procesorde, waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van verdachte aan haar recht op een eerlijke behandeling van haar zaak tekort is gedaan. De rechtbank is van oordeel dat uit het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting niet aannemelijk is geworden dat een dergelijk vormverzuim heeft plaatsgevonden. De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging op dit punt.
Wel zal de rechtbank, indien zij overgaat tot het gebruiken van verklaringen van getuigen die in elkaars aanwezigheid zijn gehoord, die gang van zaken meenemen bij de waardering aangaande de betrouwbaarheid van die getuigenverklaringen.
Vormverzuim cautie [A]Het al dan niet ontbreken van de cautie bij een verhoor van [A] is niet aan te merken als een vormverzuim dat is begaan in het voorbereidend onderzoek inzake het aan verdachte ten laste gelegde feit (HR 30 maart 2004, NJ 2004, 376). De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging dan ook op dit punt.
Afstand consultatierechtTer terechtzitting heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat sociaal-rechercheur [verbalisant] verdachte onder valse voorwendselen afstand heeft laten doen van haar consultatierecht. Uit het dossier blijkt dat [verbalisant] tegen verdachte heeft gezegd dat haar raadsman niet voor een Salduzmelding van Dordrecht naar [woonplaats] kwam rijden (pagina’s 19 en 518). Op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting stelt de rechtbank vast dat sprake is van verschillende lezingen aangaande de reden voor de afwezigheid van de raadsman bij het eerste verhoor van verdachte. De rechtbank is van oordeel dat het zeer wel mogelijk is dat hier een spraakverwarring heeft plaatsgevonden. Voor de conclusie dat doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van verdachte aan haar recht op een eerlijke behandeling van haar zaak is tekortgedaan, vindt de rechtbank in het dossier evenwel onvoldoende steun. De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging dan ook op dit punt.
Hetgeen namens de verdachte is aangevoerd kan, ook in onderling verband en samenhang bezien, dan ook niet leiden tot de gevolgtrekking dat doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van verdachte aan haar recht op een eerlijke behandeling van haar zaak is tekortgedaan. Het Openbaar Ministerie is dan ook ontvankelijk.
3.2
De overige voorvragen
De dagvaarding is geldig en deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan en baseert zich daarbij op de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen en de verklaring van verdachte ter terechtzitting. De officier van justitie heeft daarbij opgemerkt dat zij onvoldoende overtuigend bewijs in het dossier aanwezig acht voor het voeren van een gezamenlijke huishouding door verdachte met [C], [E] en [F].
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van het aan verdachte ten laste gelegde feit. De verdediging voert daartoe aan dat de observaties alsmede de getuigenverklaringen van [getuige 1], [A],[getuige 2], [getuige 3],[getuige 4] en[getuige 5] van het bewijs dienen te worden uitgesloten. De getuigen zijn deels in elkaars aanwezigheid gehoord en de verklaringen zijn - op een enkele uitzondering na - niet ingegeven door eigen waarneming, maar door roddel en achterklap. De verklaring die [A] bij de politie heeft afgelegd dient van het bewijs te worden uitgesloten omdat aan hem geen cautie is gegeven. Hij heeft deze verklaring bovendien herroepen.
Wegens gebrek aan wettig en overtuigend bewijs verzoekt de verdediging verdachte vrij te spreken van het ten laste gelegde feit.
4.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Bewijsmiddelen
Uitkering
[verdachte] (verder: verdachte) heeft in de periode van 1 januari 2002 tot en met 31 augustus 2011 een uitkering van de gemeente [woonplaats] ontvangen ingevolge de Algemene bijstandswet (verder: Abw) en de Wet Werk en Bijstand (verder: WWB) naar de norm van een alleenstaande ouder. [2]
Verdachte was op grond van artikel 65 van de Abw en artikel 17 van de WWB verplicht aan de burgemeester en wethouders mededeling te doen van alle feiten en omstandigheden waarvan haar redelijkerwijs duidelijk moest zijn, dat deze van invloed konden zijn op het recht op bijstand, de hoogte of duur van de bijstand, of op het bedrag van de bijstand. [3] Hiertoe zijn haar zogeheten rechtmatigheidsonderzoeksformulieren (verder: ROF’s) en mutatieformulieren uitgereikt. [4]
Inlichtingenplicht
In de periode van 1 januari 2004 tot en met 16 september 2011 heeft verdachte 48 ROF’s en 2 mutatieformulieren bij de gemeente [woonplaats] ingeleverd. Op deze formulieren is nooit melding gedaan van (wijzigingen in) haar woon- en/of leefsituatie en inkomsten. [5] Verdachte heeft verklaard dat zij ook over de periode van 1 januari 2002 tot 1 januari 2004 ROF’s heeft ingeleverd bij de gemeente [woonplaats]. Op deze formulieren heeft zij geen melding gedaan van (wijzigingen in) haar woon- en/of leefsituatie en inkomsten. [6]
Verdachte heeft verder verklaard dat zij sinds 1999 met haar kinderen op de [adres] in [woonplaats] woont. Ze wist dat ze veranderingen in haar woon- en/of leefsituatie en inkomsten moest melden aan de gemeente, omdat deze veranderingen invloed konden hebben op haar uitkering. [7]
[A]
(verder: [A]) heeft verklaard dat hij een relatie met [verdachte] had, dat zij als man en vrouw samen leefden en dat zij de kosten voor levensonderhoud deelden. [A] had grotendeels zijn hoofdverblijfplaats bij haar in de woning en hij had een sleutel van de woning. Na zijn werk deed hij boodschappen en hij kookte. [8]
Verdachte heeft verklaard dat zij een relatie heeft gehad met [A] en dat zij samen een kind hebben genaamd[X]. [9]
[getuige 2] (verder: getuige [getuige 2]) heeft verklaard dat[A] mevrouw [verdachte] heeft geholpen met het opknappen en inrichten van haar woning aan de [adres]. [10] Na dit opknappen en inrichten is [A] ook direct in de woning getrokken. Hij is vanaf het begin bij mevrouw [verdachte] blijven wonen. [A] was dagelijks bij [verdachte]. [11]
Uit het besluitformulier van de gemeente [woonplaats] van 13 juli 2004 blijkt dat de rapporteur heeft gebeld naar het van verdachte bij de gemeente bekende mobiele telefoonnummer. De voicemail luidde: “Dit is de voicemail van [A], [verdachte] en de kinderen.” [12]
[B]
(verder: [B]) heeft verklaard dat hij een relatie heeft gehad met [verdachte] vanaf 2006 en dat hij regelmatig bij haar verbleef. Hij heeft ook de kinderen wel eens naar school gebracht en ze opgehaald. [13]
Verdachte heeft verklaard dat zij een relatie heeft gehad met [B]. [14]
Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat er een nieuwe man bij [verdachte] kwam kort na het vertrek van [A]. Dit was [B] en [B] is gebleven tot ergens begin 2009. [B] was in die periode dagelijks bij [verdachte]. [15]
[getuige 5] (verder: getuige[getuige 5]) heeft verklaard dat [B] (de rechtbank begrijpt:[B]) vijf jaar geleden, toen getuige [getuige 5] daar kwam wonen al bij verdachte was. Zij verklaart dat zij [B] iedere dag naar zijn werk zag gaan en hem weer terug zag komen. Volgens getuige [getuige 5] heeft hij daar echt gewoond. [16]
[D] (verder:[D]) heeft verklaard dat [verdachte] vóór hem een relatie had met [B]. Hij weet dat die man net als hij een deel van de week en de weekenden daar was. [17]
[D]heeft verklaard dat hij kort een relatie met [verdachte] heeft gehad in 2008 of 2009. Hij was altijd een paar dagen bij haar en in de weekenden. Hij betaalde dan mee aan zijn verblijfskosten, zoals de boodschappen en dergelijke. Het grootste deel van de week was hij bij haar. Haar kinderen bracht hij wel eens naar school. Als hij bij haar was dan deed [verdachte] voor hem de was. [18]
Verdachte heeft verklaard dat zij een relatie heeft gehad met [D]. Zij heeft samen met hem een aquarium betaald. Hij betaalde het tweedehands aquarium en zij de planten en de rest. [19]
Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat[D] ongeveer eind 2009 of begin 2010 bij [verdachte] is ingetrokken. [D] is iets van 6 of 7 maanden bij [verdachte] gebleven. [D] heeft het halve huis van [verdachte] verbouwd. [20]
Getuige [getuige 5] heeft over[D] verklaard dat ze hem over een langere periode, elke dag bij verdachte zag. Volgens getuige [getuige 5] heeft hij daar echt gewoond. [21]
Inkomen
[A] heeft verklaard dat hij sinds 2005 iedere maand €150,- betaalt voor [X]. [22]
Uit de bankafschriften van rekeningnummer [rekeningnummer] ten name van
[verdachte] blijkt dat [A] op 24 februari 2009, 23 maart 2009,
23 april 2009, 25 mei en 23 juli 2009 telkens €150,- naar [verdachte] heeft overgemaakt. [23]
Verdachte heeft verklaard dat zij in de loop van de tijd enkele keren €50,- van [A] heeft gekregen voor de kinderen. Dit was naast de €150,- die hij een aantal keer naar haar heeft overgemaakt in 2009 en de kleren die hij soms voor [X] kocht. [24]
In de telefoon van verdachte staat het volgende bericht opgenomen: “Hoi. Ik heb besloten om geen geld te geven want [X] is nu al 4weken bij ons en heeft nieuwe kleren. Schoenen. Telefoon gekregen. Ect want hij had weinig goede kleren mee. grt. [A]. 31-07-2011”. [25]
Aanvullende bewijsoverwegingen
Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte het haar ten laste gelegde feit heeft gepleegd. Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het dossier onvoldoende bewijs bevat voor het door verdachte duurzaam voeren van een gezamenlijke huishouding met [C], [E] en [F]. De rechtbank spreekt verdachte dan ook partieel vrij van die gedeelten uit de tenlastelegging.
In tegenstelling tot de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de bewezenverklaring (mede) kan steunen op de verklaring die door getuige [getuige 2] is afgelegd. Dat getuige [getuige 2] deze verklaring in het bijzijn van een andere getuige heeft afgelegd maakt niet dat de verklaring van [getuige 2] als onbetrouwbaar terzijde dient te worden geschoven. De verklaring van getuige [getuige 2] wordt in grote mate ondersteund door de overige bewijsmiddelen. De rechtbank heeft uit het verhandelde ter terechtzitting en het dossier dan ook geen aanknopingspunten gevonden om deze verklaring onbetrouwbaar te achten.
De verdediging heeft aangevoerd dat de verklaring van getuige [A] afgelegd op
4 augustus 2011 onbetrouwbaar is omdat [A] ten tijde van het afleggen van die verklaring depressief was en medicijnen gebruikte en omdat er onenigheid bestond tussen hem en verdachte over de bezoekregeling met [X]. [A] heeft zijn verklaring bij de rechter-commissaris ook ingetrokken.
De rechtbank oordeelt dat er allerlei redenen geweest zouden kunnen zijn voor [A] om zijn eerste verklaring in te trekken bij een later verhoor. Daartegenover staat dat zij het niet aannemelijk acht dat depressiviteit en/of medicijnengebruik oorzaak zijn van het in eerste instantie afleggen van een verklaring in strijd met de waarheid. In het dossier is voor die lezing geen enkele steun te vinden. Ook van enige onenigheid tussen verdachte en getuige [A] ten tijde van het afleggen van zijn eerste verklaring omtrent de omgangsregeling met [X] blijkt uit het dossier niets. Mede gelet op het feit dat de eerste verklaring van [A] erg gedetailleerd is en steun vindt in andere bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat de verklaring van [A] van 4 augustus 2011 een betrouwbare verklaring is die voor het bewijs kan worden gebruikt.
De overige door de raadsman gevoerde verweren worden weerlegd door de inhoud van de bewijsmiddelen.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4. genoemde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
op meer tijdstippen in de periode 1 januari 2002 tot en met 31 augustus 2011 te [woonplaats], in strijd met een haar bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, te weten artikel 65 van de Algemene bijstandswet en artikel 17 van de Wet Werk en Bijstand, opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, zulks terwijl dit feit kon strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, terwijl verdachte wist dat die gegevens van belang waren voor de vaststelling van verdachtes of eens anders recht op een verstrekking of tegemoetkoming, te weten een uitkering krachtens de Algemene bijstandswet en de Wet Werk en Bijstand, dan wel voor de hoogte of de duur van die verstrekking of tegemoetkoming, immers heeft zij, verdachte, duurzaam een gezamenlijke huishouding gevoerd met [A], [B] en [D] en inkomsten gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

6.De strafbaarheid van het feit

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
In strijd met een hem bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, opzettelijk nalaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, terwijl het feit kan strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander en terwijl hij weet of redelijkerwijze moet vermoeden dat de gegevens van belang zijn voor de vaststelling van de hoogte of de duur van een verstrekking of tegemoetkoming, meermalen gepleegd.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht en uitgaande van een benadelingsbedrag van €100.000,- gevorderd aan verdachte op te leggen een taakstraf van 240 uren, met bevel, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren (heeft) verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 120 dagen, met aftrek van het voorarrest. De officier van justitie acht de redelijke termijn niet geschonden.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gewezen op de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals haar gezondheid en daarom verzocht de door de officier van justitie gevorderde straf te matigen. Bovendien dient de straf te worden gematigd vanwege het lange tijdsverloop sinds het eerste verhoor van verdachte en de inhoudelijke behandeling van de zaak op zitting. Verdachte moet aan de gemeente een groot bedrag gaan terugbetalen. Dat is voor haar ook een straf. De raadsman verzoekt de rechtbank geen gevangenisstraf op te leggen, maar te volstaan met een deels voorwaardelijke taakstraf.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Wat betreft de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan uitkeringsfraude door gedurende een lange periode onjuiste inlichtingen te verstrekken aan de verstrekker van haar bijstandsuitkering. Zij heeft immers welbewust verzwegen dat zij een gezamenlijke huishouding voerde met (telkens) een andere persoon en inkomsten genoot. Door zo te handelen heeft verdachte misbruik gemaakt van het sociale stelsel zoals dat in Nederland bestaat. Een uitkering is bedoeld om de mensen, die om wat voor reden dan ook niet in hun eigen inkomen kunnen voorzien, te verzekeren van een aanvaardbaar inkomen. Misbruik van sociale voorzieningen ondermijnt het sociale stelsel. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
Wat betreft de persoon van verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 9 december 2013, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld.
De rechtbank acht voor de strafoplegging verder van belang dat de redelijke termijn is geschonden. Deze termijn vangt aan op het moment dat door of vanwege de Staat jegens verdachte een handeling is verricht waaruit verdachte heeft opgemaakt en redelijkerwijs heeft kunnen opmaken dat het Openbaar Ministerie het ernstig voornemen had tegen haar een strafvervolging in te stellen. Met ingang van dit tijdstip dient de strafzaak binnen twee jaar (24 maanden) inhoudelijk te zijn behandeld (vgl. HR 17 juni 2008, LJN: BD2578).
In het onderhavige geval moet als aanvang van de termijn 30 augustus 2011 worden aangehouden, nu op die dag het eerste verhoor van verdachte heeft plaatsgevonden. De inhoudelijke behandeling van de strafzaak vond plaats op 20 januari 2014. Dit betekent dat verdachte ruim 29 maanden in afwachting van haar strafproces is geweest. De rechtbank stelt dan ook vast dat de redelijke termijn met 4 maanden is overschreden.
Alles overwegende acht de rechtbank een taakstraf voor de duur van 200 uren, waarvan 60 uren voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, passend en geboden. In verband met de overschrijding van de redelijke termijn met 4 maanden zal zij het onvoorwaardelijk deel van de straf evenwel verminderen met 10 uren.
Verdachte zal op grond van het bovenstaande veroordeeld worden tot een taakstraf van 190 uren (te vervangen door hechtenis voor de duur van 95 dagen indien de veroordeelde deze straf niet naar behoren verricht), waarvan 60 uren voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Tevens wordt de in verzekering doorgebrachte tijd in mindering gebracht op het onvoorwaardelijke deel van de taakstraf.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57 en 227b van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

10.Beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring:
- verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Strafbaarheid:- het bewezen verklaarde levert op:
- in strijd met een hem bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, opzettelijk nalaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, terwijl het feit kan strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander en terwijl hij weet of redelijkerwijze moet vermoeden dat de gegevens van belang zijn voor de vaststelling van de hoogte of de duur van een verstrekking of tegemoetkoming, meermalen gepleegd;
- verklaart het bewezene strafbaar;
- verklaart verdachte daarvoor strafbaar.
Strafoplegging:- veroordeelt verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
190 uren, te vervangen door hechtenis voor de duur van
95 dagenindien de veroordeelde deze straf niet naar behoren verricht;
- bepaalt dat van deze taakstraf, een gedeelte groot
60 uren, te vervangen door hechtenis voor de duur van
30 dagenindien de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders mocht worden gelast;
- stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren en bepaalt dat de tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt;
- beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht bij de uitvoering van de taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren taakstraf per dag inverzekeringstelling.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.A. Schuman, voorzitter, mr. A. van Maanen en
mr. C.S.K. Fung Fen Chung, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.E. Borg, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 3 februari 2014.
BIJLAGE : De tenlastelegging
zij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode
01 januari 2002 tot en met 31 augustus 2011 te [woonplaats], in elk geval in
Nederland, in strijd met een haar bij of krachtens wettelijk voorschrift
opgelegde verplichting, te weten artikel 65 van de Algemene Bijstandswet en/of
artikel 17 van de Wet Werk en Bijstand, opzettelijk heeft nagelaten tijdig de
benodigde gegevens te verstrekken, zulks terwijl dit feit kon strekken tot
bevoordeling van zichzelf of een ander, terwijl verdachte wist, althans
redelijkerwijze moest vermoeden dat die gegevens van belang waren voor de
vaststelling van verdachtes of eens anders recht op een verstrekking of
tegemoetkoming, te weten een uitkering krachtens de Algemene Bijstandswet
en/of de Wet Werk en Bijstand, dan wel voor de hoogte of de duur van die
verstrekking of tegemoetkoming, immers heeft zij, verdachte, duurzaam een
gezamenlijke huishouding gevoerd met [A] en/of [B]
en/of [C] en/of[D] en/of [E] en/of [F] en/of
(aldus uit dien hoofde) inkomsten had en/of te goed had;
art 227b Wetboek van Strafrecht

Voetnoten

1.Indien hierna wordt verwezen naar processen-verbaal en/of bijlagen wordt hierbij telkens verwezen naar het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van de Regionale Sociale Recherche Nieuwegein, genummerd RSRN 1000936 (pagina’s 1 tot en met 704), op ambtseed opgemaakt en ondertekend door [verbalisant]. De door de rechtbank in de voetnoten als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt.
2.Het proces-verbaal van [verbalisant] van 16 september 2011, pagina 9 en de verklaring van verdachte ter terechtzitting van 20 januari 2014.
3.Het proces-verbaal van [verbalisant] van 16 september 2011, pagina 10.
4.Ibid, pagina’s 10 en 11.
5.Ibid en bijlages E en F: pagina’s 53 tot en met 155.
6.De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 20 januari 2014.
7.Ibid.
8.Bijlage AQ van het proces-verbaal van [verbalisant] van 16 september 2011, pagina’s 476 en 477.
9.De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 20 januari 2014.
10.Bijlage AJ van het proces-verbaal van [verbalisant] van 16 september 2011, pagina 443.
11.Ibid, pagina 444.
12.Bijlage J van het proces-verbaal van [verbalisant] van 16 september 2011, pagina’s 204 en 206.
13.Bijlage AR van het proces-verbaal van [verbalisant] van 16 september 2011, pagina’s 486 tot en met 488.
14.De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 20 januari 2014.
15.Bijlage AJ van het proces-verbaal van [verbalisant] van 16 september 2011, pagina 444.
16.Bijlage AP van het proces-vervaal van [verbalisant] van 16 september 2011, pagina 470.
17.Bijlage AT van het proces-verbaal van [verbalisant] van 16 september 2011, pagina 499.
18.Ibid, pagina 499.
19.De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 20 januari 2014.
20.Bijlage AJ van het proces-verbaal van [verbalisant] van 16 september 2011, pagina 444.
21.Bijlage AP van het proces-vervaal van [verbalisant] van 16 september 2011, pagina 470.
22.Bijlage AQ van het proces-verbaal van [verbalisant] van 16 september 2011, pagina 477.
23.Bijlage S van het proces-verbaal van [verbalisant] van 16 september 2011, pagina’s 284, 288, 294, 299 en 310.
24.De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 20 januari 2014.
25.Bijlage AG van het proces-verbaal van [verbalisant] van 16 september 2011, pagina 431.