ECLI:NL:RBMNE:2014:3496
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Toewijzing verzoek tot opheffing ondertoezichtstelling en beëindiging machtiging uithuisplaatsing van een minderjarige
In deze zaak heeft de kinderrechter op 6 augustus 2014 uitspraak gedaan in een verzoek van de vader tot opheffing van de ondertoezichtstelling en beëindiging van de machtiging tot uithuisplaatsing van zijn minderjarige kind, geboren in 1998. De vader heeft op 30 juli 2014 een verzoekschrift ingediend, waarin hij stelt dat de huidige ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing schadelijk zijn voor de sociaal-emotionele ontwikkeling van het kind. Tijdens de mondelinge behandeling zijn de vader, de moeder, vertegenwoordigers van de gezinsvoogdijinstelling en de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig geweest. Het kind is ook gehoord, buiten de aanwezigheid van de andere belanghebbenden.
De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ondertoezichtstelling van het kind, die loopt tot 10 september 2014, niet langer in het belang van het kind is. De vader heeft aangegeven dat hij niet meer met de gezinsvoogdijinstelling wil samenwerken, omdat hij van mening is dat deze niet in het belang van het kind handelt. De moeder heeft haar zorgen geuit over de invloed van de vader op het kind en heeft gesuggereerd dat het beter zou zijn als het kind op kamers zou gaan wonen.
De kinderrechter heeft overwogen dat, hoewel er nog ontwikkelingsbedreigingen voor het kind zijn, het voortduren van de ondertoezichtstelling juist schadelijk kan zijn. De kinderrechter heeft besloten de ondertoezichtstelling op te heffen en de uithuisplaatsing te beëindigen, met ingang van 6 augustus 2014. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De kinderrechter heeft daarbij het belang van het kind vooropgesteld en geconcludeerd dat het kind bij de vader kan wonen, ondanks de zorgen van de moeder en de gezinsvoogdijinstelling.