ECLI:NL:RBMNE:2014:3476

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 augustus 2014
Publicatiedatum
12 augustus 2014
Zaaknummer
661452-14 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zware mishandeling met zware gevolgen voor slachtoffer tijdens uitgaansleven

Op 12 augustus 2014 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 13 oktober 2013 in Utrecht zware mishandeling heeft gepleegd. De verdachte heeft het slachtoffer, terwijl deze op de grond lag, opzettelijk met kracht tegen het hoofd geschopt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, na een avondje uit waarbij hij alcohol had genuttigd, betrokken raakte in een vechtpartij. Tijdens deze confrontatie heeft hij het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel toegebracht, resulterend in een dubbele kaakbreuk en andere verwondingen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar. Daarnaast zijn er bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder reclasseringstoezicht, ambulante behandeling en een alcoholverbod voor een jaar. De rechtbank heeft de verdediging van de verdachte, die een beroep deed op noodweer, verworpen, omdat de verdachte zelf de confrontatie had opgezocht en de eerste schop had uitgedeeld. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij toegewezen, die een schadevergoeding van € 4.095,29 vorderde, inclusief immateriële schade. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte strafbaar is en dat er geen omstandigheden zijn die zijn strafbaarheid uitsluiten. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de rechtbank de ernst van het feit en het strafblad van de verdachte in overweging heeft genomen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 661452-14 (P)
Vonnis van de meervoudige strafkamer van 12 augustus 2014.
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1992],
wonende te [woonplaats],
gedetineerd in de P.I. Nieuwegein, HvB locatie Nieuwegein te Nieuwegein.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 29 juli 2014. De verdachte is in persoon verschenen en heeft zich ter terechtzitting laten bijstaan door mr. B. Beekman, advocaat te Nootdorp.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat verdachte en de raadsvrouw naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Primair:
Op 13 oktober 2013 te Utrecht, samen met anderen, heeft gepoogd om [slachtoffer] van het leven te beroven door het schoppen tegen het hoofd van die [slachtoffer];
Subsidiair:
Op 13 oktober 2013 te Utrecht, samen met anderen, [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel
heeft toegebracht door het schoppen tegen het hoofd van die [slachtoffer].

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot vrijspraak van het primair ten laste gelegde en tot een bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde feit.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van het primair ten laste gelegde feit heeft de verdediging vrijspraak bepleit. Daartoe is aangevoerd dat verdachte geen opzet heeft gehad om het slachtoffer [slachtoffer] van het leven te beroven. Ook niet in voorwaardelijke zin. Verdachte heeft zelf ook trappen in het gezicht gehad en was daardoor niet in staat om bewust de aanmerkelijke kans te aanvaarden dat het slachtoffer door zijn handelen mogelijk zou komen te overlijden.
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde heeft de verdediging zich met betrekking tot een bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag -door het geven van een schop tegen het hoofd van het slachtoffer [slachtoffer]- is de rechtbank met de verdediging en de officier van justitie van oordeel dat verdachte, gezien alle feiten en omstandigheden geen opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer, ook niet in voorwaardelijke zin. Evenmin acht de rechtbank bewezen dat door dit handelen van verdachte een aanmerkelijke kans op het intreden van de dood bestond. Vaststaat dat verdachte met kracht één schop met geschoeide voet tegen het hoofd van [slachtoffer] heeft gegeven. Dit gebeurde meteen na een situatie waarin verdachte zelf meermalen tegen het hoofd was getrapt waardoor verdachte mogelijk wat gedesoriënteerd was. In die situatie kan –zonder dat van bijkomende omstandigheden is gebleken- naar het oordeel van de rechtbank niet buiten redelijke twijfel komen vast te staan dat er bij verdachte sprake was van (voorwaardelijk) opzet op de dood van het slachtoffer en evenmin dat er een aanmerkelijke kans op de dood bestond. De rechtbank zal verdachte dan ook van dit feit vrijspreken
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde feit gaat de rechtbank op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit. [1]
De rechtbank zal met betrekking tot dit feit volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, nu verdachte ter terechtzitting een bekennende verklaring heeft afgelegd.
1. proces-verbaal verhoor aangever [slachtoffer] d.d.1 mei 2014; [2]
2. proces-verbaal van aangifte van [aangever] d.d. 13 oktober 2013; [3]
3. bekennende verklaring van verdachte. [4]
4. schriftelijk bescheid inhoudende een geneeskundige verklaring d.d. 29 oktober 2013. [5]

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4. genoemde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
op 13 oktober 2013 te Utrecht, [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een fractuur van de onderkaak op meerdere plaatsen, heeft toegebracht, door voornoemde [slachtoffer] opzettelijk:
- met kracht tegen het hoofd te schoppen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar als
Zware mishandeling.
De verdediging heeft een beroep gedaan op noodweer en aangevoerd dat verdachte daarom moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Daartoe heeft de verdediging aangevoerd dat uit de stukken en het verhandelde ter zitting niet duidelijk is geworden wie de aanstichter is geweest van de situatie. Verdachte is in het begin van de vechtpartij als eerste tegen het hoofd geschopt en heeft daarbij ook letsel opgelopen. Verdachte werd dus zelf ook aangevallen, waartegen hij zich mocht verdedigen.
Dit verweer wordt verworpen en daartoe wordt het volgende overwogen. Uit de stukken en het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat het verdachte is geweest die de confrontatie met het slachtoffer en zijn vrienden heeft opgezocht en als eerste een schop heeft uitgedeeld, waarbij één van de vrienden van het latere slachtoffer op de grond terecht is gekomen. Vervolgens is er het nodige duw- en trekwerk ontstaan, waarbij verdachte en het slachtoffer op de grond terecht zijn gekomen. Verdachte is daarbij de bovenliggende partij en heeft bovendien tweemaal met zijn vuist richting het slachtoffer geslagen. Verdachte is op zijn beurt tijdens deze vechtpartij op de grond een aantal keer door een vriend van het slachtoffer tegen zijn hoofd getrapt. Nadat verdachte en het slachtoffer uit elkaar zijn gekomen/gehaald en verdachte is opgestaan, ziet hij het slachtoffer op handen en voeten zitten en geeft hij hem met kracht een trap tegen het hoofd.
Uit deze feitelijke gang van zaken kan niet de conclusie worden getrokken dat het handelen van verdachte, te weten de harde trap in het gezicht van verdachte, geboden was voor de noodzakelijke verdediging van zichzelf tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanval. Voor dit oordeel is redengevend dat, zoals hiervoor reeds is overwogen, verdachte zelf de confrontatie met het slachtoffer heeft opgezocht en zelf het gevecht is begonnen. Dat in dat geval ook klappen/trappen worden teruggeven, maakt niet dat het verdachte vervolgens vrijstaat het door hem gekozen slachtoffer -die zich bovendien onmachtig op handen en knieën op de grond bevond- hard in zijn gezicht te schoppen. Dit geldt temeer niet nu verdachte, nadat hij was opgestaan, voldoende gelegenheid heeft gehad zich uit de situatie te verwijderen. Op het moment van het trappen werd verdachte namelijk niet aangevallen. Integendeel, het gevecht was juist beëindigd met een willoos slachtoffer op de grond.
Dat dit excessieve handelen is ingegeven door het drankgebruik van verdachte, vormt in ieder geval geen excuus. Zeker niet nu verdachte wist dat hij bij het gebruik van alcoholische drank ontremd raakt, zoals ook ter zitting door hem is erkend. Door toch, ondanks deze wetenschap, de confrontatie op te zoeken, is het verdachte geweest die wederrechtelijk de aanval heeft gekozen en niet andersom (ook al heeft verdachte een paar schoppen terug gekregen).
Dit alles betekent dat het beroep op noodweer wordt verworpen.

7.De strafbaarheid van verdachte

Voors heeft de verdediging een beroep gedaan op noodweerexces. Nu, zoals hiervoor is overwogen geen sprake is geweest van een noodweersituatie, kan ook geen sprake zijn van noodweerexces. Reeds hierdoor wordt het beroep op noodweerexces verworpen.
Ook overigens is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door haar subsidiair bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot gevangenisstraf van 12 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren met de bijzondere voorwaarden van een verplicht reclasseringscontact, inhoudende een meldplicht en een behandelverplichting en de bijzondere voorwaarde van een verbod tot het nuttigen van alcoholhoudende drank voor een periode van één jaar.
De officier van justitie heeft van de bijzondere voorwaarden de dadelijke uitvoerbaarheid gevorderd.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat, ingeval van een bewezenverklaring en indien de rechtbank van oordeel is dat verdachte een strafbare dader is, redenen bestaan voor strafvermindering.
Daartoe is aangevoerd dat na het incident beelden van de vechtpartij zijn uitgezonden op de nationale televisie in het programma Opsporing Verzocht. In die uitzending is alleen gefocust op het slachtoffer die tegen het hoofd werd getrapt, maar de trappen tegen het hoofd van verdachte zelf zijn niet uitgezonden. Daardoor is een eenzijdig beeld ontstaan van verdachte en wat zich daadwerkelijk heeft afgespeeld tijdens de bewuste vechtpartij.
Voorts is aangevoerd dat verdachte bereid is om mee te werken aan een behandeling van zijn alcoholgebruik. Hij weet dat hij onder invloed van alcohol ontremd raakt en zich dan niet aan bepaalde situaties, waarin hij komt te verkeren, kan onttrekken. Verdachte wil daaraan werken en heeft daar hulp bij nodig.
Verdachte heeft zich aan eerder aan hem opgelegde voorwaarden gehouden en zal dat ook in de toekomst blijven doen.
De verdediging heeft verzocht aan verdachte een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf op te leggen, die gelijk is aan de duur van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht en daarnaast een voorwaardelijk strafdeel op te leggen met de bijzondere voorwaarden zoals deze door de reclassering zijn geadviseerd. De bereidheid van verdachte om aan die voorwaarden mee te werken, dient eveneens strafverminderend te werken, aldus de verdediging.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan zware mishandeling van het slachtoffer [slachtoffer]. Deze mishandeling heeft zich afgespeeld in het uitgaansleven. Na een avondje stappen, waarbij verdachte diverse alcoholhoudende drankjes had genuttigd, heeft hij op de weg terug naar huis [slachtoffer], die die nacht ook uit was geweest met vrienden, zwaar mishandeld door hem tegen het hoofd te schoppen.
Ten gevolge van die trap tegen het hoofd heeft [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel opgelopen, te weten een dubbele kaakbreuk en een gescheurde lip. [slachtoffer] is inmiddels grotendeels lichamelijk hersteld, maar heeft nog steeds psychische klachten als gevolg van het bewezenverklaarde feit. Hij werkt als beveiliger bij het Ministerie van Defensie, is normaal gesproken wapendragend, maar mag vanwege zijn psychische situatie momenteel zijn normale werkzaamheden niet uitvoeren.
Nadat verdachte de trap had uitgedeeld, is hij met zijn vrienden gevlucht en naar huis gegaan. Verdachte heeft zich verder niet bekommerd om het slachtoffer. De rechtbank rekent verdachte dit zwaar aan. Bij omstanders en mensen die via media op de hoogte raken van dit soort strafbare feiten, veroorzaakt dit bovendien vaak geschokte reacties en gevoelens van onrust en onveiligheid.
Ook rekent de rechtbank verdachte zwaar aan dat hij, wetende wat alcoholgebruik met hem doet, tijdens het uitgaan toch overmatig alcohol heeft genuttigd en daarmee het risico heeft genomen dat hij in situaties zou kunnen geraken waarbij hij makkelijk tot gewelddadig gedrag kan komen, hetgeen ook is gebeurd. Ondanks zijn jonge leeftijd is hij al meermalen veroordeeld voor geweldsfeiten (mishandeling in vereniging, poging doodslag), waarbij elke keer alcohol in het spel was. In dat opzicht is verdachte bijzonder hardleers en overschat hij zichzelf in behoorlijke mate.
Verdachte heeft ervoor gekozen om zich, ook na een uitzending in het programma Opsporing Verzocht waarbij mensen in zijn omgeving hem herkenden, niet te melden bij de politie. Verdachte heeft pas ter zitting openheid van zaken gegeven en zijn rol erkend. Ook tegenover zijn directe omgeving heeft hij niets over de bewuste avond willen vertellen. Verdachte stond ten tijde van het plegen van het bewezenverklaarde feit nog onder reclasseringstoezicht en heeft het gebeuren evenmin bij zijn toezichthouder gemeld. Deze omstandigheden ondersteunen niet de woorden die verdachte ter zitting heeft geuit, namelijk dat hij de ernst van zijn gedrag inziet, daarop kan reflecteren en zich niet meer in een vergelijkbare situatie zal begeven.
De rechtbank heeft voorts gelet op een reclasseringsadvies van Victas, Centrum voor Verslavingszorg, waarin onder meer wordt vermeld dat verdachte op bepaalde momenten alcohol misbruikt. Het vermoeden bestaat dat de ontremmende werking van alcohol de onzekerheid van verdachte moet compenseren.
Verdachte toont volgens de reclassering inzicht te hebben in zijn alcoholgebruik en legt ook zelf de link tussen zijn gebruik en eerdere delicten. Verdachte wil niet meer met politie en justitie in aanraking komen en denkt dit te bereiken door helemaal geen alcohol meer te gebruiken. Ingeschat wordt dat verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen van de reclassering, maar zolang het alcoholgebruik door verdachte niet onder controle is, is de kans op recidive in gewelddadig gedrag groot waarbij ook risico bestaat op letselschade voor derden.
Geadviseerd wordt om verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, een alcoholverbod voor één jaar met urinecontroles, een behandelverplichting en het volgen van de gedragsinterventie Alcohol en Geweld.
De rechtbank heeft ten slotte gelet op een omtrent de persoon van verdachte opgemaakt psychologisch rapport van G.A.M. Mensing, klinisch psycholoog d.d. 27 juni 2014 waarin wordt geconcludeerd dat verdachte niet lijdende is aan een ziekelijke stoornis of een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Wel is sprake van trekken van een antisociale persoonlijkheid en van een narcistische kleuring van de persoonlijkheidsstructuur, maar deze zijn onvoldoende om van een persoonlijkheidsstoornis te spreken.
Bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen straf heeft de rechtbank overwogen dat, gelet op het advies van de reclassering en de conclusies in het psychologische rapport, een deels voorwaardelijk straf passend is.
De rechtbank heeft gelet op de oriëntatiepunten van het LOVS. Daarin wordt voor een feit als thans bewezen is verklaard, indien begaan door een zogeheten first-offender, een gevangenisstraf van 6 maanden gehanteerd. De rechtbank is van oordeel, dat met name gelet op het strafblad van verdachte, waaruit blijkt dat verdachte in de afgelopen jaren meerdere keren voor uitgaansgeweld is veroordeeld, een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden een passende straf is.
De rechtbank zal een deel daarvan, te weten 3 maanden, voorwaardelijk opleggen en daaraan de bijzondere voorwaarden van een verplicht reclasseringscontact met een meldplicht, een alcoholverbod en een behandelverplichting verbinden.
In de ernst van het feit, het strafblad van verdachte en de omstandigheid dat verdachte nog in een eerder opgelegd reclasseringstoezicht liep, ziet de rechtbank redenen om aan het voorwaardelijk strafdeel een proeftijd van 3 jaar te verbinden.
De rechtbank zal bepalen dat de te stellen bijzondere voorwaarden en het uit te oefenen toezicht door de reclassering dadelijk uitvoerbaar zijn nu er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.

9.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

De behandeling van de vordering van [slachtoffer]
,levert niet een onevenredige belasting van het strafgeding op.
De benadeelde partij vordert een bedrag van in totaal € 4.095,29 als voorschot op een eventueel later toe te kennen schadevergoeding. Dit bedrag bestaat uit € 1.095,29 aan materiële schade, wegens gederfde inkomsten en een bedrag aan immateriële schade van € 3.000,00.
De rechtbank overweegt dat ingevolge vaste jurisprudentie van de Hoge Raad het toekennen van een bedrag als voorschot slechts is voorbehouden aan de voorzieningenrechter. De rechtbank beschouwd het gevorderde bedrag dan ook als schade die tot het moment van de terechtzitting door de benadeelde is geleden. Over eventueel daarna nog door te lijden materiële en/of immateriële schade wordt in dit vonnis geen oordeel gegeven.
De rechtbank is van oordeel dat vast is komen te staan, en waartegen ook geen verweer is gevoerd, dat de benadeelde materiële schade heeft geleden tot een bedrag van € 1.095,29 wegens gederfde inkomsten.
De rechtbank zal de vordering tot dat bedrag dan ook toewijzen.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat verdachte immateriële schade heeft geleden, hetgeen blijkt uit de schriftelijke slachtofferverklaring van [slachtoffer]. Het op dit punt gevorderde bedrag van € 3.000,00 is in voldoende mate onderbouwd en komt overeen met hetgeen in vergelijkbare gevallen wordt toegekend als smartengeld. De vordering zal dan ook worden toegewezen tot dat bedrag.
Dit betekent dat de rechtbank in totaal een schadebedrag van € 4.095,29 zal toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente, te rekenen vanaf het moment van ontstaan van die schade, te weten 13 oktober 2013, tot aan de dag der algehele voldoening.
Voorts zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van de benadeelde partij voornoemd wordt als extra waarborg voor betaling de schadevergoedingsmaatregel (artikel 36f Sr) aan verdachte opgelegd.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 36f en 302 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

11.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart het primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Zware mishandeling
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar.
Verklaart verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
TWAALF (12) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Bepaalt dat een gedeelte, te weten
DRIE (3) maanden, van deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd van 3 (drie) jaren navolgende (bijzondere) voorwaarde(n) niet is nagekomen:
Algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
 zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
 ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt; en
 medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
 zich binnen twee dagen na afloop van zijn detentie meldt bij reclasseringsorganisatie GGZ Palier Leiden op het adres Witte Singel 8 te 2311 BG Leiden. Vervolgens moet hij gedurende de proeftijd onder toezicht en leiding van de GGZ Palier Leiden blijven en zich naar de door of namens die instelling te geven aanwijzingen gedragen, zo vaak en zo lang als deze instelling dat, gedurende de proeftijd, nodig vindt.
 zich ambulant moet laten behandelen bij de Forensische Polikliniek De Waag of een vergelijkbare instelling, ter beoordeling van de reclassering, indien en voor zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht. De veroordeelde zal zich dan houden aan de regels die door of namens de leiding van de polikliniek zullen worden gegeven;
 zich gedurende het eerste jaar van de proeftijd zal onthouden van het gebruik van alcoholhoudende drank. Verdachte zal gedurende dat jaar meewerken aan controles op zijn alcoholgebruik door middel van urinecontroles;
 zal meewerken aan het volgen van de gedragsinterventie GGZ Alcohol en Geweld.
Geeft opdracht aan de GGZ Palier Leiden om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de op grond van artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 14d van het Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Benadeelde partij [slachtoffer]
Wijst de vordering van [slachtoffer] toe tot € 4.095,29 (zegge vierduizendvijfennegentig euro en negenentwintig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente, te rekenen vanaf moment van ontstaan van de schade, te weten 13 oktober 2013 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat € 4.095,29 (zegge vierduizendvijfennegentig euro en negenentwintig eurocent) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf het moment van ontstaan van de schade, te weten 13 oktober 2013 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 50 dagen. De toepassing van die hechtenis heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.A. Brouwer, voorzitter,
mrs. J.P.H. van Driel van Wageningen en W. van Gelein Vitringa, rechters,
in tegenwoordigheid van H.J. Nieboer, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 12 augustus 2014.
Mrs. J.P.H. van Driel van Wageningen en W. van Gelein Vitringa zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE : De tenlastelegging
Primair
hij op of omstreeks 13 oktober 2013 te Utrecht, althans in het arrondissement
Midden-Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer]
van het leven te beroven,
met dat opzet:
- ( met kracht) meermalen, althans eenmaal, tegen het hoofd, althans tegen het
lichaam van die [slachtoffer] te schoppen (terwijl die [slachtoffer] op de grond
lag)
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair
hij op of omstreeks 13 oktober 2013 te Utrecht, althans in het arrondissement
Midden-Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen,
[slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (te weten een fractuur van
de onderkaak op meerdere plaatsen), heeft toegebracht,
door voornoemde [slachtoffer] opzettelijk:
- ( met kracht) meermalen, althans eenmaal, tegen het hoofd, althans tegen
het lichaam van die [slachtoffer] te schoppen (terwijl die [slachtoffer] op de
grond lag)
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal nr. PL0900-2013230824-24, blz. 16, proces-verbaal verhoor aangever [slachtoffer]
3.Proces-verbaal nr. PL0910-2013230820-1, blz. 17 t/m 20, proces-verbaal van aangifte van [aangever]
4.Bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 29 juli 2014
5.Schriftelijk bescheid inhoudende een geneeskundige verklaring d.d. 29 oktober 2013, blz. 15.