ECLI:NL:RBMNE:2014:3441

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
11 augustus 2014
Publicatiedatum
11 augustus 2014
Zaaknummer
16/702606-13 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en bedreiging met een mes in Utrecht

Op 30 september 2013 heeft de verdachte in Utrecht op klaarlichte dag geprobeerd het leven van het slachtoffer te beroven door hem meerdere malen met een mes te steken. De rechtbank heeft op 11 augustus 2014 uitspraak gedaan in deze strafzaak, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar. De zaak kwam ter terechtzitting na een onderzoek op 28 juli 2014, waar de officier van justitie en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De tenlastelegging omvatte onder andere poging tot doodslag en bedreiging met een mes. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor voorbedachte raad, waardoor de verdachte partieel werd vrijgesproken van poging tot moord, maar wel werd veroordeeld voor poging tot doodslag en bedreiging. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte het slachtoffer met opzet heeft gestoken, wat leidde tot zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank nam in haar overwegingen mee dat het slachtoffer door de steekpartij ernstige gevolgen ondervond, zowel lichamelijk als psychisch. De verdachte werd als volledig toerekeningsvatbaar beschouwd, ondanks een rapport van het Pieter Baan Centrum dat onvoldoende informatie bood voor een andere conclusie. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van vijf jaar, wat in overeenstemming werd geacht met de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan het slachtoffer, die zowel materiële als immateriële schade had geleden door de aanval.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16/702606-13 (P)
Vonnis van de meervoudige strafkamer van 11 augustus 2014
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1984],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres
[adres 1], [woonplaats],
gedetineerd in PI Utrecht, Huis van Bewaring locatie Nieuwegein.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 28 juli 2014.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat verdachte en zijn advocaat, mr. A.M. Seebregts, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1
primair: heeft geprobeerd [slachtoffer], al dan niet met voorbedachte raad, van het leven te beroven door hem meermalen met een mes te steken;
subsidiair: [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht door hem meermalen met een mes te steken;
meer subsidiair: heeft geprobeerd [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door hem meermalen met een mes te steken;
Feit 2: [slachtoffer] heeft bedreigd door hem met een mes te achtervolgen.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte vrij te spreken van de ten laste gelegde poging tot moord, omdat uit het dossier onvoldoende blijkt dat sprake is van voorbedachte raad. Feit 1 primair kan, volgens de officier van justitie, wel wettig en overtuigend worden bewezen wat betreft de (impliciet subsidiair) ten laste gelegde poging tot doodslag. Ook heeft de officier van justitie gevorderd feit 2 wettig en overtuigend bewezen te verklaren.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte van al het hem ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken. Daartoe heeft de raadsman allereerst aangevoerd dat door geen van de getuigen is gezien dat verdachte de aangever [slachtoffer] (hierna te noemen:[slachtoffer]) heeft gestoken. Door getuigen wordt wel verklaard dat uiteindelijk meerdere mensen bij de ruzie zijn betrokken. Gelet op het voorgaande moet rekening worden gehouden met het alternatieve scenario dat niet verdachte, maar een derde[slachtoffer] heeft gestoken. Hiervoor zijn ook verschillende aanwijzingen te vinden in het dossier, aldus de verdediging. Zo wordt het mes door de getuige [getuige 1] anders omschreven dan door[slachtoffer] en getuige [getuige 2] (hierna te noemen: [getuige 2]). Daarnaast wordt door [getuige 1] gesproken over een persoon met een wit petje, terwijl daar door de andere getuigen niet over wordt gerept. Ook getuige [getuige 3] (hierna te noemen: [getuige 3]) geeft een omschrijving van de kleding van de vermoedelijke dader die niet lijkt te passen op de kleding die verdachte op dat moment droeg. Gelet op de reële mogelijkheid dat[slachtoffer] niet door verdachte maar door een derde met het mes is gestoken, dient verdachte te worden vrijgesproken van alle onder feit 1 ten laste gelegde varianten.
Ook voor feit 2 heeft de raadsman erop gewezen dat getuige [getuige 3] heeft verklaard dat de man die op de deuren van het restaurant bonkte een blouse aan had en een vest droeg, wat niet overeenkomt met het kledingsignalement van verdachte. Om die reden dient verdachte te worden vrijgesproken voor feit 2.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak ten aanzien van poging tot moord
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat uit het dossier onvoldoende blijkt dat sprake is van voorbedachte raad. De rechtbank zal verdachte dan ook partieel vrijspreken van de onder feit 1 primair ten laste gelegde poging tot moord.
Het bewijs
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder feit 1 primair ten laste gelegde poging tot doodslag en het onder feit 2 ten laste gelegde heeft begaan op grond van het navolgende. [1]
Op 8 oktober 2013 heeft[slachtoffer] aangifte gedaan van poging doodslag/moord, gepleegd op 30 september 2013 te Utrecht. [2] [slachtoffer] heeft verklaard dat [verdachte] (de rechtbank begrijpt: verdachte) achter hem aan liep en hem uit begon te schelden. [verdachte] kwam dicht bij[slachtoffer] staan, waarop[slachtoffer] hem wegduwde.[slachtoffer] zag dat [verdachte] zijn handen voor zijn lichaam deed en hem hierna een vuistslag gaf, aan de linkerkant dicht bij zijn ribben. Toen [verdachte] zijn hand vervolgens naar achteren trok, zag[slachtoffer] dat [verdachte] een mes in zijn handen had. Hierna stak [verdachte][slachtoffer] in zijn linkerzij, vlak bij zijn rug.[slachtoffer] zag dat een deur van restaurant ‘[naam]’ openstond en is dit restaurant binnen gerend. De deur ging achter[slachtoffer] dicht en[slachtoffer] hoorde dat er vervolgens op de deur werd gebonkt. Toen[slachtoffer] op de grond lag, zag hij [verdachte] met het mes in zijn hand door het raam van het restaurant naar binnen kijken. [3]
Op 15 oktober 2013 is aan[slachtoffer] een foto van verdachte getoond.[slachtoffer] heeft verklaard dat hij de persoon op de foto herkent als de man die hem twee keer met een mes heeft gestoken. [4]
Uit de geneeskundige verklaring van[slachtoffer] blijkt dat sprake is van een steekwond links boven in de buik en een steekwond in de linkerflank. Bij een operatie op 30 september 2013 zijn diverse perforaties van de darmen overhecht. [5]
Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat hij op 30 september 2013 in zijn restaurant ‘[naam]’, gelegen aan de [adres 2] in Utrecht, was. Buiten zag hij een groep van ongeveer zeven mannen staan. [getuige 2] zag dat twee van die mannen ruzie met elkaar hadden. Hij zag dat de dader het slachtoffer sloeg. Vervolgens zag hij dat de dader een groot mes met beide handen vast had en dit mes voor zich hield, in de richting van het slachtoffer. [getuige 2] zag dat het slachtoffer zijn restaurant binnen rende en de deur dicht gooide. De dader rende het slachtoffer achterna, hij had het mes nog steeds vast. [getuige 2] hoorde dat de dader vervolgens hard op de deur van het restaurant sloeg. [getuige 2] zag dat het slachtoffer een grote wond in zijn zij had, die heel erg bloedde. [6]
Door getuige [getuige 1] is verklaard dat hij zag dat [verdachte] een mes in zijn hand had van ongeveer 30 centimeter lang. [7] [getuige 1] zag dat de afstand tussen [verdachte] en [slachtoffer] (de rechtbank begrijpt:[slachtoffer]) nog geen meter was. Hij hoorde[slachtoffer] vervolgens naar hem schreeuwen: “Ik ben aangestoken, ik ga dood, ik ga dood”.[slachtoffer] is door een deur het restaurant ‘[naam]’ binnen gegaan. [verdachte] kwam achter hem aan met het mes in zijn hand, boven zijn hoofd. [verdachte] begon tegen de deur te duwen en probeerde de deur open te maken. [8]
De genoemde bewijsmiddelen worden, ook in hun onderdelen, slechts gebruikt tot bewijs van het feit waarop zij blijkens hun inhoud in het bijzonder betrekking hebben.
Bewijsoverweging poging tot doodslag
De rechtbank leidt uit de bewijsmiddelen af dat verdachte twee stekende beweging heeft gemaakt met een mes in de richting van de buikstreek en de flank van[slachtoffer], als gevolg waarvan[slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. Naar het oordeel van de rechtbank levert de hier omschreven gedraging - het met een mes steken op vitale delen van het lichaam - naar algemene ervaringsregels de aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer op. Bij de vaststelling van deze aanmerkelijk kans heeft de rechtbank in het bijzonder in aanmerking genomen dat als gevolg van het steken met het mes diverse darmperforaties zijn ontstaan. Voorts heeft de rechtbank bij de vaststelling van deze aanmerkelijke kans in aanmerking genomen dat een mes van een omvang als die de getuigen noemen zonder meer geëigend is om dodelijk letsel te veroorzaken.
De gedragingen van verdachte kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer te zijn gericht op de dood van degene op wie hij heeft ingestoken dat het - behoudens contra-indicaties die in het onderhavige geval niet aannemelijk zijn geworden - niet anders kan zijn geweest dan dat de verdachte de kans op die gevolgen heeft aanvaard. De conclusie is dan ook, dat verdachte door zijn handelen bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat[slachtoffer] als gevolg van het steken met het mes zou komen te overlijden. Het opzet van verdachte is derhalve in voorwaardelijke zin gericht geweest op het van het leven beroven van[slachtoffer].
Bewijsoverweging ten aanzien van het ‘alternatieve scenario’
De rechtbank is van oordeel dat het scenario dat door de raadsman naar voren is gebracht, namelijk dat[slachtoffer] door een derde zou zijn gestoken, wordt weerlegd door de inhoud van de bewijsmiddelen.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4.3 genoemde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
1.
Primair
op 30 september 2013 te Utrecht, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, meerdere malen die[slachtoffer] met een mes in zijn buik en in zijn linkerzij heeft gestoken, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
2.
op 30 september 2013 te Utrecht [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend (nadat hij die[slachtoffer] meerdere malen met een mes had gestoken) die[slachtoffer] met een mes achtervolgd en gepoogd om de gesloten deur van eetcafé '[naam]' (gelegen aan de [adres 2]) te openen, waar die[slachtoffer] zich op dat moment bevond.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar als
Feit 1 primair: poging tot doodslag;
Feit 2: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Verdachte is klinisch geobserveerd in het Pieter Baan Centrum te Utrecht in de periode van 17 april 2014 tot en met 5 juni 2014.
S. Vermunt, psychiater, en R.J.A. van Helvoirt, psycholoog, beiden verbonden aan het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie, locatie Pieter Baan Centrum, hebben een rapport uitgebracht op 14 juli 2014.
In dit rapport wordt door voornoemde deskundigen geconcludeerd dat er te weinig informatie voorhanden is om tot een adequate beoordeling te komen. De aanwezigheid van een ziekelijk stoornis, een gebrekkige ontwikkeling of een combinatie hiervan kan niet worden bevestigd of uitgesloten. De deskundigen kunnen evenmin een uitspraak doen over de aanwezigheid hiervan ten tijde van het ten laste gelegde.
De rechtbank neemt de conclusie van de deskundigen over en maakt die tot de hare. Het dossier en het verhandelde ter terechtzitting geven evenmin voldoende aanwijzingen die tot een ander oordeel zouden moeten leiden. De rechtbank acht verdachte dan ook volledig toerekeningsvatbaar.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar onder 1 primair en 2 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot gevangenisstraf van 5 jaren, met aftrek van voorarrest.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat bij het bepalen van de strafmaat rekening moeten worden gehouden met het feit dat uit het dossier blijkt -met name uit de verklaring van getuige [getuige 4] en getuige [getuige 5]- dat[slachtoffer] bij dit voorval de agressor is geweest.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De verdachte heeft zich op klaarlichte dag en midden op straat schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag. Het slachtoffer is, nadat hij met het mes is gestoken, zwaargewond een restaurant binnen gevlucht. Vervolgens heeft verdachte met het mes in zijn hand het slachtoffer achtervolgd en heeft hij geprobeerd het restaurant waar het slachtoffer was, binnen te komen. Op dat moment moet het slachtoffer doodsangsten hebben uitgestaan.
De rechtbank ziet dit als een zeer ernstig feit en neemt het verdachte bijzonder kwalijk dat hij bij het conflict dat hij met het slachtoffer had, gebruik heeft gemaakt van een mes en het slachtoffer hiermee ernstig heeft verwond.
Dat dit voorval een enorme impact op het slachtoffer heeft gehad, blijkt ook uit zijn verklaringen bij de politie en zijn toelichting op de door hem ingediende vordering benadeelde partij. Vanaf het moment dat het incident heeft plaatsgevonden tot op heden wordt hij hier nog dagelijks, zowel lichamelijk als psychisch, mee geconfronteerd. Het slachtoffer is angstig, heeft last van nachtmerries en voelt zich zelfs in zijn eigen huis niet meer veilig.
De rechtbank heeft met betrekking tot de persoon van de verdachte gelet op het Uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 11 juni 2014, waaruit blijkt dat verdachte meermalen is veroordeeld voor geweldsdelicten.
Tevens heeft de rechtbank acht geslagen op het onder 7 vermelde rapport van het Pieter Baan Centrum van 14 juli 2014.
Gelet op de ernst van de feiten kan, naar het oordeel van de rechtbank, niet met een andere straf worden volstaan dan met een vrijheidsbenemende straf van aanzienlijke duur.
Wat betreft de hoogte van de straf is door de rechtbank aansluiting gezocht bij de straffen die worden opgelegd in gevallen die vergelijkbaar zijn met de onderhavige zaak.
Alles overziende acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren, zoals door de officier van justitie geëist, passend en geboden.

9.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

9.1
De inhoud van de vorderingen
De vordering van [slachtoffer] strekt tot vergoeding van geleden schade ten gevolge van het ten laste gelegde, te weten een totaalbedrag van € 18.856,-, waarvan € 1.356,- aan materiële schade en € 17.500,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de executiekosten en de wettelijke rente. De materiële schade is onderverdeeld in de volgende posten: kleding
(€ 950,-), advocaatkosten (€ 143,-), kosten medische informatie (€ 188,39) en reiskosten
(€ 75,-).
9.2
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de schadepost ‘kleding’ toe te wijzen tot een bedrag van € 500,-. Alle overige posten aan materiële schade dienen, volgens de officier van justitie, te worden toegewezen. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd de gevorderde immateriële schade toe te wijzen tot een bedrag van € 15.000,-. Tevens is gevorderd voornoemde bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente en hierbij de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
9.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair verzocht de benadeelde partij, gelet op de bepleite vrijspraak, niet-ontvankelijk te verklaren. Daarnaast is niet-ontvankelijkheid bepleit, aangezien de vordering, gelet op de rol van aangever zelf bij dit incident, een onevenredige belasting van het strafgeding met zich brengt.
Subsidiair heeft de verdediging opgemerkt dat het horloge niet voor vergoeding in aanmerking komt, omdat uit het dossier of anderszins niet blijkt dat dit horloge beschadigd zou zijn. Verder heeft de verdediging opgemerkt dat het bedrag aan immateriële schade dat wordt gevorderd substantieel te hoog is. In een door de benadeelde partij zelf aangehaalde uitspraak van de Rechtbank Dordrecht wordt een bedrag toegekend van € 9.617,- aan immateriële schade. In dat geval was ook sprake van ontsiering van het gelaat. In dit geval zou de immateriële schade hooguit kunnen worden vastgesteld tussen € 5.000,- en € 7.000,-.
9.4
Het oordeel van de rechtbank
De behandeling van de vordering van [slachtoffer], levert niet een onevenredige belasting van het strafgeding op. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van de hiervoor onder 1 primair en 2 bewezen geachte feiten rechtstreeks schade heeft geleden.
De rechtbank waardeert de geleden materiële schade op € 813,39 (achthonderddertien euro en negenendertig eurocent). Dit toegewezen bedrag bestaat uit de volgende posten:
- kleding, te weten schoenen (€ 200,-), een broek (€ 80,-), een jas (€ 120,-), een trui
(€ 100,-), een T-shirt (€ 40,-) en een boxershort (€ 10,-): € 550,-;
- kosten medische informatie: € 188,39;
- reiskosten: € 75,-.
De rechtbank waardeert de geleden immateriële schade op € 9.000,- (negenduizend euro).
De vordering kan dan ook tot de bovengenoemde bedragen worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente.
In het belang van de benadeelde partij voornoemd wordt als extra waarborg voor betaling de schadevergoedingsmaatregel (artikel 36f Sr) aan verdachte opgelegd.
Voorts zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken, tot op heden begroot op € 143,-.
De behandeling van het restant van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. Daarom is de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk. De benadeelde partij kan het bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 24c, 36f, 45, 57, 63, 285 en 287 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.Beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 5 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 primair: poging tot doodslag;
feit 2: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
- verklaart verdachte strafbaar;
Straf
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 5 (vijf) jaren;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer], ter zake van materiële schade:
* van € 550,- (vijfhonderdvijftig euro) vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 30 september 2013 tot aan de dag der algehele voldoening;
* van € 263,39 (tweehonderddrieënzestig euro en negenendertig eurocent) vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 25 februari 2014 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van € 9.000,- (negenduizend euro) ter zake van immateriële schade en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 30 september 2013 tot aan de dag der algehele voldoening;
- verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk voor het overige deel van haar vordering en bepaalt dat dit deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij [slachtoffer] tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op € 143,- (honderddrieënveertig euro);
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer], € 9.813,39 (negenduizend achthonderddertien euro en negenendertig eurocent) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente berekend vanaf het ontstaan van de schade (te weten 30 september 2013 ter zake € 9.550,- en 25 februari 2014 ter zake € 263,39), bij niet betaling te vervangen door 84 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. van Maanen, voorzitter, mrs. N.E.M. Kranenbroek en
V. van Dam, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.C. van Reenen, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 11 augustus 2014.
BIJLAGE: De tenlastelegging
Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon wordt ten laste gelegd dat
1.
Primair
hij op of omstreeks 30 september 2013 te Utrecht, althans in het arrondissement Midden-Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk, al dan niet met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, meerdere malen, althans eenmaal, die [slachtoffer] met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, in zijn buik en/of in zijn linkerzij althans op/in zijn (boven)lichaam heeft gestoken, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair
hij op of omstreeks 30 september 2013 te Utrecht, althans in het arrondissement Midden-Nederland, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (te weten een of meer steekwond(en) en/of perforatie(s) van de darmen), heeft toegebracht, door voornoemde [slachtoffer] opzettelijk meermalen, althans eenmaal met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, in zijn buik en/of in zijn linkerzij althans op/in zijn (boven)lichaam te steken;
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Meer subsidiair
hij op of omstreeks 30 september 2013 te Utrecht, althans in het arrondissement Midden-Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet voornoemde[slachtoffer] meermalen, althans eenmaal met een mes althans met een scherp en/of puntig voorwerp, in zijn buik en/of in zijn linkerzij althans op/in zijn (boven)lichaam heeft gestoken,
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 30 september 2013 te Utrecht, althans in het arrondissement Midden-Nederland, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend (nadat hij die[slachtoffer] meerdere malen, althans eenmaal, met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp had gestoken) die[slachtoffer] met een (bebloed) mes achtervolgd en/of (met dat bebloede mes) gepoogd om de gesloten deur van eetcafé '[naam]' (gelegen aan de [adres 2]) te openen, waar die [slachtoffer] zich op dat moment bevond;
art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende proces-verbaal, nummer PL091A 2013219622, bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering (pagina 1 tot en met 293). Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Het proces-verbaal van aangifte, gedaan door [slachtoffer], p. 58.
3.Het proces-verbaal van aangifte, gedaan door [slachtoffer], p. 59.
4.Het proces-verbaal van bevindingen, d.d. 16 oktober 2013, p. 65.
5.Een geschrift, te weten een geneeskundige verklaring betreffende [slachtoffer], d.d. 8 oktober 2013, p. 68.
6.Het proces-verbaal van bevindingen, d.d. 2 oktober 2013, p. 27.
7.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1], d.d. 30 september 2013, p. 34.
8.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1], d.d. 30 september 2013, p. 35.