De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of er thans sprake is van ernstige bezwaren die de inbewaringstelling kunnen dragen.
Daarbij is van belang dat op dit moment, bij de huidige stand van het onderzoek, uit het dossier volgt dat sprake is van de volgende feiten en omstandigheden.
- Verdachte voer op 2 augustus 2014 rond 22.45 uur met zijn boot op de Vinkeveense plassen. Het was een mooie zomeravond in de vakantieperiode en het gebied waar verdachte voer is omgeven door recreatie-eilandjes. De afstand tussen de verschillende eilandjes is op sommige plekken klein, enkele tientallen meters. Verdachte was bekend in het gebied.
- Het was donker. Verdachte verklaart zelf dat het bij de eilandjes ‘pikkedonker’ was.
- Verdachte voer in een speedboot met een gewicht van drie ton die, naar eigen zeggen van verdachte, een maximumsnelheid had van 80 km/uur;
- Ter plekke geldt een maximumsnelheid van 6 kilometer/uur;
- Verdachte voer in plané, hetgeen inhoudt dat de neus van zijn boot omhoog kwam en los van het water kwam waardoor het zicht op het voorliggende traject aan de bestuurder van de boot deels werd ontnomen;
- Verdachte voerde naar alle waarschijnlijkheid geen verlichting;
- Verdachte had in de uren voorafgaand aan het ongeluk alcohol gebruikt. Uit de ademalcohol analyse, afgenomen 11 uur na het ongeval, volgt een promillage van 60 ug/liter uitgeademde lucht. Het NFI heeft op basis hiervan een herberekening verricht en komt tot de conclusie dat het bloedalcoholgehalte op het tijdstip van het ongeval ongeveer gelegen heeft tussen de 1,4 en de 2,6 milligram per milliliter. Verdachte heeft aangegeven geen alcohol meer te hebben gedronken na het ongeval;
- De aanvaring vond plaats met een sloep, welke qua gewicht en snelheid ongelijkwaardig was aan de boot van verdachte.
De rechtbank dient op basis van de vordering van de officier van justitie en de daaraan ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden de vraag te beantwoorden of er een stevige verdenking is voor voorwaardelijk opzet, inhoudende dat verdachte de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat zijn handelen de dood van mensen tot gevolg zou kunnen hebben en dat hij die aanmerkelijke kans willen en wetens heeft aanvaard.
Bij de beoordeling van deze vraag kent de rechtbank in de eerste plaats veel waarde toe aan het feit dat het ongeval plaatsvond op een recreatieplas op een warme zomeravond, in het donker. Op de plas wordt door recreanten gebruik gemaakt van een grote diversiteit aan vaartuigen, waaronder, mede doordat de maximumsnelheid 6 km per uur bedraagt, veel kleine, kwetsbare boten. In de plas wordt ook gezwommen.
In de tweede plaats weegt voor de rechtbank bij haar beoordeling zwaar mee dat de verdachte de beschikking had over een zware boot die in plané veel hoger op het water lag dan andere boten, waardoor bij een aanvaring het risico op letsel of schade voor opvarenden van andere boten op de plas veel groter was dan voor de verdachte zelf.
Het onderzoek naar de toedracht van het ongeval is nog in volle gang. Op basis van de thans beschikbare informatie acht de rechtbank aannemelijk dat de speedboot van verdachte met een forse snelheid, in elk geval meer dan driemaal de toegestane snelheid, in plané, gedeeltelijk over de sloep waarin de slachtoffers zich bevonden, is gevlogen waarbij de personen die achterin de sloep zaten door de (schroef van) de speedboot zijn geraakt en gedood.
De rechtbank is van oordeel dat, wanneer een zware speedboot op een warme zomeravond in het donker met een forse snelheid in plané vaart op een recreatieplas zoals de plek waar het ongeval plaatsvond, er een aanmerkelijke kans bestaat op een aanvaring met dodelijke afloop. Dit geldt temeer wanneer de bestuurder onder invloed van alcohol verkeert. De rechtbank betrekt bij dit oordeel ook het feit dat de bestuurder van een boot die in plané vaart niet constant zicht heeft op het water voor hem wat de kans op een aanvaring in het donker sterk vergroot.
De rechtbank is voorts van oordeel dat voldoende aannemelijk is dat verdachte zich bewust was van deze aanmerkelijke kans en deze kans heeft aanvaard, in de zin van op de koop toe genomen. Verdachte is een ervaren schipper en hij was bekend met de boot waarin hij voer, zodat de prestaties en het gedrag van de boot hem niet meer hebben kunnen verrast. Hij was eveneens bekend met het gebied en daardoor ook met de mogelijke aanwezigheid van andere kleinere vaartuigen en de kwetsbare positie van de mensen in die vaartuigen. Doorslaggevend bij het oordeel is voor de rechtbank dat de verdachte zich er, gezien de eigenschappen van zijn boot, van bewust moet zijn geweest dat een aanvaring met een sloep of een ander kwetsbaar vaartuig voor de opvarenden van dat vaartuig fatale gevolgen zouden kunnen hebben terwijl voor hemzelf het risico op letsel of schade bij een aanvaring heel beperkt was. Dit heeft verdachte niet ervan weerhouden te handelen zoals hij heeft gedaan.
Bij de huidige stand van het onderzoek is de rechtbank op grond van de thans voorhanden zijnde stukken van oordeel dat er op dit moment sprake is van een stevige verdenking voor doodslag.
De rechtbank is voorts van oordeel dat naast voornoemde ernstige bezwaren er tevens sprake is van gronden, zoals bedoeld in artikel 67a lid van het Wetboek van Strafvordering. Immers is er sprake van gewichtige redenen van maatschappelijke veiligheid, te weten:
- verdenking van een feit waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van twaalf jaren is gesteld en de rechtsorde ernstig door dat feit is geschokt.
De rechtbank zal gelet op het vorenstaande de bewaring bevelen ten aanzien van de op de vordering tot inbewaringstelling vermelde feiten voor een termijn van 14 dagen.
Ten slotte dient de rechtbank zich uit te laten omtrent het door de raadsman gedane verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis. De rechtbank overweegt dat bij een verzoek tot schorsing de persoonlijke belangen van verdachte om op vrije voeten te zijn moeten worden afgewogen tegen de belangen van de samenleving bij het door verdachte verblijven in voorlopige hechtenis. De rechtbank is van oordeel dat in dit geval de belangen van de maatschappij bij de voorlopige hechtenis van verdachte dienen te prevaleren boven de persoonlijke belangen van verdachte bij schorsing van de voorlopige hechtenis. Het verzoek tot schorsing zal dan ook worden afgewezen.
Verklaart het hoger beroep van de officier van justitie gegrond.
Vernietigt de beslissing van de rechter-commissaris d.d. 06 augustus 2014.
Beveelt de bewaring van verdachte ten aanzien van het op de vordering tot inbewaringstelling vermelde feit voor een termijn van 14 dagen en bepaalt dat de voorlopige hechtenis zal worden ondergaan met inachtneming van de Penitentiaire Beginselenwet.
Aldus gedaan te Utrecht op 08 augustus 2014 door mr. Z.J. Oosting, voorzitter, mrs. M.P. Glerum en R.L.M. van Opstal, in tegenwoordigheid van D.G.W. van de Haar-Kleijer als griffier.
Mr. M.P. Glerum en D.G.W. van de Haar-Kleijer zijn niet in de gelegenheid deze beschikking mede te ondertekenen.