Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.Het onderzoek ter terechtzitting
2.Tenlastelegging
primairsamen met anderen hennep heeft gekweekt,
subsidiairhieraan medeplichtig is geweest.
Rechtbank Midden-Nederland
In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 8 juli 2014, stond de verdachte terecht voor medeplichtigheid aan de hennepkweek. De verdachte werd beschuldigd van het helpen bij het kweken van hennep in een pand in de gemeente [plaats] tussen 1 juni en 30 september 2013. Tijdens de zitting op 24 juni 2014 verscheen de verdachte in persoon, bijgestaan door zijn advocaat, mr. S.L.E.M. Poll. De officier van justitie vorderde vrijspraak voor het primair ten laste gelegde feit, maar achtte het subsidiair ten laste gelegde feit wel bewezen. De verdediging pleitte voor vrijspraak van beide tenlastegelegde feiten, verwijzend naar de ontkennende verklaring van de verdachte.
De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor het primair ten laste gelegde feit, maar dat het subsidiair feit wel wettig en overtuigend bewezen kon worden. De rechtbank baseerde haar oordeel op de bevindingen van de politie, die op 30 september 2013 een hennepstekkerij aantrof met 2991 hennepstekken. De verdachte had kennis van de hennepkweek en had opzettelijk inlichtingen verschaft aan onbekend gebleven personen die betrokken waren bij de hennepkweek.
De rechtbank oordeelde dat het bewezen verklaarde feit strafbaar was als medeplichtigheid aan opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 200 uren, met vervangende hechtenis van 100 dagen indien de taakstraf niet naar behoren werd verricht. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn eerdere veroordelingen en zijn recente opname in een kliniek voor verslavingsproblematiek. De rechtbank vond de opgelegde straf passend en geboden, gezien de ernst van het feit en de gevolgen voor de maatschappij.