ECLI:NL:RBMNE:2014:3409

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 juni 2014
Publicatiedatum
7 augustus 2014
Zaaknummer
16-601015-10
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging van de straf en wijziging van bijzondere voorwaarden na voorwaardelijke veroordeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 20 juni 2014 uitspraak gedaan in een vordering tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf. De vordering was ingediend door de officier van justitie naar aanleiding van een vonnis van 9 maart 2011, waarbij de veroordeelde was veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en bijzondere voorwaarden. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie afgewezen, maar heeft de proeftijd met een jaar verlengd en de bijzondere voorwaarden gewijzigd.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde de bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd, maar ook dat hij positieve veranderingen in zijn leven heeft aangebracht. De verdediging heeft aangevoerd dat de vordering niet meer opportuun is, gezien de tijd die verstreken is sinds de terugmelding van de GGZ en de verbeteringen in het leven van de veroordeelde. De officier van justitie heeft echter volhard in haar vordering, maar gaf aan geen bezwaar te hebben tegen omzetting van de gevangenisstraf in een taakstraf.

De rechtbank heeft de verklaringen van de veroordeelde geloofwaardig geacht en besloten dat hij onder toezicht van de reclassering moet blijven. De bijzondere voorwaarden zijn aangepast, waarbij de verplichting tot klinische behandeling bij een specifieke instelling is gewijzigd naar een andere instelling. De rechtbank heeft gelet op artikel 14f van het Wetboek van Strafrecht en heeft de beslissing op 6 juni 2014 openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16-601015-10
Datum uitspraak: 20 juni 2014
Beslissing na voorwaardelijke veroordeling
Beslissing van de rechtbank te Utrecht, meervoudige kamer voor strafzaken, naar aanleiding van de vordering van de officier van justitie in dit arrondissement, ingekomen ter griffie van deze rechtbank op 23 april 2014, strekkende tot tenuitvoerlegging van de straf, voor zover deze voorwaardelijk is opgelegd bij het onherroepelijk geworden vonnis van deze rechtbank van 9 maart 2011, in de zaak tegen de veroordeelde:
[veroordeelde],
geboren te [geboorteplaats] op [1983],
wonende te [woonplaats], [adres].

1.De procedure

De rechtbank heeft acht geslagen op de zich in het dossier van de veroordeelde bevindende stukken, waaronder:
- een afschrift van voormeld vonnis, waarbij de veroordeelde onder meer is veroordeeld tot – kort gezegd – een gevangenisstraf van drie maanden, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, waarvan twee voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
* zich moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens Reclassering Nederland, voor zover deze niet reeds zijn opgenomen in een andere bijzondere voorwaarde, met een meldingsgebod;
* moet meewerken aan een klinische behandeling bij Centrum Forensische Behandeling De Ponder te Eindhoven, of een soortgelijke instelling voor de maximale duur van vier maanden;
* moet meewerken aan urinecontroles;
- een kennisgeving als bedoeld in artikel 366a, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering;
- een brief van GGZ Inforsa JVz Hilversum (hierna: Inforsa) d.d. 24 oktober 2013, waaruit blijkt dat de veroordeelde voormelde bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
Het onderzoek heeft plaats gevonden ter zitting van 6 juni 2014, waarbij zijn gehoord de officier van justitie, de veroordeelde en zijn raadsvrouw mr. F.E. van der Zee, advocaat te Amsterdam. Namens Inforsa is, hoewel zij wel op juiste wijze zijn opgeroepen, niemand verschenen.

2.Standpunten

De raadsvrouw van veroordeelde heeft primair aangevoerd dat de vordering van de officier van justitie moet worden afgewezen, omdat het toewijzen van de vordering op dit moment niet meer opportuun is. De terugmelding dateert van oktober 2013. Pas in april 2014 heeft de officier van justitie de tenuitvoerlegging gevorderd en uiteindelijk wordt de vordering pas nu, op 6 juni 2014, behandeld bij de rechtbank. Veroordeelde heeft inmiddels zijn leven weer opgepakt.
Subsidiair heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de proeftijd moet worden verlengd en dat daarbij de bijzondere voorwaarden moeten worden gewijzigd, in die zin dat de behandeling in een kliniek wordt geschrapt. Veroordeelde heeft zich twee maanden laten behandelen in een kliniek, maar is daarmee gestopt. Veroordeelde heeft verklaard dat hij geen verslavingsproblematiek meer heeft en dat hij op dit moment op vrijwillige basis wordt bijgestaan door een hulpverlener van Inforsa. Veroordeelde woont inmiddels weer bij zijn gezin en zit in de aanvraagprocedure voor een uitkering. Indien hij op dit moment weer komt vast te zitten heeft dat een negatieve invloed op de huidige – positieve – ontwikkelingen in zijn leven.
Uiterst subsidiair heeft de raadsvrouw bepleit dat, mocht de rechtbank de vordering van de officier van justitie desondanks toch toewijzen, om de redenen zoals hiervoor reeds weergegeven de gevangenisstraf moet worden omgezet in een taakstraf.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gepersisteerd bij haar vordering. Zij heeft daartoe aangevoerd dat zij geen reden ziet waarom de veroordeelde zijn straf niet zou kunnen uitzitten. In reactie op het uiterst subsidiaire standpunt van de verdediging heeft de officier van justitie te kennen gegeven geen bezwaar te hebben tegen omzetting van de gevangenisstraf in een taakstraf.

3.De beoordeling

Op grond van het onderzoek ter zitting, alsmede gelet op de inhoud van voormelde brief van Inforsa d.d. 24 oktober 2013, acht de rechtbank termen aanwezig de proeftijd met een jaar te verlengen en de bijzondere voorwaarden te wijzigen.
Gebleken is dat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd de aan hem opgelegde bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd. Veroordeelde heeft ter terechtzitting verklaard dat hij weliswaar niet is behandeld in De Ponder, maar dat hij inmiddels niet meer is verslaafd aan drugs, dat hij zijn leven voor een groot deel weer op de rit heeft en dat hij op vrijwillige basis wordt bijgestaan door iemand die werkzaam is bij Inforsa en die hem op persoonlijke titel bijstaat. De rechtbank acht de verklaringen van veroordeelde ter terechtzitting in zoverre geloofwaardig dat zij aanneemt dat veroordeelde tracht positieve veranderingen teweeg te brengen en daar reeds een begin mee heeft gemaakt.
Nu het schrijven van Inforsa gedateerd is, de ontwikkelingen waarover veroordeelde heeft verklaard nog relatief recent zijn en de rechtbank niet heeft kunnen toetsen of verdachte daadwerkelijk niet meer is verslaafd aan drugs en zijn leven inderdaad op de rit heeft, acht de rechtbank het van belang dat veroordeelde de komende tijd nog onder het aan hem opgelegde verplichte toezicht van de reclassering blijft.
De rechtbank acht voorts van belang dat het voormeld schrijven van Inforsa blijkt dat de veroordeelde niet is behandeld in De Ponder, omdat voornoemde instelling een periode van vier maanden te kort achtte voor een gedegen opname. De veroordeelde kon echter wel terecht in Roosenburg te Den Dolder.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de proeftijd moet worden verlengd met een jaar en dat de hem eerder opgelegde bijzondere voorwaarden moeten worden gewijzigd, in die zin dat de voorwaarde dat hij moet meewerken aan een klinische behandeling bij Centrum Forensische Behandeling De Ponder te Eindhoven, of een soortgelijke instelling voor de maximale duur van vier maanden, wordt aangepast naar: ‘
dat hij moet meewerken aan een klinische behandeling bij FPA Roosenburg te Den Dolder, of een soortgelijke instelling voor de maximale duur van vier maanden’.
De rechtbank heeft gelet op artikel 14f van het Wetboek van Strafrecht.

4.De beslissing

De rechtbank:
wijst af de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij voormeld vonnis;
verlengt de proeftijd van twee jaren die is vastgesteld in voormeld vonnis met één jaar;
wijzigt de bijzondere voorwaarden, vastgesteld in voormeld vonnis, als volgt:
dat de veroordeelde
* zich moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens Reclassering Nederland, voor zover deze niet reeds zijn opgenomen in een andere bijzondere voorwaarde, met een meldingsgebod;
* moet meewerken aan een klinische behandeling bij FPA Roosenburg te Den Dolder, of een soortgelijke instelling voor de maximale duur van vier maanden;
* moet meewerken aan urinecontroles.
Aldus gedaan door
mr. R.L.M. van Opstal, voorzitter,
mrs. M.A.E. Somsen en P.P.C.M. Waarts, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. G.C. van de Ven-de Vries, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 6 juni 2014.