ECLI:NL:RBMNE:2014:3408

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 juni 2014
Publicatiedatum
7 augustus 2014
Zaaknummer
16-600401-11
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gedeeltelijke herroeping van voorwaardelijke invrijheidstelling wegens niet-naleving van voorwaarden

Op 20 juni 2014 heeft de Rechtbank Midden-Nederland, zittingslocatie Utrecht, uitspraak gedaan in een zaak betreffende de gedeeltelijke herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling van een veroordeelde. De veroordeelde was op 19 april 2013 voorwaardelijk in vrijheid gesteld na het uitzitten van een gevangenisstraf van drie jaar, opgelegd bij vonnis van 23 februari 2012. Bij de voorwaardelijke invrijheidstelling waren bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldingsplicht bij Reclassering Nederland en deelname aan een gedragsinterventie. De reclassering heeft op 1 mei 2014 geadviseerd tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling, omdat de veroordeelde zich niet aan de meldingsplicht heeft gehouden en niet meer reageerde op uitnodigingen van de reclassering.

De officier van justitie heeft op 2 april 2014 een vordering tot gedeeltelijke herroeping ingediend, die op 6 juni 2014 ter zitting is behandeld. De verdediging heeft betoogd dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat de vordering niet onverwijld is ingediend. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de vordering tijdig is ingediend en dat de officier ontvankelijk is.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde op 18 maart 2014 een afspraak bij de reclassering heeft gemist omdat hij was neergeschoten. De rechtbank heeft deze situatie als overmacht aangemerkt, maar heeft ook vastgesteld dat de veroordeelde daarna geen contact heeft opgenomen met de reclassering. De rechtbank heeft geoordeeld dat de veroordeelde de bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd en heeft de vordering van de officier van justitie gedeeltelijk toegewezen, met een herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling voor een periode van dertig dagen.

De beslissing is genomen op basis van de artikelen 15g, 15i en 15j van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank heeft de officier van justitie ontvankelijk verklaard in haar vordering en de herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling gedeeltelijk toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16-600401-11
V.I.-zaaknummer: 99-000431-31
Datum beslissing: 20 juni 2014
Beslissing van de rechtbank te Utrecht, meervoudige kamer voor strafzaken, naar aanleiding van de op 2 mei 2014 ter griffie van deze rechtbank ingediende vordering tot gedeeltelijke herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling ex artikel 15g van het Wetboek van Strafrecht, met betrekking tot de veroordeelde:
[veroordeelde],
geboren te [geboorteplaats] op [1988],
wonende te [woonplaats], [adres].

1.De procedure

Bij onherroepelijk geworden vonnis van de meervoudige kamer van deze rechtbank van 23 februari 2012 is veroordeelde tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren veroordeeld. Bij besluit voorwaardelijke invrijheidstelling d.d. 26 februari 2013 is veroordeelde, met toepassing van artikel 15 van het Wetboek van Strafrecht, op 19 april 2013 voorwaardelijk in vrijheid gesteld. Daarbij zijn de volgende bijzondere voorwaarden gesteld:
- een meldingsplicht inhoudende dat veroordeelde zich binnen drie werkdagen na zijn invrijheidstelling moet melden bij Reclassering Nederland op het adres Vivaldiplantsoen 200 in Utrecht en daarna zo vaak als die instelling dat nodig acht, met het doel om veroordeelde te kunnen begeleiden en controleren bij de naleving van de opgelegde bijzondere voorwaarden en om veroordeelde te kunnen begeleiden bij het concretiseren van zijn toekomstplannen;
- een gedragsinterventie inhoudende dat veroordeelde een ArVa-training moet volgen indien hij zijn plannen tot het gaan volgen van een opleiding niet tot uitvoering brengt. Indien veroordeelde de ArVa-training gaat volgen, dient hij zich te houden aan de aanwijzingen zoals die gedurende deze gedragsinterventie door of namens de trainer(s) en/of reclasseringsinstantie aan hem zullen worden gegeven.
Reclassering Nederland heeft bij schrijven d.d. 1 mei 2014 geadviseerd tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling, omdat veroordeelde de bijzondere voorwaarden heeft overtreden. Vanaf maart 2014 houdt veroordeelde zich, zo schrijft de reclassering, niet meer aan het meldingsgebod en heeft hij niet meer gereageerd op herhaalde uitnodigingen.
Op 2 april 2014 heeft de officier van justitie de onderhavige gedagtekende vordering tot gedeeltelijke herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling bij de griffie van deze rechtbank ingediend. In het dossier zit voorts een vordering gedateerd 9 april 2014. Op deze vordering staat echter geen stempel voor ontvangst op de griffie van deze rechtbank. Beide vorderingen strekken ertoe dat de rechtbank beslist dat last zal worden gegeven tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling voor een periode van 120 dagen in verband met de niet-naleving van de bijzondere voorwaarden.
De vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling is behandeld ter terechtzitting van 6 juni 2014. Daarbij is veroordeelde verschenen, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. N.A. de Kock, advocaat te Utrecht.

2.De standpunten

De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar vordering, omdat deze niet onverwijld en pas na afloop van de termijn van de voorwaardelijke invrijheidstelling is ingediend. Daarbij dient mede in overweging te worden genomen dat de reclassering via de wijkagent op de hoogte was van het feit dat veroordeelde was neergeschoten en vervolgens – door zich afwachtend op te stellen – geen uitvoering meer heeft gegeven aan het toezicht.
Subsidiair zijn bovengenoemde omstandigheden gronden voor afwijzing van de vordering.
Meer subsidiair heeft de verdediging betoogd dat de vordering van de officier van justitie moet worden afgewezen, omdat toewijzing niet meer opportuun is. De termijn voor voorwaardelijke invrijheidstelling is reeds verlopen en het reclasseringstoezicht liep reeds op zijn einde. Veroordeelde heeft slechts zijn laatste gesprek bij de reclassering gemist. Meer subsidiair heeft de verdediging betoogd dat de vordering van de officier van justitie moet worden afgewezen, omdat niet duidelijk is of veroordeelde daadwerkelijk de bijzondere voorwaarden heeft overtreden. Dat veroordeelde zijn afspraak op 18 maart 2014 niet is nagekomen is te wijten aan overmacht.
Meer subsidiair heeft de verdediging aangevoerd dat de behandeling van de vordering moet worden aangehouden teneinde de heer [veroordeelde] te horen omtrent de vraag waaruit de overtreding(en) van veroordeelde exact bestond(en).
Uiterst subsidiair heeft de verdediging bepleit dat de vordering voor een kortere periode moet worden toegewezen, gezien de aard van de overtreding en gezien de termijn van de voorwaardelijke invrijheidstelling.
De officier van justitie heeft gepersisteerd bij de vordering.

3.De beoordeling

De ontvankelijkheid
Ingevolge artikel 15i, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht dient de officier van justitie, indien hij van oordeel is dat de veroordeelde een voorwaarde niet heeft nageleefd, onverwijld een schriftelijke vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling in bij de rechtbank.
Uit de stukken en het onderzoek ter zitting is gebleken dat Reclassering Nederland op 1 mei 2014 een advies tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling heeft opgesteld. Daarop heeft de officier van justitie zowel op 2 als op 9 mei 2014 een vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling ingediend bij de rechtbank. De vordering van 2 mei 2014 is blijkens de stempel van de griffie ook op 2 mei 2014 op de griffie van de rechtbank ontvangen.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de officier van justitie de vordering onverwijld heeft ingediend en zal de officier aldus ontvankelijk verklaren in haar vordering.
De toewijsbaarheid
Op grond van artikel 15g, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht kan een voorwaardelijke invrijheidstelling worden herroepen indien de veroordeelde een daaraan verbonden voorwaarde niet heeft nageleefd.
Uit de stukken en het onderzoek ter zitting is gebleken dat veroordeelde na de expiratie van de hem bij vonnis van 23 februari 2012 opgelegde gevangenisstraf op 19 april 2013 voorwaardelijk in vrijheid is gesteld. De proeftijd liep tot 6 mei 2014. Op 18 maart 2014 stond een afspraak gepland bij de reclassering. Verdachte is op die afspraak niet verschenen, omdat hij was neergeschoten en in het ziekenhuis lag. Naar het oordeel van de rechtbank is in dezen sprake van een overmachtssituatie en de rechtbank zal hem dit dan ook niet aanrekenen. De rechtbank rekent het de veroordeelde echter wel aan dat hij vervolgens op geen enkele wijze contact heeft opgenomen met de reclassering om te melden wat er speelde en waarom hij zich niet meer aan het meldingsgebod hield, terwijl niet is gebleken dat veroordeelde hiertoe op generlei wijze in staat was. Pas nadat veroordeelde een schriftelijke waarschuwing had ontvangen heeft hij met het algemene nummer van de reclassering gebeld en doorgegeven wat er aan de hand was. Veroordeelde heeft daarbij echter verzuimd door te geven op welk telefoonnummer hij inmiddels te bereiken was, zodat hij telefonisch niet bereikbaar was voor zijn eigen reclasseringswerker. Veroordeelde was immers niet meer te bereiken op zijn voormalige telefoonnummer. Veroordeelde heeft zich vervolgens afwachtend opgesteld, omdat hij van mening was dat zijn reclasseringswerker hem maar thuis moest komen opzoeken. Veroordeelde heeft vervolgens op geen enkele wijze meer contact gezocht met de reclassering. Pas nadat de reclassering op 1 mei 2014 een advies tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling heeft opgesteld heeft veroordeelde per sms contact opgenomen met zijn reclasseringswerker.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat veroordeelde de aan de voorwaardelijke invrijheidstelling verbonden bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd nu veroordeelde ten tijde van de proeftijd zich niet heeft gehouden aan de meldplicht. De rechtbank ziet aanleiding om de voorwaardelijke invrijheidsstelling te herroepen, zij het slechts gedeeltelijk gelet op de aard van de overtreding van de voorwaarden en gelet op het feit dat de overtreding heeft plaatsgevonden aan het einde van de proeftijd, en zal de vordering van het openbaar ministerie daarom dan ook gedeeltelijk toewijzen voor een periode van dertig dagen.
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 15g, 15i en 15j van het Wetboek van Strafrecht.

4.De beslissing

De rechtbank:
verklaart de officier van justitie ontvankelijk in haar vordering;
wijst gedeeltelijk toe de vordering strekkende tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling voor een periode van dertig dagen.
Aldus gedaan door
mr. P.P.C.M. Waarts, voorzitter,
mrs. M.A.E. Somsen en R.L.M. van Opstal, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. G.C. van de Ven-de Vries, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 6 juni 2014.