ECLI:NL:RBMNE:2014:3407

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 juni 2014
Publicatiedatum
7 augustus 2014
Zaaknummer
16-600734-11 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel uit hennepteelt

In de ontnemingszaak tegen de verdachte, geboren op Curaçao in 1956, heeft de rechtbank Midden-Nederland op 20 juni 2014 uitspraak gedaan. De verdachte was eerder veroordeeld voor medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en diefstal door twee of meer verenigde personen. De officier van justitie vorderde een bedrag van € 85.800,00 als wederrechtelijk verkregen voordeel uit de hennepteelt. De verdediging betwistte de hoogte van dit bedrag en voerde aan dat de officier onvoldoende bewijs had geleverd voor de inkomsten uit de hennepkwekerij. De rechtbank heeft de bewijsstukken en verklaringen van de verdachte en medeverdachten in overweging genomen. De rechtbank concludeerde dat de verdachte voordeel had genoten van de hennepteelt, maar dat dit voordeel niet volledig aan haar was toegekomen, gezien de betrokkenheid van meerdere personen. Uiteindelijk heeft de rechtbank het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 30.000,- en de verdachte verplicht tot betaling van dit bedrag aan de Staat. De vordering van de officier van justitie werd voor het overige afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16-600734-11 (ontneming)
Vonnis van de meervoudige strafkamer van 20 juni 2014
in de ontnemingszaak tegen
[verdachte],
geboren te Curaçao op [1956],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres
[woonplaats], [adres].

1.De procedure

De procedure blijkt onder meer uit de volgende stukken:
- de vordering, die binnen de in artikel 511b van het Wetboek van Strafvordering genoemde termijn aanhangig is gemaakt;
- het strafdossier onder parketnummer 16-600734-11 waaruit blijkt dat verdachte op 20 juni 2014 door de rechtbank Midden-Nederland is veroordeeld ter zake van medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod en ter zake van diefstal door twee of meer verenigde personen tot de in het vonnis vermelde straf;
- het proces-verbaal van berekening wederrechtelijk verkregen voordeel;
- de bevindingen tijdens het onderzoek ter terechtzitting d.d. 12 april 2013 en 6 juni 2014;
- de overige stukken.
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 12 april 2013 en 6 juni 2014. Daarbij zijn de officier van justitie en verdachte, bijgestaan door haar raadsvrouw mr. M. Hoekzema, advocaat te Utrecht, gehoord.

2.De standpunten

De vordering van de officier van justitie strekt tot het vaststellen van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht wordt geschat en het aan veroordeelde opleggen van de verplichting tot betaling aan de Staat van dat geschatte voordeel tot een bedrag van € 85.800,00. De officier van justitie baseert zich daarbij op het proces-verbaal van berekening wederrechtelijk verkregen voordeel.
De verdediging heeft primair aangevoerd dat de vordering moet worden afgewezen, omdat de officier van justitie onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat veroordeelde geld heeft verdiend aan de hennepkwekerij. Door de ex-minnaar van veroordeelde is haar weliswaar geld beloofd, maar zij heeft niets ontvangen.
De verdediging heeft subsidiair aangevoerd dat het voordeel moet worden vastgesteld op een lager bedrag, omdat de investeringskosten volledig moeten worden afgetrokken van de vermeende opbrengst, omdat inmiddels de nota van de elektriciteitskosten is betaald en omdat ook de knipkosten moeten worden meegenomen.

3.De beoordeling

Dat verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan blijkt uit het door de meervoudige kamer van deze rechtbank gewezen vonnis in de strafzaak van 20 juni 2014 en uit de in dat vonnis opgenomen bewijsmiddelen. De rechtbank ontleent aan de inhoud van die bewijsmiddelen het oordeel, dat de veroordeelde door middel van het begaan van voormelde feiten een voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht heeft gehad.
De rechtbank gaat bij de vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel uit van de berekening in het proces-verbaal van berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
De rechtbank zal, in afwijking van voornoemd proces-verbaal, gelet op de bevindingen van Stedin Netbeheer BV, uitgaan van een periode van 24 februari 2011 tot en met 21 juli 2011. De rechtbank zal wel uitgaan van twee volledige oogsten, nu voornoemd proces-verbaal voor wat betreft dat onderdeel wel steun vindt in de bevindingen van Stedin. [1]
De rechtbank heeft voorts geen redenen om van de in het rapport gebruikte normen en constateringen af te wijken, nu veroordeelde daarover nauwelijks heeft verklaard.
Bij bepaling van het wederrechtelijk genoten voordeel hanteert de rechtbank verder de volgende uitgangspunten:
- in de kwekerij stonden 501 hennepplanten;
- de gemiddelde opbrengst per plant is 28,2 gram (Nu de oppervlakten van de kweekruimten niet zijn opgemeten, wordt uitgegaan van de standaard norm van 15 hennepplanten per vierkante meter met een opbrengst van 28,2 gram per plant. Dit sluit ook aan bij de verklaring van [medeverdachte] ten aanzien van de afmetingen van de hennepkwekerij in combinatie met de hoeveelheid aangetroffen hennepplanten. [2] );
- de rechtbank stelt de bruto opbrengst per oogst vast op 501 planten x 28,2 gram = 14,13 kilogram;
- de gemiddelde verkoopprijs per kilogram hennep bedraagt € 3.280,-;
- de totale bruto opbrengst per oogst bedraagt 14,13 kilogram x € 3.280,- = € 46.346,40;
Uitgegaan wordt van twee eerdere oogsten, waardoor de totale bruto opbrengst neerkomt op 2 oogsten x € 46.346,40 =
€ 92.692,80. [3]
Verder gaat de rechtbank uit van de volgende kostenposten die naar het oordeel van de rechtbank zijn toe te schrijven aan de oogsten in de voornoemde periode:
- de inkoopprijs van de hennepstekken bedraagt € 2,85 per stuk, dit komt neer op 501 planten x € 2,85 = € 1.427,85 per oogst;
- de afschrijvingskosten per oogst betreffen voor 501 planten € 350,-;
- de variabele kosten van de hennepstekken bedragen € 3,33 per stuk, dit komt neer op 501 planten x € 3,33 = € 1.668,33 per oogst.
Uitgegaan wordt van twee eerdere oogsten, waardoor de totale kosten neerkomen op
(€ 1.427,85 + € 350,- + € 1.668,33) x 2 oogsten =
€ 6.892,36. [4]
De rechtbank zal geen elektriciteitskosten meenemen in de berekening, omdat de veroordeelde niet heeft aangetoond dat de nota van het energiebedrijf reeds is betaald. Ook eventuele knipkosten worden niet meegenomen, omdat niet aannemelijk is geworden dat deze kosten zijn gemaakt. Tot slot zullen niet – zoals de verdediging heeft bepleit – de investeringskosten worden meegenomen, maar – zoals de officier van justitie heeft aangevoerd – enkel de afschrijvingskosten worden meegewogen, aangezien dit laatste het meest recht doet aan de daadwerkelijk per oogst gemaakte kosten.
Gelet op het vorenstaande komt de rechtbank tot de volgende berekening van het netto wederrechtelijk verkregen voordeel van twee oogsten: € 92.692,80 - € 6.892,36 =
€ 85.800,44.
De rechtbank gaat er echter vanuit dat voornoemd bedrag niet in zijn geheel aan de veroordeelde is toegekomen. Het dossier bevat aanwijzingen dat zij de hennepkwekerij niet in haar eentje heeft gedraaid, maar dat er meerdere personen bij betrokken waren. Nu de veroordeelde hierover geen openheid van zaken heeft gegeven, zal de rechtbank de hoeveelheid die aan veroordeelde is toegekomen schatten.
Gelet op het vorenstaande stelt de rechtbank het wederrechtelijk verkregen voordeel van veroordeelde vast op een bedrag van
€ 30.000,-.

4.De beslissing

De rechtbank:
stelt vast als wederrechtelijk verkregen voordeel een bedrag van
€ 30.000,-(dertigduizend euro);
legt op aan veroordeelde de verplichting tot betaling van € 30.000,- (dertigduizend euro) aan de Staat;
wijst de vordering van de officier van justitie voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.A.E. Somsen, voorzitter,
mrs. P.P.C.M. Waarts en R.L.M. van Opstal, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. G.C. van de Ven-de Vries, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 20 juni 2014.

Voetnoten

1.Het proces-verbaal van aangifte [aangever], namens Stedin Netbeheer BV, met als bijlage een rapportage diefstal energie, opgenomen op pagina 63-64, van het proces-verbaal met nummer PL0960 2011164431, van politie regio Utrecht, in de wettelijke vorm opgemaakt en doorgenummerd van pagina 1 tot en met 165.
2.De verklaring van verdachte [medeverdachte] ter terechtzitting van 12 april 2013.
3.Het proces-verbaal van berekening wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij, opgenomen op pagina 3-4, van politie regio Utrecht, in de wettelijke vorm opgemaakt en doorgenummerd van pagina 1 tot en met 6, inclusief de ongenummerde bijlagen.
4.Het proces-verbaal van berekening wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij, in de wettelijke vorm opgemaakt en opgenomen in het onder voetnoot 2 genoemde proces-verbaal, pagina 5.