ECLI:NL:RBMNE:2014:3405

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 juni 2014
Publicatiedatum
7 augustus 2014
Zaaknummer
16-600734-11
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen hennepteelt en diefstal van stroom met werkstraf als sanctie

In de strafzaak tegen de verdachte, geboren op Curaçao in 1956, heeft de rechtbank Midden-Nederland op 20 juni 2014 uitspraak gedaan. De verdachte werd beschuldigd van het medeplegen van hennepteelt en diefstal van elektriciteit in de periode van 24 februari 2011 tot en met 21 juli 2011. Het onderzoek ter terechtzitting vond plaats op 12 april 2013 en 6 juni 2014, waarbij de verdachte werd bijgestaan door haar advocaat, mr. M. Hoekzema. De tenlastelegging werd op de zitting gewijzigd en de rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en de verdediging.

De rechtbank oordeelde dat de doorzoeking van de woning van de verdachte rechtmatig was en dat er geen sprake was van een onherstelbaar vormverzuim. De rechtbank achtte wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte samen met anderen hennep had gekweekt en elektriciteit had gestolen van Stedin Netbeheer B.V. De verdediging voerde aan dat er geen sprake was van nauwe en bewuste samenwerking, maar de rechtbank verwierp dit verweer. De rechtbank concludeerde dat er voldoende bewijs was voor medeplegen.

De rechtbank legde de verdachte een werkstraf op van 100 uren, met vervangende hechtenis van 50 dagen, en oordeelde dat de redelijke termijn in deze zaak was overschreden. De rechtbank hield rekening met de omstandigheden waaronder de feiten waren begaan en de eerdere veroordelingen van de verdachte. De uitspraak werd gedaan in het openbaar en de rechtbank verklaarde dat het bewezenverklaarde strafbaar was, met toepassing van relevante artikelen uit het Wetboek van Strafrecht en de Opiumwet.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16-600734-11 (P)
Vonnis van de meervoudige strafkamer van 20 juni 2014
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te Curaçao op [1956],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres
[woonplaats], [adres].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 12 april 2013 en 6 juni 2014. De verdachte is in persoon verschenen en heeft zich ter terechtzitting laten bijstaan door
mr. M. Hoekzema, advocaat te Utrecht.
De zaak is tegelijk, maar niet gevoegd, behandeld met de ontnemingsvordering behorende bij onderhavige strafzaak.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat verdachte en de raadsvrouw naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

De tenlastelegging is op de zitting gewijzigd.
De tenlastelegging is, met wijziging, als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:in de periode van 24 februari 2011 tot en met 21 juli 2011 in een pand aan de [adres] te [plaats]
primairsamen met anderen hennep heeft gekweekt, dan wel 501 hennepplanten aanwezig heeft gehad,
subsidiairdaaraan medeplichtig is geweest door voornoemd pand ter beschikking te stellen;
feit 2:in de periode van 24 februari 2011 tot en met 21 juli 2011 te [plaats]
primairsamen met anderen stroom heeft gestolen van Stedin Netbeheer BV,
subsidiairdaaraan medeplichtig is geweest door de elektrische installatie in haar woning ter beschikking te stellen.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat de primair onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend kunnen worden bewezen en baseert zich daarbij op de inhoud van de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is primair van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de ten laste gelegde feiten en verzoekt de rechtbank dan ook om verdachte daarvan vrij te spreken. De verdediging heeft daartoe aangevoerd dat er sprake is van een onherstelbaar vormverzuim in het voorbereidend onderzoek ex artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. De doorzoeking van de woning van verdachte heeft onrechtmatig plaatsgevonden en dit dient te leiden tot uitsluiting van al het bewijs dat daaruit is voortgevloeid. Hierdoor blijft er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs over dat verdachte het haar ten laste gelegde feit heeft begaan.
De verdediging is subsidiair van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de primair aan verdachte ten laste gelegde feiten. Er is geen sprake van een nauwe en bewuste samenwerking, zodat niet kan worden bewezen dat verdachte deze feiten heeft medegepleegd.
Voor zover de rechtbank op basis van het dossier niet tot een vrijspraak mocht komen, heeft de raadsvrouw verzocht de zaak aan te houden voor het nader horen van getuigen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Nadere overwegingen ten aanzien van het binnentreden en de doorzoeking
De verdediging heeft aangevoerd dat er sprake is van een onherstelbaar vormverzuim in het voorbereidend onderzoek ex artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. De doorzoeking van de woning van verdachte heeft volgens de raadsvrouw onrechtmatig plaatsgevonden en dit dient te leiden tot uitsluiting van al het bewijs dat daaruit is voortgevloeid.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe dat de doorzoeking van de woning rechtmatig heeft plaatsgevonden.
Uit het dossier blijkt dat op 20 juli 2011 door de hulpofficier van justitie een machtiging tot binnentreden van de woning is afgegeven. Voorafgaand aan het binnentreden op 21 juli 2011 is deze machtiging getoond aan een van de bewoners en deze persoon heeft vervolgens toestemming gegeven. Voorafgaand aan het binnentreden hebben in ieder geval verbalisanten [verbalisant 1] – die, zo begrijpt de rechtbank, bij het binnentreden de leiding had – en [verbalisant 2] zich gelegitimeerd en is het doel van het binnentreden aan de bewoner medegedeeld. Dat eenieder afzonderlijk zich dient te legitimeren, zoals door de verdediging gesteld, vindt geen steun in de wet.
Uit het dossier blijkt voorts dat de politie in eerste instantie in de woning zoekend heeft rondgekeken vanuit hun bevoegdheid op grond van de Opiumwet. In het proces-verbaal staat weliswaar dat zij de woning toen hebben doorzocht, maar uit de inhoud van het dossier blijkt dat het om zoekend rondkijken ging. Vervolgens werden er wapens aangetroffen en heeft de politie, in opdracht van de officier van justitie, de woning doorzocht op grond van de Wet Wapens en Munitie.
Er is dan ook geen sprake van een vormverzuim ex artikel 359a van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de haar primair onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan en overweegt daartoe het volgende.
Feiten en omstandigheden
Op 21 juli 2011 is door de politie in een woning aan de [adres] te [plaats] een hennepkwekerij aangetroffen. [1] De politie constateerde dat het een in werking zijnde hennepplantage betrof. [2] Er waren in totaal 501 hennepplanten aanwezig. [3]
Namens Stedin BV is aangifte gedaan van diefstal van elektriciteit ten behoeve van de hennepplantage in de periode van 24 februari 2011 tot en met 21 juli 2011, zijnde twee volledige hennepoogsten van elk 70 dagen en een deel van een hennepoogst van zeven dagen. Deze periode is gebaseerd op de bevindingen van een medewerker van Stedin in de woning aan de [adres] te [plaats], inhoudende: een dikke laag stof op de kappen van de aanwezige assimilatielampen, vervuiling van de koolstoffilters, de aanwezigheid van droognetten met restanten van volgroeide hennepplanten, de aanwezigheid van scharen met restanten van hennepproducten, de aanwezigheid van kalkaanslag op de vloer en in de waterton en aanwezigheid van zeven dagen oude hennepplanten. De elektriciteit is gestolen door een elektriciteitskabel bij een van de hoofdzekeringen te plaatsen, zodat alle elektriciteit die via deze kabel werd afgenomen niet door de elektriciteitsmeter werd geregistreerd. [4]
Verdachte heeft verklaard dat er zich een hennepkwekerij in haar woning aan de [adres] te [plaats] bevond en dat zij daarvan de eigenaar was. [A] en [bijnaam] hebben de kwekerij aangelegd. Verdachte ging af en toe kijken hoe het met de hennepplanten ging, of ze groeiden. Voorts heeft zij [B] om advies gevraagd ten behoeve van de hennepplanten, toen [A] en [bijnaam] niet meer kwamen. Met betrekking tot het stroomverbruik heeft verdachte verklaard dat er lampen aanstonden in de kwekerij, maar dat zij geen hogere energierekening kreeg. [5]
Nadere overwegingen ten aanzien van het medeplegen
De verdediging heeft aangevoerd dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de primair aan verdachte ten laste gelegde feiten, omdat er geen sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking, zodat niet kan worden bewezen dat verdachte deze feiten heeft medegepleegd.
De rechtbank verwerpt ook dit verweer en overweegt daartoe dat uit de hiervoor aangehaalde bewijsmiddelen blijkt dat er sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking. Er is aldus sprake van medeplegen.
Nadere overwegingen ten aanzien van het verzoek om getuigen te horen
Gelet op het voorgaande oordeel acht de rechtbank het horen van de door de verdediging verzochte getuigen niet noodzakelijk en wordt dit verzoek afgewezen.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4 genoemde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
feit 1, primair
op tijdstippen in de periode van 24 februari 2011 tot en met 21 juli 2011 te [plaats], telkens tezamen en in vereniging met een ander of anderen, opzettelijk heeft geteeld, in een pand aan de [adres] telkens een hoeveelheid van ongeveer 501, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
feit 2, primair
in de periode van 24 februari 2011 tot en met 21 juli 2011 te [plaats], tezamen en in vereniging met een ander of anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid elektriciteit, toebehorende aan Stedin Netbeheer B.V.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar als
feit 1, primair:medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
feit 2, primair:diefstal door twee of meer verenigde personen.
Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en een werkstraf van 100 uren, met bevel, voor het geval dat verdachte de werkstraf niet naar behoren (heeft) verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 50 dagen.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank verzocht rekening te houden met de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en met de oudheid van de zaak. De verdediging acht een geheel voorwaardelijke straf passend.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de feiten zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Het spreekt voor zich dat het kweken van een softdrug als hennep een strafbaar feit is dat overlast veroorzaakt en schade voor de maatschappij oplevert. Softdrugs zijn immers stoffen die bij langdurig gebruik kunnen leiden tot schade voor de gezondheid. Verdachte heeft zich kennelijk om al deze gevolgen niet bekommerd en slechts gehandeld uit winstbejag.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank rekening gehouden met een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 6 mei 2014, waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor andersoortige strafbare feiten, en waaruit – in verband met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht – blijkt dat verdachte reeds op 14 juni 2013 is veroordeeld tot een geldboete van € 400,- in verband met een mishandeling.
Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met het feit dat de redelijke termijn in dezen is overschreden. Uit het dossier volgt dat de politie op 21 juli 2011 de hennepkwekerij heeft ontmanteld en dat verdachte diezelfde dag in verzekering is gesteld. De rechtbank is van oordeel dat dit een vanwege de Staat jegens de verdachte verrichte handeling is waaraan verdachte in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen haar ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. De rechtbank is daarom van oordeel dat op 21 juli 2011 de redelijke termijn is aangevangen. De behandeling van de strafzaak is niet binnen twee jaar daarna afgerond, terwijl in deze strafzaak geen bijzondere omstandigheden aanwezig zijn geweest die daartoe aanleiding hebben gegeven. De rechtbank doet heden, op 20 juni 2014, uitspraak, wat betekent dat de redelijke termijn in eerste aanleg met bijna een jaar is overschreden. De ernst van de feiten en de hoeveelheid aangetroffen hennepplanten rechtvaardigen in beginsel zowel een taakstraf als een voorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank is echter van oordeel dat de onderhavige strafzaak gedurende een zeer lange periode zonder duidelijke verklaring en zonder dat hiervoor een verwijt aan de verdachte kan worden gemaakt heeft stilgelegen. Dit dient naar het oordeel van de rechtbank te leiden tot een strafvermindering.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden aanleiding bestaat bij de straftoemeting af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd. De rechtbank acht een werkstraf van 100 uur, subsidiair 50 dagen hechtenis, passend en geboden. De rechtbank zal geen voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 22c, 22d, 47, 57, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht en op artikel 11 van de Opiumwet zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde en op de reeds aangehaalde artikelen

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
De rechtbank:
verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
verklaart dat het bewezenverklaarde oplevert:
feit 1, primair:medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
feit 2, primair:diefstal door twee of meer verenigde personen;
verklaart het bewezene strafbaar;
verklaart verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt verdachte tot een taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid, van 100 uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 50 dagen;
bepaalt dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van deze straf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren taakstraf per dag dat verdachte in verzekering heeft doorgebracht.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.A.E. Somsen, voorzitter,
mrs. P.P.C.M. Waarts en R.L.M. van Opstal, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. G.C. van de Ven-de Vries, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 20 juni 2014.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon wordt tenlastegelegd dat
1.
zij op één of meer tijdstip(pen) op of omstreeks de periode van 24 februari
2011 tot en met 21 juli 2011 te [plaats], althans in het arrondissement Utrecht,
(telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk
geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [adres])
(telkens) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 501, althans een groot
aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van
meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel
vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens
artikel 3a, vijfde lid van die wet;
2.
zij in of omstreeks de periode van 24 februari 2011 tot en met 21 juli 2011 te
[plaats], althans in het arrondissement Utrecht,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het
oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een hoeveelheid
elektriciteit, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan
Stedin Netbeheer B.V., in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte
en/of haar mededader(s).
BIJLAGE II: De vordering wijziging tenlastelegging

Voetnoten

1.Het proces-verbaal van aangifte van bevindingen, opgenomen op pagina 41-42, van het proces-verbaal met nummer PL0960 2011164431 Toetsing, van politie regio Utrecht, in de wettelijke vorm opgemaakt en doorgenummerd van pagina 1 tot en met 52.
2.Het proces-verbaal van aangifte van bevindingen, opgenomen op pagina 112, van het proces-verbaal met nummer PL0960 2011164431, van politie regio Utrecht, in de wettelijke vorm opgemaakt en doorgenummerd van pagina 1 tot en met 165.
3.Het proces-verbaal van bevindingen, in de wettelijke vorm opgemaakt en opgenomen in het onder voetnoot 2 genoemde proces-verbaal, pagina 106.
4.Het proces-verbaal van aangifte [aangever], namens Stedin Netbeheer BV, met als bijlage een rapportage diefstal energie, in de wettelijke vorm opgemaakt en opgenomen in het onder voetnoot 2 genoemde proces-verbaal, pagina 63-64.
5.De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 6 juni 2014.