Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.Het onderzoek ter terechtzitting
2.Tenlastelegging
3.Voorvragen
4.De beoordeling van het bewijs
5.De beslissing
spreekt verdachte vrijvan de hem tenlastegelegde feiten.
Rechtbank Midden-Nederland
In de strafzaak tegen de verdachte, die niet als ingezetene in Nederland was ingeschreven en zonder bekende woon- of verblijfplaats, heeft de rechtbank Midden-Nederland op 6 juni 2014 uitspraak gedaan. De zaak betreft een vrijspraak van diefstal met geweld en afpersing, waarbij de verdachte op 28 november 2013 samen met een ander zou hebben geprobeerd om geld en goederen van een slachtoffer te stelen en deze zou hebben bedreigd. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting op 23 mei 2014 gehouden, waarbij de officier van justitie de verdachte beschuldigde van het stelen van € 270,-, een identiteitsbewijs en autopapieren van het slachtoffer, en het dreigen met geweld om een bedrag van € 50.000,- af te persen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat er geen redenen waren voor schorsing van de vervolging. De officier van justitie vond dat er wettig en overtuigend bewijs was voor de diefstal, maar de rechtbank oordeelde anders. De rechtbank concludeerde dat, hoewel de verdachte en zijn medeverdachte op de genoemde datum in de woning van het slachtoffer waren geweest, er onvoldoende bewijs was dat er daadwerkelijk geweld was gebruikt of dat er goederen waren gestolen. De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachte en de medeverdachte in overweging genomen, maar vond deze niet overtuigend genoeg om tot een veroordeling te komen.
Uiteindelijk heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van alle tenlastegelegde feiten, omdat niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat de verdachte de hem ten laste gelegde feiten had begaan. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij mr. G.D. Kleijne niet in staat was om het vonnis mede te ondertekenen. De beslissing van de rechtbank is op 6 juni 2014 openbaar uitgesproken.