Op 31 januari 2014 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een man die werd beschuldigd van het voorbereiden van zware mishandeling met voorbedachte rade. De verdachte, bijgestaan door zijn advocaat mr. Y. van der Horst, werd beschuldigd van het lokken van een slachtoffer naar een afgelegen locatie met de intentie om hem zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in zijn vervolging. Tijdens de zitting werd duidelijk dat de verdachte en zijn medeverdachten een plan hadden gesmeed om het slachtoffer te bedreigen en mogelijk te verwonden. De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachten en de getuigen zorgvuldig gewogen. De officier van justitie stelde dat het primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen kon worden, maar dat het subsidiair ten laste gelegde wel bewezen was. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachten, en dat er voorbereidingshandelingen waren verricht die wezenlijk waren voor het plegen van het misdrijf. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht en deelname aan een behandeltraject. De rechtbank achtte de rol van de verdachte niet gering, maar hield rekening met zijn persoonlijke omstandigheden en het feit dat hij niet eerder met justitie in aanraking was gekomen.