Op 31 januari 2014 heeft de Rechtbank Midden-Nederland een vonnis uitgesproken in een strafzaak tegen een man, die werd beschuldigd van het voorbereiden van zware mishandeling met voorbedachte rade en bedreiging met zware mishandeling. De verdachte, geboren in 1980 in Indonesië en thans verblijvende in de Penitentiaire Inrichting Almere, is veroordeeld tot 14 maanden gevangenisstraf, waarvan 4 maanden voorwaardelijk. De zaak kwam aan het licht na een melding van het slachtoffer, die op 14 juli 2013 een sms ontving van de vriendin van de verdachte, waarin zij aangaf zich niet lekker te voelen en naar een boerderij te gaan. Het slachtoffer vertrouwde de situatie niet en vroeg de politie om hulp. Bij aankomst troffen de verbalisanten de verdachte en een medeverdachte aan met wapens, waaronder een moersleutel en messen. De verdachte had het plan om het slachtoffer een lesje te leren, wat leidde tot de beschuldigingen van voorbereiding van zware mishandeling.
Tijdens de rechtszaak werd het onderzoek ter terechtzitting op 24 oktober 2013 gestart, waarbij de verdachte werd bijgestaan door zijn advocaat. De officier van justitie, mr. H. Storij, vorderde een gevangenisstraf, terwijl de verdediging pleitte voor vrijspraak. De rechtbank oordeelde dat het primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen kon worden, maar dat het subsidiair ten laste gelegde wel bewezen was. De rechtbank concludeerde dat er sprake was van voorbedachte rade en dat de verdachte samen met anderen had samengewerkt om het slachtoffer te bedreigen en voor te bereiden op zware mishandeling. De rechtbank legde een gevangenisstraf op, rekening houdend met de ernst van de feiten en de rol van de verdachte in het geheel.