Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.De procedure
2.De beoordeling
3.De beslissing.
€ 52.213,76.
€ 52.213,76, ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Rechtbank Midden-Nederland
In deze ontnemingszaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 20 juni 2014 uitspraak gedaan over de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van een veroordeelde die betrokken was bij de teelt van hennep. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde op 20 juni 2014 was veroordeeld voor het medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en diefstal door twee of meer verenigde personen. De officier van justitie vorderde een bedrag van € 56.192,66 aan wederrechtelijk verkregen voordeel, rekening houdend met een eerder verbeurd verklaard bedrag van € 6.625,00. De verdediging voerde aan dat de vordering tot ontneming afgewezen moest worden, gezien de bepleite vrijspraak in de strafzaak.
De rechtbank heeft de vordering beoordeeld op basis van de bewezen verklaarde feiten en de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De rechtbank concludeerde dat de veroordeelde voordeel had genoten door middel van andere feiten, die voldoende aanwijzingen vertoonden. De rechtbank baseerde haar berekening op de opbrengst van 733 hennepplanten, met een totale bruto opbrengst van € 67.797,60. Na aftrek van kosten en het verbeurd verklaarde bedrag, kwam de rechtbank tot een netto wederrechtelijk verkregen voordeel van € 52.213,76.
De rechtbank legde de veroordeelde de verplichting op tot betaling aan de Staat van dit bedrag, terwijl de vordering van de officier van justitie voor het overige werd afgewezen. Dit vonnis is uitgesproken ter openbare terechtzitting en is ondertekend door de voorzitter en de griffier, die buiten staat waren om het vonnis mede te ondertekenen.