In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 17 juni 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een moeder, die beschuldigd werd van het mishandelen van haar dochtertje van ruim 1 jaar oud. De verdachte, die zwakbegaafd is, heeft tijdens de zitting bekend dat zij haar dochtertje heeft mishandeld door te knijpen, te slaan en hard vast te pakken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de mishandelingen plaatsvonden in de periode van 1 september 2012 tot en met 30 september 2012. De dochter is onder toezicht geplaatst en de verdachte heeft inmiddels intensieve begeleiding gekregen.
De rechtbank heeft de zaak inhoudelijk behandeld en de tenlastelegging is als bijlage aan het vonnis gehecht. De officier van justitie achtte de mishandeling wettig en overtuigend bewezen, terwijl de verdediging betoogde dat niet alle tenlastegelegde feiten bewezen konden worden. De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachte en de beschikbare bewijsmiddelen zorgvuldig gewogen.
Uiteindelijk oordeelde de rechtbank dat de verdachte haar dochtertje opzettelijk heeft mishandeld, wat resulteerde in pijn en letsel. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van enkele andere tenlastegelegde feiten, maar heeft de mishandeling wel bewezen verklaard. De strafoplegging bestond uit een voorwaardelijke werkstraf van 40 uren, met een proeftijd van twee jaar, en vervangende hechtenis van 20 dagen indien de werkstraf niet naar behoren wordt verricht. De rechtbank heeft rekening gehouden met de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd en de persoonlijke situatie van de verdachte.