4.3.1Feit 1 primair, 2 primair en 4
De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de doorlopende paginanummers van het d.d. 13 juli 2013 opgemaakte proces-verbaal nummer 2013078508. De door de rechtbank in de voetnoten aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij de wet gestelde eisen.
4.3.1.1
Bewijsmiddelen
[slachtoffer] heeft verklaard dat hij in de nacht van 9 op 10 april 2013 werd overvallen in zijn woning aan de [adres 2] te [woonplaats]. Hij werd wakker toen er aangebeld werd en had vervolgens de deur opengedaan omdat hij dacht dat het de thuiszorg was. Hij zag drie jongens voor de deur staan en zei dat zij weg moesten gaan. Even later zag hij de drie jongens in zijn tuin, jongen 1 klopte op het raam. Later hoorde hij de deurbel en zag dat de camera bij de voordeur niet meer werkte. Nadat hij de deur open had gedaan werd hij door jongen 1 geduwd waardoor hij ten val kwam en hard met zijn achterhoofd de grond raakte. Jongen 2 en 3 liepen zijn woning in. Jongen 1 ging op zijn buik zitten en zei tegen hem: “Zo zijn duivels, ik ben Satan en ik maak oude mensen dood". Jongen 1 liet daarbij een mes zien. Jongen 1 trok zijn gouden zegelring van zijn hand en trok zijn horloge van zijn pols. Dit deed pijn en hij had daardoor blauwe plekken gekregen. Hij hoorde de jongens met elkaar praten en hoorde dat zij “money, money” zeiden. Op een gegeven moment hoorde hij zijn sleutels tikken op de tafel. Nadat de jongen weg waren lag aangever nog op de grond. Hij kon niet opstaan, is naar het raam gekropen en zag door dat zijn auto, een Nissan Micra, met het kenteken [kenteken] weg was genomen. Hij zag dat hij een aantal spullen miste: een gouden zegelring, een horloge, merk Regal, een digitale camera en een sleutelbos, met onder andere daaraan zijn autosleutel. Aangever is achteraf erg geschrokken. Hij heeft verder een schaafwond aan zijn linker elleboog en een zere rug overgehouden.
Getuige [getuige], werkzaam bij Wijkzorg [naam], had de auto van [slachtoffer] op 10 april 2013 te 23.45 uur nog voor de woning van die [slachtoffer] zien staan.De rechtbank constateert dat er, gelet op de verklaring van [slachtoffer], sprake is van een kennelijke verschrijving en dat hier 9 april 2010 wordt bedoeld.
Op 13 april 2013 zagen verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] in Almere Buiten twee jongens. Een van hen was [medeverdachte]. Zij zagen dat [medeverdachte] wegrende en in een blauwe Nissan Micra, met het kenteken [kenteken] stapte en wegreed. Na controle bleek dat de betreffende auto als gestolen stond geregistreerd. Even later zagen zij de auto geparkeerd staan. Zij zagen dat drie mannen naar de auto liepen, waaronder [medeverdachte] en – naar later bleek - [verdachte] (hierna te noemen: verdachte). Verdachte stapte op de Lanzerotestraat in de auto en reed daarmee weg en parkeerde de auto iets verderop. Vervolgens werd verdachte aangehouden.
Door verbalisant [verbalisant 3] werden de camerabeelden van 12 april 2013, afkomstig van het tankstation Q8 aan de Rijksweg 1 te Eemnes bekeken. Op de beelden was een blauwe Nissan, met het kenteken [kenteken] te zien.Verbalisant [verbalisant 4] zag op voornoemde beelden dat twee inzittenden van de auto beurtelings probeerden te tanken. Hij herkende beide personen voor 100% als [medeverdachte] en [verdachte].
Afdrukken van voornoemde beelden zijn aan [medeverdachte] getoond. [medeverdachte] verklaarde vervolgens dat hij de personen op de beelden herkende als [verdachte] en zichzelf.
[moeder], de moeder van verdachte [verdachte] en wonende te Utrecht, heeft verklaard dat [verdachte] op 3 april 2013 was weggelopen. [verdachte] had haar op 5 april 2013 omstreeks 09.18 uur gebeld. Een buurman had haar verteld dat hij met zigeuners was gezien, die eerst op de Dorbeendreef hadden gewoond. Ook had [verdachte] haar op woensdag 10 april 2013, omstreeks 01.30 uur gebeld op haar nummer [telefoonnummer]. [verdachte] wilde toen niet zeggen waar hij was en wilde niet terugkomen. Op 10 april 2013 rond 18.00 uur vertelde haar zoon [zoon], dat hij zijn broertje [verdachte] had gezien in de buurt (naar de rechtbank begrijpt: van haar woning). [verdachte] had hem gezegd dat hij niet naar huis wilde komen.Na een mededeling van de gezinsvoogd van verdachte heeft de moeder aan de politie verteld dat verdachte op 10 april 2013 tussen 18.00 en 19.00 uur op het plein voor de woningen op de [adres 1] (in de wijk [naam] in Utrecht) was geweest en contact heeft gehad met zijn broertje [zoon]. Moeder had de indruk dat hij weer bij zijn zigeunervrienden was.
Uit het onderzoek naar de historische verkeersgegevens van de telefoon van [moeder] (*[telefoonnummer]) volgt dat zij op 5 april 2013 om 09.19 uur gebeld was door een telefoonnummer (*[telefoonnummer]) dat in gebruik was bij [B], wonende op de [adres 3] te [woonplaats].
Op 10 april 2013 om 01.31 uur werd de telefoon van Abou (*[telefoonnummer]) gebeld door telefoonnummer *[telefoonnummer] en was er gedurende 100 seconden contact.
Telefoonnummer *[telefoonnummer] straalde op dat moment de paallocatie [adres 4] te Utrecht aan. Telefoonnummer *[telefoonnummer] had verder om 01.34 uur, 01.39 uur en 01.40 uur contact met andere telefoonnummers en straalde daarbij telkens de paallocatie [adres 4] te Utrecht aan.
Een van de contacten was met nummer *[telefoonnummer], een nummer dat in gebruik was bij [A].[A] is woonachtig op het adres [adres 3] te [woonplaats].
Uit een netwerkmeting verricht op 14 april 2013 verricht vanaf de locatie Amazonedreef-Marowijnedreef te Utrecht volgt dat vanaf die locatie de mast op de [adres 4] te Utrecht aangestraald kan worden.
(opmerking rechtbank: aangever [slachtoffer] was woonachtig op het adres [adres 2] te [woonplaats]).
[moeder 2], moeder van [medeverdachte], heeft op 14 april 2013 verklaard dat [verdachte] al 2 of 3 dagen in die auto sliep. [verdachte] kwam en ging bij hun woning en werd elke keer weggestuurd door haar moeder.
[medeverdachte] heeft op 14 april 2013 verklaard dat hij bij zijn oma aan de [adres 3] te [woonplaats] was. [verdachte] kwam aan de deur en zei dat hij al drie dagen in de auto sliep en vroeg of hij mocht blijven slapen. Zijn oma wilde niet dat [verdachte] bleef slapen. [verdachte] reed in een kleine blauwe auto.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij, nadat hij was weggelopen, naar Almere Buiten naar de familie [medeverdachte] was gegaan.Op 13 april 2013 had hij in de Nissan Micra gezeten.
4.3.1.2
Bewijsoverwegingen
Nu verdachte op 13 april 2013 met de auto is aangetroffen, hij is herkend als inzittende van de auto op een foto van 12 april 2013, betrokkenen hebben verklaard dat hij al 2 of 3 dagen in de auto sliep en zijn moeder heeft verklaard dat hij in de nacht van de overval heeft gebeld, terwijl de telefoon waarmee hij heeft gebeld heeft aangestraald op een mast die vanaf (een nabijgelegen plek van) de plaats van de overval wordt aangestraald, staat voor de rechtbank vast dat het verdachte is geweest die samen met twee anderen de overval heeft gepleegd en de auto heeft gestolen.
Dat het slachtoffer verdachte bij een fotoconfrontatie niet heeft herkend leidt niet tot een ander oordeel.
De rechtbank overweegt dat de overval op [slachtoffer] ’s nachts en zich in een voor hem zeer stressvolle situatie heeft afgespeeld. Daarbij overweegt de rechtbank dat bij de wel-, maar ook bij de niet-herkenning van personen naar aanleiding van getoonde foto’s, zorgvuldig dient te worden omgesprongen. De rechtbank acht derhalve het resultaat van de fotoconfrontatie niet doorslaggevend.
De rechtbank merkt daarbij op dat de herkenning van verdachte door [medeverdachte] en de verbalisant [verbalisant 4] niet vergelijkbaar is met de niet-herkenning van een foto door het slachtoffer. In dat geval is immers sprake van geheel andere en niet vergelijkbare omstandigheden en ook [medeverdachte] heeft verdachte op de desbetreffende foto herkend.
Dat verdachte de gehele periode na zijn weglopen niet in Utrecht is geweest acht de rechtbank niet geloofwaardig, gelet op de historische verkeersgegevens, de netwerkmeting, de foto die is genomen langs de rijksweg A 27 en de specifieke mededelingen in de verklaring van [moeder] (de moeder van verdachte), onder andere dat verdachte op 10 april 2013 door zijn broertje in Utrecht is gezien en om spullen heeft gevraagd.
Verdachte heeft verklaard dat hij bij de familie [medeverdachte] in [woonplaats] verbleef en sliep. Op 13 april 2013 zou hij de sleutel van de desbetreffende auto van een vriend van [medeverdachte] hebben gekregen. Die vriend was vervolgens weggegaan.
De rechtbank acht ook deze verklaring van verdachte, gelet op voornoemde feiten en omstandigheden, ongeloofwaardig.
Feit 1 primair en 2 primair.
De rechtbank acht, voornoemde feiten en omstandigheden in onderling verband en samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte, samen met anderen op 10 april 2013 [slachtoffer] in diens woning heeft overvallen en daarbij diverse goederen heeft weggenomen en vervolgens met de door hen weggenomen autosleutel de Nissan Micra van die [slachtoffer] heeft weggenomen.
Feit 4
Voorts acht de rechtbank op basis van voornoemde feiten en omstandigheden het onder 4 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.