ECLI:NL:RBMNE:2014:3380

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
5 juni 2014
Publicatiedatum
6 augustus 2014
Zaaknummer
16-652868-13
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal met geweld en auto-inbraak door minderjarige verdachte

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 5 juni 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 1997, die betrokken was bij een woningoverval op een hoogbejaarde man. De verdachte, die op het moment van het feit 15 jaar oud was, heeft samen met anderen op 10 april 2013 de woning van het slachtoffer overvallen. Tijdens de overval werd geweld gebruikt, waarbij de verdachte en zijn mededaders de man bedreigden en hem beroofden van zijn persoonlijke bezittingen, waaronder een gouden zegelring en een horloge. Tevens werd de auto van het slachtoffer, een Nissan Micra, gestolen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig is aan de feiten die hem ten laste zijn gelegd, met uitzondering van een poging tot diefstal van benzine, waarvan hij is vrijgesproken. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij, de nabestaande van het slachtoffer, toegewezen en de verdachte veroordeeld tot een schadevergoeding van € 2.700,35. Gezien de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd, heeft de rechtbank besloten om de verdachte de PIJ-maatregel op te leggen, wat inhoudt dat hij geplaatst zal worden in een inrichting voor jeugdigen. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de gebrekkige ontwikkeling van de verdachte en de noodzaak van behandeling om recidive te voorkomen. De uitspraak benadrukt de ernst van geweldsdelicten tegen kwetsbare slachtoffers, zoals ouderen, en de impact die dergelijke misdrijven hebben op de slachtoffers en hun omgeving.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
parketnummer: 16/652868-13 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 5 juni 2014
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1997]
wonende te [woonplaats], [adres 1]
thans verblijvende in de Justitiële Jeugdinrichting De Heuvelrug, locatie Eikenstein
raadsman mr. R.I. Takens, advocaat te Amsterdam

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is behandeld op 29 november 2013 en 14 februari 2014 en is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 2 april 2014, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Op 16 april 2014 heeft de rechtbank het onderzoek heropend ten behoeve van de behandeling van de vordering van de benadeelde partij. Deze vordering is behandeld op de zitting van 22 mei 2014 waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1: op 10 april 2013 samen met anderen door middel van geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer] ‘s-nachts in diens woning heeft overvallen, dan wel dat hij een autosleutel heeft geheeld;
feit 2op 10 april 2013 samen met anderen door middel van een valse sleutel een auto heeft gestolen, dan wel deze auto heeft geheeld;
feit 3:op 12 april 2013 samen met anderen meerdere malen geprobeerd heeft benzine te stelen;
feit 4:zich samen met anderen in de periode van 12/13 april 2013 schuldig heeft gemaakt aan joyriding.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de hem onder 1 primair, 2 primair en 4 ten laste gelegde feiten heeft gepleegd en baseert zich daarbij op de in het dossier aanwezige bewijsmiddelen.
De officier van justitie acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 3 ten laste gelegde heeft begaan. Verdachte dient daarvan vrijgesproken te worden.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte betrokken was bij de onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde feiten. Het dossier bevat daartoe onvoldoende aanwijzingen. Verdachte past niet in het door aangever gegeven signalement. Voorts heeft aangever verdachte niet herkend tijdens de fotoconfrontatie. Er is geen technisch-/sporenonderzoek waaruit enige betrokkenheid van verdachte blijkt. Voor het overige bevat het dossier slechts indirect bewijs. Uit de opgenomen OVC gesprekken volgt dat zij juist ontkennen. Verdachte betwist dat hij in de ten laste gelegde periode in Utrecht is geweest en telefonisch contact met zijn moeder heeft gehad. Uit het dossier volgt niet wie die nacht de bewuste telefoon heeft gebruikt. Uit het dossier kan niet worden afgeleid wanneer verdachte precies de desbetreffende auto voorhanden heeft gekregen.
Verdachte dient derhalve vrijgesproken te worden van voornoemde feiten.
De verdediging refereert zich ten aanzien van de onder 2 subsidiair, 3 en 4 ten laste gelegde feiten aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Feit 1 primair, 2 primair en 4
De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de doorlopende paginanummers van het d.d. 13 juli 2013 opgemaakte proces-verbaal nummer 2013078508. De door de rechtbank in de voetnoten aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij de wet gestelde eisen.
4.3.1.1
Bewijsmiddelen
[slachtoffer] heeft verklaard dat hij in de nacht van 9 op 10 april 2013 werd overvallen in zijn woning aan de [adres 2] te [woonplaats]. Hij werd wakker toen er aangebeld werd en had vervolgens de deur opengedaan omdat hij dacht dat het de thuiszorg was. Hij zag drie jongens voor de deur staan en zei dat zij weg moesten gaan. Even later zag hij de drie jongens in zijn tuin, jongen 1 klopte op het raam. Later hoorde hij de deurbel en zag dat de camera bij de voordeur niet meer werkte. Nadat hij de deur open had gedaan werd hij door jongen 1 geduwd waardoor hij ten val kwam en hard met zijn achterhoofd de grond raakte. Jongen 2 en 3 liepen zijn woning in. Jongen 1 ging op zijn buik zitten en zei tegen hem: “Zo zijn duivels, ik ben Satan en ik maak oude mensen dood". Jongen 1 liet daarbij een mes zien. Jongen 1 trok zijn gouden zegelring van zijn hand en trok zijn horloge van zijn pols. Dit deed pijn en hij had daardoor blauwe plekken gekregen. Hij hoorde de jongens met elkaar praten en hoorde dat zij “money, money” zeiden. Op een gegeven moment hoorde hij zijn sleutels tikken op de tafel. Nadat de jongen weg waren lag aangever nog op de grond. Hij kon niet opstaan, is naar het raam gekropen en zag door dat zijn auto, een Nissan Micra, met het kenteken [kenteken] weg was genomen. Hij zag dat hij een aantal spullen miste: een gouden zegelring, een horloge, merk Regal, een digitale camera en een sleutelbos, met onder andere daaraan zijn autosleutel. Aangever is achteraf erg geschrokken. Hij heeft verder een schaafwond aan zijn linker elleboog en een zere rug overgehouden. [1]
Getuige [getuige], werkzaam bij Wijkzorg [naam], had de auto van [slachtoffer] op 10 april 2013 te 23.45 uur nog voor de woning van die [slachtoffer] zien staan. [2] De rechtbank constateert dat er, gelet op de verklaring van [slachtoffer] [3] , sprake is van een kennelijke verschrijving en dat hier 9 april 2010 wordt bedoeld.
Op 13 april 2013 zagen verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] in Almere Buiten twee jongens. Een van hen was [medeverdachte]. Zij zagen dat [medeverdachte] wegrende en in een blauwe Nissan Micra, met het kenteken [kenteken] stapte en wegreed. Na controle bleek dat de betreffende auto als gestolen stond geregistreerd. Even later zagen zij de auto geparkeerd staan. Zij zagen dat drie mannen naar de auto liepen, waaronder [medeverdachte] en – naar later bleek - [verdachte] (hierna te noemen: verdachte). Verdachte stapte op de Lanzerotestraat in de auto en reed daarmee weg en parkeerde de auto iets verderop. Vervolgens werd verdachte aangehouden. [4]
Door verbalisant [verbalisant 3] werden de camerabeelden van 12 april 2013, afkomstig van het tankstation Q8 aan de Rijksweg 1 te Eemnes bekeken. Op de beelden was een blauwe Nissan, met het kenteken [kenteken] te zien. [5] Verbalisant [verbalisant 4] zag op voornoemde beelden dat twee inzittenden van de auto beurtelings probeerden te tanken. Hij herkende beide personen voor 100% als [medeverdachte] en [verdachte]. [6]
Afdrukken van voornoemde beelden zijn aan [medeverdachte] getoond. [medeverdachte] verklaarde vervolgens dat hij de personen op de beelden herkende als [verdachte] en zichzelf. [7]
[moeder], de moeder van verdachte [verdachte] en wonende te Utrecht, heeft verklaard dat [verdachte] op 3 april 2013 was weggelopen. [verdachte] had haar op 5 april 2013 omstreeks 09.18 uur gebeld. Een buurman had haar verteld dat hij met zigeuners was gezien, die eerst op de Dorbeendreef hadden gewoond. Ook had [verdachte] haar op woensdag 10 april 2013, omstreeks 01.30 uur gebeld op haar nummer [telefoonnummer]. [verdachte] wilde toen niet zeggen waar hij was en wilde niet terugkomen. Op 10 april 2013 rond 18.00 uur vertelde haar zoon [zoon], dat hij zijn broertje [verdachte] had gezien in de buurt (naar de rechtbank begrijpt: van haar woning). [verdachte] had hem gezegd dat hij niet naar huis wilde komen. [8] Na een mededeling van de gezinsvoogd van verdachte heeft de moeder aan de politie verteld dat verdachte op 10 april 2013 tussen 18.00 en 19.00 uur op het plein voor de woningen op de [adres 1] (in de wijk [naam] in Utrecht) was geweest en contact heeft gehad met zijn broertje [zoon]. Moeder had de indruk dat hij weer bij zijn zigeunervrienden was. [9]
Uit het onderzoek naar de historische verkeersgegevens van de telefoon van [moeder] (*[telefoonnummer]) volgt dat zij op 5 april 2013 om 09.19 uur gebeld was door een telefoonnummer (*[telefoonnummer]) dat in gebruik was bij [B], wonende op de [adres 3] te [woonplaats].
Op 10 april 2013 om 01.31 uur werd de telefoon van Abou (*[telefoonnummer]) gebeld door telefoonnummer *[telefoonnummer] en was er gedurende 100 seconden contact.
Telefoonnummer *[telefoonnummer] straalde op dat moment de paallocatie [adres 4] te Utrecht aan. Telefoonnummer *[telefoonnummer] had verder om 01.34 uur, 01.39 uur en 01.40 uur contact met andere telefoonnummers en straalde daarbij telkens de paallocatie [adres 4] te Utrecht aan.
Een van de contacten was met nummer *[telefoonnummer], een nummer dat in gebruik was bij [A]. [10] [A] is woonachtig op het adres [adres 3] te [woonplaats]. [11]
Uit een netwerkmeting verricht op 14 april 2013 verricht vanaf de locatie Amazonedreef-Marowijnedreef te Utrecht volgt dat vanaf die locatie de mast op de [adres 4] te Utrecht aangestraald kan worden. [12]
(opmerking rechtbank: aangever [slachtoffer] was woonachtig op het adres [adres 2] te [woonplaats]).
[moeder 2], moeder van [medeverdachte], heeft op 14 april 2013 verklaard dat [verdachte] al 2 of 3 dagen in die auto sliep. [verdachte] kwam en ging bij hun woning en werd elke keer weggestuurd door haar moeder. [13]
[medeverdachte] heeft op 14 april 2013 verklaard dat hij bij zijn oma aan de [adres 3] te [woonplaats] was. [verdachte] kwam aan de deur en zei dat hij al drie dagen in de auto sliep en vroeg of hij mocht blijven slapen. Zijn oma wilde niet dat [verdachte] bleef slapen. [verdachte] reed in een kleine blauwe auto. [14]
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij, nadat hij was weggelopen, naar Almere Buiten naar de familie [medeverdachte] was gegaan. [15] Op 13 april 2013 had hij in de Nissan Micra gezeten. [16]
4.3.1.2
Bewijsoverwegingen
Nu verdachte op 13 april 2013 met de auto is aangetroffen, hij is herkend als inzittende van de auto op een foto van 12 april 2013, betrokkenen hebben verklaard dat hij al 2 of 3 dagen in de auto sliep en zijn moeder heeft verklaard dat hij in de nacht van de overval heeft gebeld, terwijl de telefoon waarmee hij heeft gebeld heeft aangestraald op een mast die vanaf (een nabijgelegen plek van) de plaats van de overval wordt aangestraald, staat voor de rechtbank vast dat het verdachte is geweest die samen met twee anderen de overval heeft gepleegd en de auto heeft gestolen.
Dat het slachtoffer verdachte bij een fotoconfrontatie niet heeft herkend leidt niet tot een ander oordeel.
De rechtbank overweegt dat de overval op [slachtoffer] ’s nachts en zich in een voor hem zeer stressvolle situatie heeft afgespeeld. Daarbij overweegt de rechtbank dat bij de wel-, maar ook bij de niet-herkenning van personen naar aanleiding van getoonde foto’s, zorgvuldig dient te worden omgesprongen. De rechtbank acht derhalve het resultaat van de fotoconfrontatie niet doorslaggevend.
De rechtbank merkt daarbij op dat de herkenning van verdachte door [medeverdachte] en de verbalisant [verbalisant 4] niet vergelijkbaar is met de niet-herkenning van een foto door het slachtoffer. In dat geval is immers sprake van geheel andere en niet vergelijkbare omstandigheden en ook [medeverdachte] heeft verdachte op de desbetreffende foto herkend.
Dat verdachte de gehele periode na zijn weglopen niet in Utrecht is geweest acht de rechtbank niet geloofwaardig, gelet op de historische verkeersgegevens, de netwerkmeting, de foto die is genomen langs de rijksweg A 27 en de specifieke mededelingen in de verklaring van [moeder] (de moeder van verdachte), onder andere dat verdachte op 10 april 2013 door zijn broertje in Utrecht is gezien en om spullen heeft gevraagd.
Verdachte heeft verklaard dat hij bij de familie [medeverdachte] in [woonplaats] verbleef en sliep. Op 13 april 2013 zou hij de sleutel van de desbetreffende auto van een vriend van [medeverdachte] hebben gekregen. Die vriend was vervolgens weggegaan.
De rechtbank acht ook deze verklaring van verdachte, gelet op voornoemde feiten en omstandigheden, ongeloofwaardig.
Feit 1 primair en 2 primair.
De rechtbank acht, voornoemde feiten en omstandigheden in onderling verband en samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte, samen met anderen op 10 april 2013 [slachtoffer] in diens woning heeft overvallen en daarbij diverse goederen heeft weggenomen en vervolgens met de door hen weggenomen autosleutel de Nissan Micra van die [slachtoffer] heeft weggenomen.
Feit 4
Voorts acht de rechtbank op basis van voornoemde feiten en omstandigheden het onder 4 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
4.3.2
Vrijspraak feit 3
De rechtbank is van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte samen met anderen benzine wilde tanken zonder daarvoor te betalen. Het dossier bevat daartoe onvoldoende aanknopingspunten. Uit de door verdachte en zijn medeverdachte verrichte handelingen volgt dat men benzine wilde tanken. Op basis van het dossier en met name de verklaring van [medeverdachte] kan echter niet vastgesteld worden dat men, indien het gelukt was om te tanken, de getankte benzine niet wilde betalen.
De rechtbank zal derhalve verdachte vrijspreken van het onder 3 ten laste gelegde feit.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1. primair
op 10 april 2013 te Utrecht, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen uit een woning gedurende voor de nachtrust bestemde tijd, een gouden zegelring en een horloge (merk: Regal) en een digitale camera en een sleutelbos geheel toebehorende aan [slachtoffer], welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen voornoemde [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat hij, verdachte en/of (een van) zijn mededaders
- die [slachtoffer] met kracht tegen het lichaam heeft/hebben geduwd nadat deze de voordeur voor verdachte en zijn mededaders had geopend ten gevolge waarvan die [slachtoffer] ten val is gekomen en
- tegen die [slachtoffer] heeft/hebben geroepen, althans gezegd: "Money, money" en
- bovenop de buik van die [slachtoffer] is gaan zitten en terwijl één persoon op de buik van die [slachtoffer] zat
- vervolgens tegen die [slachtoffer] heeft/hebben gezegd: "Zo zijn duivels, ik ben Satan en ik maak oude mensen dood", althans woorden van gelijke (dreigende) aard of strekking en
- die [slachtoffer] een mes heeft/hebben getoond en
- vervolgens met kracht een ring van de vinger van die [slachtoffer] heeft/hebben getrokken en een horloge van de pols heeft/hebben getrokken
en aldus een bedreigende en intimiderende situatie voor die [slachtoffer] heeft/hebben gecreëerd;
2 primair
op 10 april 2013 te Utrecht, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een personenauto, merk: Nissan; gekentekend [kenteken], toebehorende aan [slachtoffer], waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) het weg te nemen goed onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van een valse sleutel te weten een gestolen autosleutel;
4.
te Eemnes en Almere op tijdstippen in de periode van 12 april 2013 tot en met 13 april 2013 tezamen en in vereniging met een ander of anderen, opzettelijk wederrechtelijk een motorrijtuig, een personenauto; merk: Nissan; gekentekend [kenteken], toebehorende aan [slachtoffer], als bestuurder heeft gebruikt op de weg, waaronder de Rijksweg A27 te Eemnes en de Lanzarotestraat te Almere;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid

5.1
De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
feit 1 primair: diefstal tijdens de voor de nachtrust bestemde uren, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
feit 2 primair: Diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels;
feit 4:Overtreding van artikel 11 van de Wegenverkeerswet 1994.
5.2
De strafbaarheid van verdachte
De rechtbank heeft zich over de persoon van verdachte laten voorlichten door
M.D. Beijer-Holtman, GZ-psycholoog en B.G.J. Gunnewijk, kinder-/ en jeugdpsychiater, die op 11 maart 2014 een rapport hebben uitgebracht. Dit (observatie-) onderzoek heeft plaatsgevonden nadat verdachte onderzoek door het NIFP heeft geweigerd.
Uit dit rapport volgt dat bij verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling in de vorm van een antisociale gedragsstoornis, waarvan de eerste symptomen in de kinderleeftijd hun aanvang hadden en er is sprake van zwakbegaafdheid. Volgens de deskundigen is het aannemelijk dat voornoemde stoornissen aanwezig waren tijdens het tenlastegelegde. Verdachte heeft zich beroepen op zijn zwijgrecht, derhalve kon niet worden vastgesteld op welke wijze en in welke mate zijn gebrekkige ontwikkeling van invloed is geweest op de hem ten laste gelegde feiten. In zijn algemeenheid kan gezegd worden dat de invloed van een zwakbegaafdheid en een gedragsstoornis wel enige doorwerking kan hebben in het tot stand komen van de feiten zoals hem ten laste zijn gelegd.
De rechtbank neemt de voormelde conclusies over en maakt deze tot de hare.
Nu uit de rapportage of anderszins niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid geheel uitsluit, is verdachte strafbaar.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de door hem bewezen geachte feiten de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (hierna: PIJ-maatregel) krijgt opgelegd.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt dat, gelet op de bepleite vrijspraak, ten aanzien van de overige feiten een PIJ-maatregel niet geïndiceerd is. Behandeling en begeleiding van verdachte kan plaats vinden binnen het kader van de lopende civiele maatregel. Daarnaast zal verdachte, indien hem een PIJ-maatregel wordt opgelegd, daar niet aan meewerken. De verdediging heeft verzocht aan verdachte een straf op te leggen welke gelijk is aan de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straffen heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft samen met zijn mededaders ‘s- nachts de hoogbejaarde en hulpbehoevende [slachtoffer] in zijn eigen woning overvallen en beroofd van zijn spullen. Bejaarden vormen een zwakkere en hulpbehoevende groep in de samenleving en dienen zich, met name in hun eigen woning veilig te kunnen voelen. Verdachte en zijn mededaders hebben het slachtoffer in hulpbehoevende toestand in zijn woning achtergelaten. De ervaring leert dat slachtoffers van een dergelijk feit hiervan forse nadelige psychische gevolgen kunnen ondervinden, hetgeen in dit geval ook is komen vast te staan. Het slachtoffer kon na de overval niet meer zelfstandig thuis blijven wonen en is direct erna naar een verzorgingshuis moeten verhuizen. Uit de schriftelijke slachtofferverklaring van de nabestaanden van de inmiddels overleden [slachtoffer], volgt dat het handelen van verdachte voor hem zeer beangstigend is geweest en tot aan zijn overlijden verstrekkende gevolgen heeft gehad. Kennelijk heeft verdachte zich bij het plegen van deze beroving enkel laten leiden door zijn eigen financieel gewin en heeft hij geen enkel oog gehad voor hetgeen hij het slachtoffer daarmee aandoet. Voorts worden door het plegen van dit soort strafbare feiten de bestaande gevoelens van onveiligheid in de maatschappij bevestigd en versterkt.
Verdachte heeft zich tevens schuldig gemaakt aan de diefstal van de auto van [slachtoffer]. Diefstallen zijn ergerlijke feiten, die blijk geven van een gebrek aan respect voor andermans eigendom en die de gedupeerde en/of diens verzekeraar financiële schade en overlast bezorgen. Daarnaast heeft verdachte door het joyrijden met deze auto de verkeersveiligheid in gevaar gebracht.
Verdachte heeft er op geen enkel moment blijk van gegeven inzicht te hebben in en verantwoordelijkheid te nemen voor zijn daden.
Uit het uittreksel uit de justitiële documentatie van verdachte d.d. 19 maart 2014 volgt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor het plegen van vermogensdelicten en geweldsdelicten.
Uit het door M.D. Beijer-Holtman, GZ-psycholoog en B.G.J. Gunnewijk, kinder-/ en jeugdpsychiater, op 11 maart 2014 uitgebrachte rapport volgt – zakelijk weergegeven – dat bij verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling in de vorm van een antisociale gedragsstoornis, waarvan de eerste symptomen in de kinderleeftijd hun aanvang hadden en er is sprake van zwakbegaafdheid. In zijn algemeenheid kan gezegd worden dat verdachte vanuit gedragskundig oogpunt gebaat is bij een intensieve en langdurige residentiele behandeling. Hij dient daarbij niet de mogelijkheid te hebben om zich opnieuw aan het aangeboden kader te onttrekken. Er is lange tijd nodig om een positieve ontwikkeling bij verdachte in gang te kunnen zetten. Een ambulante maatregel (als de GBM) wordt niet aan de orde geacht, gelet op het wantrouwen jegens hulpverlening, ontbreken van motivatie om mee te werken aan interventies, aanwezige gevaar van onttrekking en de sociaal contextuele risicofactoren waaronder de tot op heden niet erg meewerkende opstelling van de ouders. Ook hen lijkt het te ontbreken aan vertrouwen in de hulpverlening.
Mw. Cengul, raadsonderzoeker, heeft ter zitting het rapport en advies van de Raad voor de Kinderbescherming d.d. 28 maart 2014 toegelicht. Er zijn de afgelopen jaren verschillende vormen van begeleiding, interventies en behandeling ingezet, echter dit heeft niet geleid tot een merkbare gedragsverandering bij verdachte. Verdachte en zijn ouders zijn wantrouwend richting de hulpverlening. Verdachte weigert sinds de aanvang van zijn verblijf in De Lindenhorst/Almata medewerking aan behandeling en onderzoek. Verdachte is gebaat bij zeer veel structuur en kan binnen de muren van een instelling positief functioneren, mits er sprake is van een duidelijk en dwingend kader. Zodra deze structuur wegvalt, vervalt hij in negatief gedrag wat een ernstige bedreiging voor zijn ontwikkelingsverloop en toekomst inhoudt.
Eerdere ambulante en residentiele hulpverlening, begeleiding en behandeling heeft gefaald omdat verdachte een defensieve, gesloten en zeer wantrouwende houding aanneemt ten aanzien van de hulpverlening waardoor er geen begeleidings-/ en behandelingsrelatie kon worden opgebouwd. Er is een hardnekkig en zeer moeilijk te doorbreken patroon ontstaan waarbij verdachte hulpverlening en bemoeienis afwijst. Hierdoor behoort ambulante hulpverlening in het kader van een voorwaardelijke PIJ-maatregel, een GBM kader of bij een voorwaardelijke veroordeling niet tot de mogelijkheden. Daarnaast zijn de mogelijkheden voor een voorwaardelijke PIJ-maatregel, ingekaderd met behandeling vanuit de gesloten jeugdzorg onderzocht, niet haalbaar gebleken. De verstandelijke capaciteiten van verdachte maken dat hij niet in staat is om dergelijke vergaande consequenties te overzien. Het civielrechtelijk kader kan verdachte, ingegeven door zijn houding, gebrek aan motivatie en de ernst van zijn gedragsproblemen niet bieden wat hij nodig heeft. De consequentie van een voorwaardelijke PIJ zal verdachte hierbij niet verder motiveren.
Het risico op recidive is hoog. Het is van groot belang dat verdachte, gelet op de ernst en complexiteit van zijn gedragsproblemen en persoonsontwikkeling, behandeld wordt.
[X], gezinsvoogd/jeugdreclasseerder, heeft ter zitting het woord gevoerd. Verdachte is thans in het kader van de gesloten jeugdzorg in De Lindenhorst-Almata geplaatst. Na zijn terugkeer in de Lindenhorst was verdachte direct betrokken bij enkele incidenten. Het risico op onttrekking aan de behandeling is hoog, dat heeft verdachte in het verleden ook laten zien. Om te voorkomen dat verdachte nu weer wegloopt is hij teruggeplaatst naar het hoofdgebouw, heeft extra begeleiding en zit in beperkingen. Zolang er streng toezicht is gaat het wel, echter zodra verdachte iets meer vrijheden kreeg ging het mis en onttrok hij zich aan de behandeling.
De afgelopen jaren is van alles geprobeerd om verdachte iets te leren: programma’s zijn op hem aangepast en/of verkort, zodat hij deze zou moeten kunnen volgen. Dit alles heeft niet tot enig merkbaar resultaat geleid. Indien er al sprake was een enige verbetering dan was dit van korte duur. Verdachte gaat thans binnen. De Lindenhorst-Almata naar school, gelet op zijn houding en zijn gedrag zal het hem niet lukken regulier onderwijs te volgen.
Gesloten jeugdzorg biedt als zodanig ook geen soelaas meer. De behandeling die in dat kader kan worden geboden is voor verdachte te kort.
De Raad voor de Kinderbescherming en Bureau Jeugdzorg adviseren om verdachte de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen op te leggen. Het zeer gestructureerde karakter van een JJI en de continuïteit van een PIJ heeft de meeste kans van slagen voor een behandeling.
De rechtbank is op basis van het feit dat eerdere ambulante en residentiele hulpverlening, waaronder gesloten, begeleiding en behandeling niet tot de gewenste gedragsverandering hebben geleid of in het geheel niet van de grond zijn gekomen en op basis van de bevindingen van de Raad voor de Kinderbescherming, de gedragsdeskundigen en Bureau Jeugdzorg, van oordeel dat behandeling en begeleiding in een ambulant kader, dan wel in het kader van een (civiele) plaatsing binnen de gesloten jeugdzorg geen kans van slagen meer heeft. Alleen een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel kan nu nog worden ingezet om de kans te vergroten dat verdachte zijn leven op orde krijgt, waarmee in de toekomst de kans op recidive afneemt en voorkomen wordt dat hij wederom strafbare feiten zal plegen. De rechtbank overweegt dat de noodzaak van behandeling ter beveiliging van de maatschappij aanwezig is en dat de maatregel in het belang is van een zo gunstig mogelijke ontwikkeling van verdachte.
De rechtbank zal verdachte aldus de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen opleggen met daarnaast een jeugddetentie van 20 dagen.
Ten aanzien van de duur van de maatregel overweegt de rechtbank dat deze twee jaar onvoorwaardelijk en één jaar voorwaardelijk is en verlengbaar is. Verdachte zal namelijk veroordeeld worden wegens een feit dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen.

7.De benadeelde partij

[Y], zijnde de nabestaande/gemachtigde van de – inmiddels overleden - benadeelde partij [slachtoffer], vordert een schadevergoeding van € 2.700,35 voor feit 1, waarvan € 1.200,35 ter zake van materiële schade en € 1.500,00 ter zake van immateriële schade.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier heeft de gehele toewijzing gevorderd van voornoemde vordering, met daarbij de gevorderde wettelijke rente en toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair, gelet op de bepleite vrijspraak, de niet ontvankelijkheid van voornoemde vordering bepleit. Subsidiair heeft de verdediging gesteld dat er geen causaal en rechtstreeks verband bestaat tussen het bewezen verklaarde feit en de gevorderde materiële kosten. Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat de benadeelde partij voorafgaand aan het onder 1 bewezenverklaarde feit nog zelfstandig woonde en functioneerde. Direct na dit feit was [slachtoffer] niet meer in staat voor zichzelf te zorgen, was volledig afhankelijk geworden van de hulp van anderen, kwam in een rolstoel terecht en is na enkele dagen opgenomen in een verzorgingstehuis.
De rechtbank is, gelet op het vorenstaande, van oordeel dat de gevorderde materiële en immateriële schade rechtstreekse gevolgen zijn van dit bewezen verklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schades.
Het gevorderde is voldoende aannemelijk gemaakt zodat de vordering voor een bedrag van € 2700,35 zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente berekend vanaf 10 april 2013 tot aan de dag der algehele voldoening.
Met betrekking tot de toegekende vordering benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 77a, 77g, 77h, 77s, 47 en 77gg, 310, 311 en 312 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 176 van de Wegenverkeerswet 1994 zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het onder 3 tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 primair: diefstal tijdens de voor de nachtrust bestemde uren, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
feit 2 primair: diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels;
feit 4:overtreding van artikel 11 van de Wegenverkeerswet 1994.
Strafoplegging
- veroordeelt de verdachte tot een
jeugddetentievoor de duur van
20 dagen;
- bepaalt dat de tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde jeugddetentie in mindering zal worden gebracht;
Maatregel
- beveelt
de plaatsingvan verdachte
in een inrichting voor jeugdigen;
- beveelt dat deze maatregel twee jaar onvoorwaardelijk en één jaar voorwaardelijk is;
- beveelt dat deze maatregel verlengbaar is;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan [Y], zijnde de nabestaande/gemachtigde van de benadeelde partij [slachtoffer] van € 2.700,35, waarvan € 1.200,35 ter zake van materiële schade en € 1.500,00 ter zake van immateriële schade en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 10 april 2013 tot aan de dag der algehele voldoening.
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- bepaalt dat voorzover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen.
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van [Y], zijnde de nabestaande/gemachtigde van de benadeelde partij [slachtoffer], € 2.700,35, te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 10 april 2013 tot aan de dag der algehele voldoening, bij niet betaling te vervangen door 10 dagen jeugddetentie, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat voorzover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de Staat te betalen;
- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Dit vonnis is gewezen door mr. P.J.M. Mol, voorzitter, tevens kinderrechter,
mr. P.P.C.M. Waarts en mr. W. van Gelein Vitringa, rechters, in tegenwoordigheid van G. van Engelenburg, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 5 juni 2014.
Mr. P.J.M. Mol en mr. W. van Gelein Vitringa zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
1. primair
hij op of omstreeks 10 april 2013 te Utrecht, althans in het arrondissement Midden-Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen
uit een woning(gedurende voor de nachtrust bestemde tijd), een (gouden zegel)ring en/of een horloge (merk: Regal) en/of een digitale camera en/of een sleutelbos en/of enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen voornoemde [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en / of aan (een) andere deelnemer(s) van voormeld misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte en/of zijn mededader(s)
- die [slachtoffer] (met kracht) tegen het lichaam (terug zijn woning in) heeft/hebben geduwd (nadat deze de voordeur voor verdachte en/of zijn mededader[s] had geopend) ten gevolge waarvan die [slachtoffer] ten val is gekomen en/of
- tegen die [slachtoffer] heeft/hebben geroepen, althans gezegd: "Money, money"
- ( vervolgens) bovenop (de buik van) die [slachtoffer] is/zijn gaan zitten en/of terwijl één persoon op (de buik van) die [slachtoffer] zat
- ( vervolgens) tegen die [slachtoffer] heeft/hebben gezegd: "Zo zijn duivels, ik ben Satan en ik maak oude mensen dood", althans woorden van gelijke (dreigende) aard of strekking en/of
- die [slachtoffer] een mes/dolk, althans een scherp puntig voorwerp heeft/hebben getoond en/of
- ( vervolgens) met kracht een ring van de vinger van die [slachtoffer] heeft/hebben gerukt/getrokken en/of een horloge van de pols heeft/hebben gerukt/getrokken en/of (aldus) een bedreigende en/of intimiderende situatie voor die [slachtoffer] heeft/hebben gecreërd;
1. subsidiair
hij in of omstreeks de periode van 10 april 2013 tot en met 13 april 2013 te Utrecht
en/of Almere en/of Eemnes, in elk geval in Nederland, een autosleutel heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van voornoemde autosleutel wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
2 primair
hij op of omstreeks 10 april 2013 te Utrecht, althans in het arrondissement Midden-Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een personenauto (merk: Nissan; gekentekend [kenteken]), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en / of zijn mededader(s), waarbij verdachte en / of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft / hebben verschaft en / of de / het weg te nemen goed(eren) onder zijn / hun bereik heeft / hebben gebracht door middel van een valse sleutel (te weten een gestolen, althans een niet aan hem, verdachte en/of zijn mededader[s] toebehorende autosleutel);
2 subsidiair
hij in of omstreeks de periode van 10 april 2013 tot en met 13 april 2013 te Utrecht
en/of Almere en/of Eemnes, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een personenauto (merk: Nissan; gekentekend [kenteken]) heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij en/of zijn mededader(s) ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van voornoemde personenauto wist(en) en/of redelijkerwijs had(den) moet(en) vermoeden dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
3.
hij op of omstreeks 12 april 2013 te Eemnes, althans in het arrondissement Midden-Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening weg te nemen hoeveelheid benzine, geheel of ten dele toebehorende aan tankstation Q8 (vestiging: Rijksweg A27), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, als volgt heeft gehandeld: zijnde en/of hebbende hij, verdachte, en/of (één of meer van) zijn mededader(s)
- een personenauto (merk: Nissan; gekentekend [kenteken]) (achtereenvolgens) geparkeerd bij twee, althans één benzinepomp(en) van voornoemd tankstation en/of
- ( vervolgens) (telkens) de tankdop van voornoemde auto losgedraaid en/of
- ( vervolgens) (telkens) de tankslang van voornoemde benzinepomp(en)gepakt en/of
- ( vervolgens) (telkens) die tankslang(en) in het tankgat gestoken,
zijnde de uitvoering van dat misdrijf niet voltooid;
4.
hij te Eemnes en/of Almere, althans Nederland op één meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 12 april 2013 tot en met 13 april 2013 tezamen en in vereniging met een ander of anderen, opzettelijk wederrechtelijk een motorrijtuig, (een personenauto; merk: Nissan; gekentekend [kenteken]), toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, als bestuurder heeft gebruikt op de weg, waaronder de Rijksweg A27 te Eemnes en de Lanzarotestraat te Almere, in elk geval op een weg;
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voor zover daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;

Voetnoten

1.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer], pagina 104 t/m 107.
2.Proces-verbaal van bevindingen getuige [getuige], pag. 120.
3.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer], pagina 105.
4.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 13 april 2013, pagina 129 t/m 132.
5.Proces-verbaal van bevindingen, met bijlagen d.d. 17 april 2013, pagina 144.
6.Proces-verbaal van bevindingen, met bijlagen d.d. 18 april 2013, pagina 155 en 156.
7.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 13 april 2013, pagina 129 t/m 132.
8.Proces-verbaal van verhoor getuige [moeder], pagina 114 en 115.
9.Proces-verbaal van bevindingen, pagina 128.
10.Proces-verbaal pv DCS d.d. 15 mei 2013, pagina 275 en 276.
11.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 17 april 2013, pagina 137.
12.Proces-verbaal politie Midden-Nederland Digitaal Plateau Utrecht stad, opgemaakt door [verbalisant 5], pagina 277 t/m 279.
13.Proces-verbaal van bevindingen, pagina 138.
14.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte], pagina 81en 82.
15.Proces-verbaal ter terechtzitting van 2 april 2014.
16.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte], pagina 90 en 91.