ECLI:NL:RBMNE:2014:3379

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
6 mei 2014
Publicatiedatum
6 augustus 2014
Zaaknummer
16-655159-13 ontneming
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in drugszaken

In deze ontnemingszaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 6 mei 2014 uitspraak gedaan over de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van een veroordeelde die zich schuldig had gemaakt aan het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De veroordeelde, geboren in 1990, was betrokken bij de handel in verschillende soorten harddrugs, waaronder GHB, cocaïne en speed. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde door zijn handelen een wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten van € 2.667,45. De officier van justitie had een vordering ingediend om dit bedrag vast te stellen en de veroordeelde te verplichten tot betaling aan de Staat. Tijdens de zitting zijn zowel de officier van justitie als de raadsman van de veroordeelde gehoord. De verdediging betwistte de hoogte van het geschatte voordeel en voerde aan dat de kosten voor auto en telefoon hoger waren dan in het rapport was opgenomen. De rechtbank oordeelde echter dat de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel, zoals gepresenteerd in het proces-verbaal van 13 maart 2014, juist was en voldoende onderbouwd. De rechtbank legde de veroordeelde de verplichting op tot betaling van het vastgestelde bedrag aan de Staat, ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De beslissing werd genomen door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
parketnummer: 16/655159-13
Beslissingvan de meervoudige kamer voor strafzaken
op tegenspraakgegeven in de ontnemingszaak tegen:
[veroordeelde]
geboren op [1990] te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats], [adres]
raadsman mr. E.H. Bokhorst, advocaat te Veenendaal

1.Deprocedure.

De procedure blijkt onder meer uit de volgende stukken:
- de schriftelijke vordering van de officier van justitie strekkende tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel die binnen de in artikel 511b van het wetboek van strafvordering genoemde termijn aanhangig is gemaakt;
- het strafdossier onder parketnummer 16/655159-13;
- het veroordelend vonnis d.d. 6 mei 2014 waaruit blijkt dat veroordeelde door de meervoudige strafkamer in deze rechtbank is veroordeeld tot de in die uitspraak vermelde straffen ter zake van kort gezegd:
feit 1: opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
feit 2: opzettelijk handelen in strijd met de in artikel 2, onder B en D, van de Opiumwet gegeven verboden, meermalen gepleegd.
- het proces-verbaal van berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel;
- de bevindingen tijdens het onderzoek ter terechtzitting;
- de overige stukken;
Tijdens het onderzoek ter terechtzitting zijn gehoord: de officier van justitie en de veroordeelde, bijgestaan door zijn raadsman, mr. E.H. Bokhorst.

2.Het wederrechtelijk verkregen voordeel.

2.1
Het standpunt van de officier van justitie.
De vordering van de officier van justitie van 17 maart 2014 strekt tot het vaststellen van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht wordt geschat en het aan veroordeelde opleggen van de verplichting tot betaling aan de Staat van dat geschatte voordeel tot een maximumbedrag van € 2.667,45.
2.2
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft aangevoerd dat de, in het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel, genoemde auto-/ en telefoonkosten nogal gematigd zijn meegenomen. Naar het oordeel van de verdediging zijn voornoemde kosten over een heel jaar genomen aanzienlijk meer geweest. Het behaalde voordeel zou daarmee rekening houdende op ca. € 2.000,00 uitkomen.
2.3
Het oordeel van de rechtbank.
Dat veroordeelde het bewezen verklaarde heeft begaan blijkt uit het door de meervoudige kamer van deze rechtbank gewezen vonnis in de strafzaak van 6 mei 2014 waarbij veroordeelde ter zake:
feit 1: opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
feit 2: opzettelijk handelen in strijd met de in artikel 2, onder B en D, van de Opiumwet gegeven verboden, meermalen gepleegd;
op grond van de volgende bewijsmiddelen is veroordeeld:
  • de bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting;
  • het proces-verbaal van bevindingen d.d. 25 december 2013
- het proces-verbaal onderzoek verdovende middelen d.d. 9 januari 2014; [2]
- een rapportage van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 29 januari 2014; [3]
- een rapportage van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 29 januari 2014; [4]
- een rapportage van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 29 januari 2014; [5]
De rechtbank ontleent aan de inhoud van die bewijsmiddelen het oordeel, dat de veroordeelde door middel van het begaan van voormelde feiten een voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht heeft gehad.
De rechtbank is van oordeel dat de grondslag voor de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel, neergelegd in het proces-verbaal van de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel d.d. 13 maart 2014, juist is. [6]
De rechtbank neemt de berekening uit het rapport over en maakt die tot de hare. De berekening is voldoende onderbouwd.
De rechtbank acht de door de verdediging genoemde kosten, gelet op de inhoud van voornoemd rapport, onvoldoende concreet onderbouwd.
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat sprake is van een wederrechtelijk verkregen voordeel van € 2.667,45.
Uit het onderzoek ter zitting is niet aannemelijk geworden dat de huidige en de redelijkerwijs te verwachten toekomstige draagkracht van de veroordeelde niet toereikend zullen zijn om voormeld bedrag te voldoen.

3.De toepasselijke wettelijke voorschriften.

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

4.De beslissing.

De rechtbank:
- stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op € 2.667,45 (zegge tweeduizendzeshonderdzevenenzestig euro en vijfenveertig eurocent);
- legt aan veroordeelde de verplichting op tot betaling aan de staat van een geldbedrag ter grootte van € 2.667,45 (zegge tweeduizendzeshonderdzevenenzestig euro en vijfenveertig eurocent), ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Deze beslissing is gegeven door mr. L.M.G. de Weerd, voorzitter, mr. M.P. Glerum en mr. G.D. Kleijne, rechters, in tegenwoordigheid van G. van Engelenburg, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 6 mei 2014.
Mr. G.D. Kleijne is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Proces-verbaal van bevindingen PL0940-2013290648-9, pagina 37 en 38 van het strafdossier.
2.Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 9 januari 2014, pagina 207 t/m 212 van het strafdossier.
3.Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5 Wetboek van Strafvordering, te weten een rapport van het NFI d.d. 29 januari 2014, opgemaakt door A.B.M. van Esch-de Bruin, pagina 213 en 214 van het strafdossier.
4.Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5 Wetboek van Strafvordering, te weten een rapport van het NFI d.d. 29 januari 2014, opgemaakt door A.B.M. van Esch-de Bruin, pagina 215 en 216 van het strafdossier.
5.Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5 Wetboek van Strafvordering, te weten een rapport van het NFI d.d. 29 januari 2014, opgemaakt door A.B.M. van Esch-de Bruin, pagina 217 en 218 van het strafdossier.
6.Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel d.d. 13 maart 2014 met nummer PL0940‑2013291169.