ECLI:NL:RBMNE:2014:3378

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 mei 2014
Publicatiedatum
6 augustus 2014
Zaaknummer
16-655154-13
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzettelijke brandstichting in woning met levensgevaar voor omwonenden

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 20 mei 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die op 24 december 2013 opzettelijk brand heeft gesticht in de woning van zijn ex-partner in Utrecht. De verdachte had een grote hoeveelheid lampolie door de woning verspreid en deze aangestoken, wat leidde tot een brand die levensgevaar voor omwonenden en bezoekers van een nabijgelegen restaurant met zich meebracht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De officier van justitie achtte de feiten wettig en overtuigend bewezen, terwijl de verdediging betoogde dat er geen levensgevaar voor anderen te duchten was. De rechtbank verwierp dit verweer en oordeelde dat er concrete omstandigheden waren die het levensgevaar reëel maakten, zoals de nabijheid van de brandhaard bij de gasleiding en de aanwezigheid van andere bewoners in het complex. De verdachte werd als sterk verminderd toerekeningsvatbaar beschouwd, maar de rechtbank oordeelde dat hij strafbaar was. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 300 dagen op, waarvan 165 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden voor reclassering en behandeling van zijn depressie. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
parketnummer: 16/655154-13 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 20 mei 2014
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1972] te Utrecht
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Nieuwegein
raadsvrouw mr. H.S.K. Jap a Joe, advocaat te Utrecht

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 6 mei 2014, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
op 24 december 2013 opzettelijk brand heeft gesticht in een woning, waarbij gevaar voor goederen en levensgevaar voor personen is ontstaan.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het hem ten laste gelegde feit heeft gepleegd en baseert zich daarbij op de in het dossier aanwezige bewijsmiddelen en de ter zitting afgelegde bekennende verklaring van verdachte.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank tot een bewezenverklaring kan komen. De raadsvrouw heeft wel aangevoerd dat er geen levensgevaar voor personen te duchten was. Van dat onderdeel van de tenlastelegging moet verdachte dan ook worden vrijgesproken. Niet gebleken is dat levensgevaar voor personen – naar algemene ervaringsregels – voorzienbaar is geweest. De brand heeft zich beperkt tot de eerste treden van de trap en heeft zich niet uitgebreid naar de rest van de woning. Aangeefster heeft, toen zij thuis kwam, de brand ontdekt en geblust. Indien er voor haar mogelijk gevaar was ontstaan bestond er een vluchtweg, nu verdachte de ramen open had gezet. Voorts zijn de muren tussen de woning en het restaurant en de aangrenzende woningen, draagmuren, die niet snel vlam zullen vatten.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Nu verdachte de ten laste gelegde feiten heeft bekend en de verdediging geen vrijspraak heeft bepleit, volstaat de rechtbank, gelet op het bepaalde in artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, met een opgave van de bewijsmiddelen. De rechtbank acht de ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen gelet op [1] :
- het proces-verbaal van aangifte van [aangever 1]; [2]
- het proces-verbaal van aangifte van[aangever 2]; [3]
- het proces-verbaal van bevindingen d.d. 3 januari 2014: [4]
- de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting. [5]
Levensgevaar
De raadsvrouw heeft betoogd dat geen sprake was van levensgevaar voor anderen.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt hieromtrent als volgt.
Om bewezen te kunnen verklaren dat levensgevaar voor personen te duchten was, moet er sprake zijn van concrete omstandigheden die deze vrees reëel maken. Dit houdt in dat het risico op levensgevaar voor personen dient te blijken uit de inhoud van wettige bewijsmiddelen. Het levensgevaar ten tijde van de brandstichting moet naar algemene ervaringsregels voorzienbaar zijn geweest (HR 17 februari 2009, LJN BG1653, NJ 2009, 120).
De onderhavige zaak betreft, zoals uit de bewijsmiddelen volgt, een brandstichting in een woning die onderdeel uitmaakt van een complex, waarin zowel woningen als bedrijven zijn gevestigd. De toegang van de woning is gelegen op de begane grond en de woning zelf op de eerste verdieping van het complex. De brandhaard bevond zich op de trap vanaf de begane grond naar de eerste verdieping van de woning. Verdachte heeft in alle vertrekken van de woning, op twee slaapkamers na, een grote hoeveelheid lampolie, een brandversnellend middel, verspreid en in de woonkamer een groot aantal aanmaakblokjes neergelegd. Verdachte heeft de lampolie bij de trap aangestoken en is vervolgens zonder iemand te waarschuwen vertrokken. Uit het dossier blijkt dat er brand heeft gewoed direct naast de gasleiding en de gasmeter, waarbij ook kunststof goederen nabij de gasmeter zijn gesmolten. Aan één zijde van de toegang tot de woning bevond zich een restaurant dat ten tijde van de brandstichting geopend was en waarin zich diverse personen bevonden. Op de eerste verdieping aangrenzend aan de woning, bevonden zich andere woningen waar op het moment van de brand een aantal personen verbleven.
Op grond van deze concrete omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat ten tijde van de brandstichting naar algemene ervaringsregels voorzienbaar levensgevaar te duchten was. De mogelijkheid bestond immers dat de brand zou overslaan naar de belendende woningen/ruimtes, waardoor voor de bewoners/bezoekers van die woningen/ruimtes levensgevaar bestond. Voorts vond de brandstichting laat in de avond plaats, wat maakt dat personen die op dat tijdstip op bed liggen, in hun slaap door de brand/rook verrast kunnen worden, waardoor zij niet tijdig kunnen vluchten.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 24 december 2013 te Utrecht, opzettelijk brand heeft gesticht in een woning gelegen aan de [adres], immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk met vuur een aanmaakblokje en lampenolie aangestoken, ten gevolge waarvan een trap in voornoemde woning gedeeltelijk is verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor voornoemde woning en aangrenzende woningen en ondergelegen restaurant en levensgevaar voor de bewoners van deze aangrenzende woningen en bezoekers van dit restaurant te duchten was.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid

5.1
De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is en terwijl daarvan levensgevaar voor een ander te duchten is.
5.2
De strafbaarheid van verdachte
De rechtbank heeft zich over de persoon van verdachte laten voorlichten door
P.E. Geurkink, forensisch psycholoog en I. Maksimovic, psychiater, die op respectievelijk 29 april 2014 en 30 april 2014 een rapport hebben uitgebracht.
Uit deze rapporten volgt dat ten tijde van het ten laste gelegde bij verdachte sprake was van een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens in de zin van een ernstige depressieve stoornis, met agitatie, denkstoornissen, somberheid, leegheid en prikkelbaarheid. Volgens de deskundigen heeft deze stoornis in sterke mate het handelen, denken en voelen van verdachte beïnvloed ten tijde van het ten laste gelegde. Er zijn geen aanwijzingen dat betrokkene ten tijde van het ten laste gelegde actief psychotisch was. Er was nog enige realiteitstoetsing, al stond die door de ernst van de depressie wel onder druk. Geadviseerd wordt om verdachte als sterk verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen.
De rechtbank neemt de voormelde conclusies en adviezen over en maakt deze tot de hare.
Nu uit de rapportages of anderszins niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid geheel uitsluit, is verdachte strafbaar.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen:
- een gevangenisstraf voor de duur van 300 dagen, met aftrek, waarvan 150 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar met daarbij als bijzondere voorwaarden:
o verplicht reclasseringscontact onder de voorwaarden zoals vermeld in het reclasseringsadvies;
o een contactverbod met [aangever 1];
o een straatverbod voor de Nachtegaalstraat te Utrecht.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht bij het bepalen van de strafmaat rekening te houden met de persoon van verdachte, de conclusies van de deskundigen en het belang van verdachte om zo spoedig mogelijk met zijn behandeling te starten. De verdediging heeft de rechtbank in overweging gegeven een onvoorwaardelijke straf gelijk aan het voorarrest op te leggen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft op 23 december 2013 uit wraakgevoelens richting zijn ex-partner vanwege het beëindigen van hun relatie, opzettelijk brand gesticht in de woning van zijn ex-partner en daarbij gebruik gemaakt van brandversnellende middelen. Daarbij is levensgevaar ontstaan voor de bezoekers van een naast gelegen restaurant en de bewoners van aangrenzende kamers, alsmede gevaar voor de desbetreffende woning en aangrenzende panden/woningen. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan. Dit soort feiten veroorzaken gevoelens van angst en van onveiligheid bij de slachtoffers en in de maatschappij. Het is niet aan verdachte te danken dat de gevolgen beperkt zijn gebleven tot enkel materiële schade.
Uit voornoemde rapportages van de deskundigen volgt dat het risico op recidive samenhangt met het bestaan van een depressieve episode en verhoogd is indien de depressie niet behandeld wordt. Het risico op recidive wordt zonder behandeling en begeleiding, ingeschat als matig. Een depressie is goed te behandelen middels medicatie en cognitieve gedragstherapie. De ernst van de depressieve periode van verdachte is sterk afgenomen en voorts is verdachte goed ingesteld op medicatie. Een klinische behandeling is in deze fase niet meer nodig. Gelet op de ernst van verdachtes depressie en de gevolgen daarvan wordt geadviseerd verdachte ambulant te behandelen bij een psychiatrische polikliniek, waarbij op den duur de behandeling aan een GGZ polikliniek kan worden overgedragen.
De reclassering adviseert in haar rapport d.d. 2 mei 2014 verdachte een deels voorwaardelijke straf op te leggen met daarbij als bijzondere voorwaarden een meldplicht en een ambulante behandeling.
Uit het strafblad van veroordeelde volgt dat hij niet eerder ter zake het plegen van strafbare feiten is veroordeeld.
De aard en ernst van het bewezenverklaarde feit rechtvaardigt in beginsel een forse vrijheidsstraf.
De rechtbank ziet in de persoon van verdachte en de conclusies van de deskundigen, aanleiding om verdachte een lagere straf op te leggen dan de straffen die in het algemeen voor vergelijkbare feiten worden opgelegd. Voorts acht de rechtbank het van belang dat verdachte zo snel mogelijk met zijn behandeling kan starten.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf van 300 dagen passend en geboden. De rechtbank zal daarvan een deel, groot 165 dagen in voorwaardelijke vorm opleggen. Enerzijds om verdachte ervan te weerhouden in de toekomst wederom strafbare feiten te plegen en anderzijds om de noodzakelijke behandeling en begeleiding binnen de gedwongen kaders van de bijzondere voorwaarden mogelijk te maken. De rechtbank acht daarbij een proeftijd van drie jaar geïndiceerd.
De rechtbank ziet geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie.
De rechtbank zal als bijzondere voorwaarden bij het voorwaardelijk strafdeel stellen dat verdachte zich dient te melden bij de reclassering en zich dient te laten behandelen voor zijn depressie. De rechtbank ziet onvoldoende aanknopingspunten om aan verdachte een contact- en straatverbod op te leggen.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d en 157 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is en terwijl daarvan levensgevaar voor een ander te duchten is;
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 300 dagen, waarvan 165 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar;
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd van 3 jaren navolgende (bijzondere) voorwaarde(n) niet is nagekomen:
- stelt als algemene voorwaarden dat veroordeelde:
* zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
- stelt als bijzondere voorwaarden dat veroordeelde:
* zich binnen één werkdag na het onherroepelijk worden van dit vonnis zal melden bij de Reclassering Nederland op het adres: Wibautstraat 12, 1091 GM Amsterdam, telefoonnummer 020-5950950. Hierna moet veroordeelde zich blijven melden zo frequent en zolang de reclassering dit gedurende de proeftijd noodzakelijk acht;
* zal meewerken aan een behandeling voor zijn depressie bij Inforsa Amsterdam, of een soortgelijke ambulante forensische zorg, waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven;
- draagt deze reclasseringsinstelling op om aan veroordeelde hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarden;
Voorlopige hechtenis
Heft het - reeds geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte op.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.P. Glerum, voorzitter, mr. L.M.G. de Weerd en mr. G.D. Kleijne, rechters, in tegenwoordigheid van G. van Engelenburg, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 20 mei 2014.
Mr. Kleijne is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
hij op of omstreeks 24 december 2013 te Utrecht, althans in het arrondissement Midden-Nederland, opzettelijk brand heeft gesticht in een woning gelegen aan de [adres], immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk met vuur een aanmaakblokje en/of (lampen)olie aangestoken, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met een trap gelegen in voornoemde woning en/of op deze trap aangebrachte (lampen)olie, althans met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan een trap in voornoemde woning geheel of gedeeltelijk is verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor voornoemde woning en aangrenzende woning(en) en/of ondergelegen restaurant, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor de bewoners van deze aangrenzende woningen en/of bezoekers van dit restaurant, althans de
perso(o)n(en) die zich in deze woning(en) en/of restaurant bevond(en), in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen, te duchten was;

Voetnoten

1.De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de doorlopende paginanummers van het proces-verbaal nummer PL091A-2013290480. De door de rechtbank in de voetnoten aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij de wet gestelde eisen.
2.Proces-verbaal van aangifte [aangever 1], pagina 28 en 29.
3.Proces-verbaal van aangifte[aangever 2], pagina 76 en 77.
4.Proces-verbaal van bevindingen, pagina 83 en 84.
5.Verklaring verdachte afgelegd ter terechtzitting d.d. 6 mei 2014.