In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 20 mei 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die op 24 december 2013 opzettelijk brand heeft gesticht in de woning van zijn ex-partner in Utrecht. De verdachte had een grote hoeveelheid lampolie door de woning verspreid en deze aangestoken, wat leidde tot een brand die levensgevaar voor omwonenden en bezoekers van een nabijgelegen restaurant met zich meebracht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De officier van justitie achtte de feiten wettig en overtuigend bewezen, terwijl de verdediging betoogde dat er geen levensgevaar voor anderen te duchten was. De rechtbank verwierp dit verweer en oordeelde dat er concrete omstandigheden waren die het levensgevaar reëel maakten, zoals de nabijheid van de brandhaard bij de gasleiding en de aanwezigheid van andere bewoners in het complex. De verdachte werd als sterk verminderd toerekeningsvatbaar beschouwd, maar de rechtbank oordeelde dat hij strafbaar was. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 300 dagen op, waarvan 165 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden voor reclassering en behandeling van zijn depressie. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.