In deze zaak, die voor de Rechtbank Midden-Nederland is behandeld, gaat het om een geschil tussen een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, aangeduid als [eiseres], en Mammoet Equipment B.V. De kern van het geschil betreft de vraag of Mammoet foutvracht verschuldigd is op basis van oud Duits recht, specifiek artikel 588 HGB. De rechtbank heeft op 30 juli 2014 vonnis gewezen na een procedure die begon met een tussenvonnis op 13 november 2013. Tijdens de procedure zijn verschillende producties en pleitnotities ingediend door beide partijen. De rechtbank heeft vastgesteld dat Mammoet geen argumenten heeft aangedragen die de voorwaarden voor heroverweging van eerdere bindende eindbeslissingen kunnen onderbouwen. De rechtbank heeft eerder beslist dat Mammoet overliggeld verschuldigd is aan [eiseres] en dat er ruimte is voor het vorderen van foutvracht.
De rechtbank heeft drie hoofdvragen geformuleerd: of er foutvracht verschuldigd is, of er sprake is van vervangende lading, en wat de omvang van de foutvracht is. De rechtbank concludeert dat de reis is begonnen zonder de afgesproken vracht, wat betekent dat foutvracht verschuldigd is. De rechtbank oordeelt dat de feiten onder de bepaling van artikel 588-oud HGB vallen, en dat de vrachtprijs voor vervangende lading niet kan worden afgetrokken van de foutvracht, omdat deze pas later is geladen. De rechtbank heeft de omvang van de foutvracht vastgesteld op $ 220.442,06, gebaseerd op de overgelegde producties.
Daarnaast heeft de rechtbank de wettelijke rente toegewezen en Mammoet veroordeeld in de proceskosten. Het vonnis is uitgesproken door mr. R.J. Verschoof en is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Dit vonnis is van belang voor de interpretatie van foutvracht onder oud Duits recht en de voorwaarden waaronder deze kan worden gevorderd.