ECLI:NL:RBMNE:2014:3370

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
30 juli 2014
Publicatiedatum
6 augustus 2014
Zaaknummer
C/16/327763 / HA ZA 12-980
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake foutvracht en vervangende lading onder oud Duits recht

In deze zaak, die voor de Rechtbank Midden-Nederland is behandeld, gaat het om een geschil tussen een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, aangeduid als [eiseres], en Mammoet Equipment B.V. De kern van het geschil betreft de vraag of Mammoet foutvracht verschuldigd is op basis van oud Duits recht, specifiek artikel 588 HGB. De rechtbank heeft op 30 juli 2014 vonnis gewezen na een procedure die begon met een tussenvonnis op 13 november 2013. Tijdens de procedure zijn verschillende producties en pleitnotities ingediend door beide partijen. De rechtbank heeft vastgesteld dat Mammoet geen argumenten heeft aangedragen die de voorwaarden voor heroverweging van eerdere bindende eindbeslissingen kunnen onderbouwen. De rechtbank heeft eerder beslist dat Mammoet overliggeld verschuldigd is aan [eiseres] en dat er ruimte is voor het vorderen van foutvracht.

De rechtbank heeft drie hoofdvragen geformuleerd: of er foutvracht verschuldigd is, of er sprake is van vervangende lading, en wat de omvang van de foutvracht is. De rechtbank concludeert dat de reis is begonnen zonder de afgesproken vracht, wat betekent dat foutvracht verschuldigd is. De rechtbank oordeelt dat de feiten onder de bepaling van artikel 588-oud HGB vallen, en dat de vrachtprijs voor vervangende lading niet kan worden afgetrokken van de foutvracht, omdat deze pas later is geladen. De rechtbank heeft de omvang van de foutvracht vastgesteld op $ 220.442,06, gebaseerd op de overgelegde producties.

Daarnaast heeft de rechtbank de wettelijke rente toegewezen en Mammoet veroordeeld in de proceskosten. Het vonnis is uitgesproken door mr. R.J. Verschoof en is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Dit vonnis is van belang voor de interpretatie van foutvracht onder oud Duits recht en de voorwaarden waaronder deze kan worden gevorderd.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/327763 / HA ZA 12-980
Vonnis van 30 juli 2014
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres]
gevestigd te [vestigingsplaats],
eiseres,
advocaat mr. K.A. van Voorst te Amsterdam
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
MAMMOET EQUIPMENT B.V.,
gevestigd te Utrecht,
gedaagde,
advocaat mr. P.H.J.G. van Huizen te Rotterdam.
Partijen zullen hierna [eiseres] en Mammoet genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 13 november 2013
  • akte uitlating hoogte schadevergoeding van [eiseres]
  • antwoordakte van Mammoet
  • producties 23 en 24 in verband met het pleidooi van de kant van [eiseres]
  • producties A en B in verband met het pleidooi van de kant van Mammoet
  • pleitaantekeningen van de advocaat van Mammoet
  • pleitaantekeningen van de advocaat van [eiseres]
1.2.
Door [eiseres] is tijdens het pleidooi bezwaar gemaakt tegen nog een derde productie van Mammoet, omdat deze pas de dag voor of de dag van het pleidooi was verstuurd en ontvangen. Dit bezwaar is op de pleitzitting gehonoreerd. De productie is niet toegelaten en behoort niet tot het procesdossier.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
Mammoet heeft pleidooi gevraagd. Zij heeft dit pleidooi in de eerste plaats benut door de rechtbank voor te leggen haar eerdere beslissingen in deze zaak te heroverwegen. Zoals Mammoet terecht heeft gezegd, gaat het om bindende eindbeslissingen. Daarop kan de rechtbank alleen onder specifieke voorwaarden terugkomen. Ook dat is door Mammoet onderkend. Mammoet heeft echter geen argumenten gegeven die op deze voorwaarden zien. De conclusie moet zijn dat aan deze voorwaarden niet is voldaan en dat de rechtbank niet kan terugkomen op eerdere bindende eindbeslissingen. De rechtbank blijft daarom bij haar eerdere vonnissen en bouwt daarop voort. Het voorwaardelijk verzoek van [eiseres] om nog na het pleidooi in den brede bij akte te kunnen reageren op de stellingen van Mammoet, indien de rechtbank ruimte zou zien om terug te komen op haar eerdere bindende eindbeslissingen, behoeft geen aandacht meer.
2.2.
De rechtbank heeft al beslist in het laatste tussenvonnis dat volgens het toepasselijke Duitse recht overliggeld verschuldigd is door Mammoet aan [eiseres] en dat daarnaast juridisch ruimte is om ook foutvracht te vorderen. Dat is het vertrekpunt voor de verdere beoordeling. In 2.8 van dat vonnis heeft de rechtbank de op dat moment nog niet duidelijke punten verwoord en partijen verzocht daarop in te gaan bij akte. Dat is gebeurd en er is ook over die punten (en meer) gepleit.
2.3.
De actuele stand van zaken in deze procedure is dat er nog (maximaal) drie hoofdvragen zijn te beantwoorden. Is er naar Duits recht foutvracht verschuldigd, dat wil zeggen de volle vrachtprijs, hoewel de vracht niet is geladen? Is er sprake van een vervangende vracht waarvan de vrachtprijs in mindering strekt op de foutvracht? Hoe hoog is het bedrag van de foutvracht?
2.4.
Op de eerste vraag is art. 588-oud HGB (het Duitse Wetboek van Koophandel) van toepassing. In lid 2 van dit wetsartikel is te lezen dat foutvracht verschuldigd is ‘wenn die Reise ohne die Güter angetreten wird’ (als de reis zonder de vracht is begonnen).
Het gaat in deze zaak om een lijndienst van Glasgow (Schotland) via Bilbao (Spanje) naar Veracruz (Mexico). Het schip is zonder de afgesproken vracht (de door Mammoet dan nog niet op de kade neergezette hijskraan) weggevaren en in Bilbao gearriveerd. Na overleg is het schip vervolgens teruggevaren naar Glasgow om de hijskraan die daar alsnog was aangekomen op de kade te laden. Vervolgens is de reis naar Veracruz gemaakt.
2.5.
Zijn deze feiten te begrijpen onder de in 2.4 geciteerde zinsnede uit art. 588-oud HGB? Partijen verschillen van opvatting. Daarbij baseren zij zich op door hen overgelegde, tegengestelde opinies van door hen ingeschakelde Duitse advocaten. Uit die opinies blijkt dat er geen jurisprudentie bestaat over de uitleg van ‘die Reise’. De opinies noemen ook geen andere bronnen die een antwoord op deze vraag inhouden, zoals de wetsgeschiedenis. Beide opinies geven wel een antwoord op de vraag, maar dat is dan blijkbaar gebaseerd op de eigen autoriteit van de schrijver van de opinie. Het antwoord in de opinies is tegengesteld.
2.6.
De rechtbank is van oordeel dat de feiten zijn te vatten onder het begrip ‘die Reise’ uit art. 588-oud HGB. Het schip vaart op een lijndienst die een traject kent van Glasgow naar Bilbao. Dit traject is gelijk aan het voorgenomen traject en zou eigenlijk met de hijskraan aan boord afgelegd moeten zijn. Het traject is zonder de hijskraan afgelegd. De reis is dus begonnen. Uit de stellingen van Mammoet is niet af te leiden dat het hier zou gaan om een andere dan de voorgenomen reis. Mammoet heeft gesteld dat pas kan worden vastgesteld dat het gaat om ‘die Reise’ zoals bedoeld in het wetsartikel, als de reis daadwerkelijk is volbracht. Die opvatting volgt de rechtbank dus niet. Die opvatting zou tot het praktisch en economisch ongewenste gevolg leiden dat een schip de oorspronkelijke reis geheel (zonder de afgesproken landing) moet afmaken, wil foutvracht verschuldigd kunnen zijn, ook als zich onderweg economisch interessante vervoersalternatieven (over een ander traject) aandienen.
2.7.
De tweede hoofdvraag is of er sprake is van vervangende lading. Art. 588-oud HGB bepaalt daarover in de slotzin van lid 2 dat de vrachtprijs voor vervangende lading in mindering gebracht wordt op de foutvracht.
2.8.
In het onderhavige geval staat vast dat het schip zonder vervangende lading is weggevaren, althans gaat de rechtbank daarvan uit nu het tegendeel door geen van partijen is gesteld. Uiteindelijk is de lege plek in het ruim wel gevuld. Dat was door de hijskraan zelf, die alsnog in het schip is geladen op een latere datum, nadat het schip speciaal daarvoor was teruggekeerd naar Glasgow.
2.9.
Vallen deze feiten onder de bepaling in het wetsartikel genoemd in 2.7? Het gaat dan om het peilmoment. Het peilmoment van de foutvracht zelf is het begin van de reis – wenn die Reise ohne die Güter angetreten wird. Naar het oordeel van de rechtbank geldt dat peilmoment ook voor het bepalen of er sprake is van vervangende vracht. De reis is begonnen zonder vervangende vracht. Latere vervangende vracht doet er juridisch niet meer toe. Er is dus in het onderhavige geval geen sprake van een aftrekpost en de volle foutvracht is verschuldigd.
2.10.
De derde hoofdvraag is wat de omvang van de foutvracht is. De rechtbank oordeelt dat deze omvang $ 220.442,06 is. Dit bedrag is opgenomen in productie 18 blad 1 van [eiseres], een nota van Stinnes aan Sarens. Daarin is ook te lezen dat de omvang (inhoud) van de lading 1733,72 FRT TTL is. Blijkbaar leidt die omvang (inhoud) tot dit bedrag. Mammoet heeft het tegendeel in elk geval niet aangevoerd. In productie 18 bladen 2 en 3 is een ‘packing list’ overgelegd, waarop een totale vracht in meterton is genoteerd van 1733,72. Dat getal is hetzelfde als op de nota van blad 1. De ‘packing list’ is niet of niet voldoende gemotiveerd door Mammoet betwist.
Daarmee is het pleit meteen beslecht in het voordeel van [eiseres]. Dit is de omvang van de lading geweest en daarmee correspondeert het genoemde bedrag in Amerikaanse dollars. Dat bedrag van $ 220.442,06 is dan de omvang van de vrachtprijs en dus ook van de foutvracht.
Afwijkende nota’s die van een andere omvang van de lading uitgaan, doen er niet meer toe. Die nota’s verhouden zich immers niet met de vaststaande ‘packing list’. Ook een tussentijdse creditering tussen Sarens en Stinnes is niet van belang. Die komt voort uit het administratief rechttrekken van onjuiste nota’s. Of dat correct is gebeurd en hoe precies, maakt niet uit. De vrachtprijs en foutvracht blijven dezelfde en volgen direct uit de ‘packing list’ in combinatie met de nota die als blad 1 van productie 18 door [eiseres] is overgelegd. De weren van Mammoet die ontleend zijn aan deze andere nota’s en die creditering worden daarom gepasseerd.
Het verweer dat niet vaststaat dat Sarens daadwerkelijk het genoemde bedrag aan foutvracht heeft betaald aan Stinnes leek op de pleitzitting te worden ingetrokken. Mocht dat niet goed zijn begrepen door de rechtbank: het verweer faalt. De betaling doet er niet toe, het gaat om de verschuldigdheid en die staat vast. Tussen partijen is niet in geschil dat daarmee ook de verschuldigdheid van hetzelfde bedrag door Mammoet aan [eiseres] vaststaat.
2.11.
De valutakoersdatum van 19 september 2011 is niet bestreden en zal door de rechtbank worden gehanteerd. De wettelijke rente is gebaseerd op art. 6:119a BW en ook dat is niet bestreden. De rechtbank zal van deze grondslag uitgaan. De gevorderde ingangsdatum van de wettelijke rente over de hoofdsom (en over het bedrag van € 7.250,-) is blijkbaar per abuis niet in het petitum van de dagvaarding vermeld, maar de rechtbank begrijpt de eis zo dat deze rente gevorderd wordt vanaf de valutakoersdatum 19 september 2011. Verweer is niet gevoerd. De rechtbank zal daarom aldus de wettelijke rente toewijzen.
2.12.
Met 2.11 is over alle ingediende vorderingen beslist. Mammoet zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Over deze kosten is wettelijke rente gevorderd met ingang van de datum van dit vonnis. Ook hier is geen betwisting gevolgd, zodat de rechtbank van deze datum zal uitgaan.
De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op:
- dagvaarding € 76,17
- griffierecht 3.621,00
- salaris advocaat
12.000,00(6,0 punten × tarief € 2.000,00)
Totaal € 15.697,17
2.13.
De rechter, ten overstaan van wie de comparitie is gehouden en die de vonnissen nadien heeft gewezen, heeft dit vonnis niet kunnen wijzen om organisatorische redenen.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
veroordeelt Mammoet om aan [eiseres] te betalen een bedrag van $ 269.858,73 (tweehonderdnegenenzestig duizendachthonderdachtenvijftig Amerikaanse – United States – dollars en drieënzeventig dollarcent) tegen de valutakoers van 19 september 2011, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119a BW over het toegewezen bedrag vanaf 19 september 2011 tot de dag van volledige betaling,
3.2.
veroordeelt Mammoet in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 15.697,17, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
3.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J. Verschoof en in het openbaar uitgesproken op 30 juli 2014. [1]

Voetnoten

1.type: RV