ECLI:NL:RBMNE:2014:3368

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
27 maart 2014
Publicatiedatum
5 augustus 2014
Zaaknummer
16-661694-13
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag door echtgenoot met fles en mes

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 27 maart 2014 uitspraak gedaan in een zaak tegen een verdachte die zijn echtgenote op 12 oktober 2013 met een fles op het hoofd heeft geslagen en haar met een mes in het bovenlichaam heeft gestoken. De verdachte was ten tijde van het delict lijdende aan een ernstige depressieve stoornis, wat zijn toerekeningsvatbaarheid beïnvloedde. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk heeft geprobeerd zijn echtgenote van het leven te beroven, maar dat het feit niet is voltooid. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan poging tot doodslag en heeft hem een gevangenisstraf van 210 dagen opgelegd, waarvan 183 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank heeft rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan, en de persoonlijke situatie van de verdachte, waaronder zijn psychische problemen en de impact op het slachtoffer en hun gezin. De rechtbank heeft ook de aanbevelingen van de reclassering en psychiater in overweging genomen, die adviseerden om de verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen. De rechtbank heeft besloten dat de verdachte verplicht moet deelnemen aan reclasseringscontact en behandeling.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
parketnummer: 16/661694-13 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 27 maart 2014
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1959] te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats], [adres]
thans verblijvende in het Universitair Medisch Centrum Utrecht (UMC)
raadsman mr. A.C. Vingerling, advocaat te Utrecht

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 13 maart 2014, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
op 12 oktober 2013 geprobeerd heeft [slachtoffer] van het leven te beroven door haar met een fles op het hoofd te slaan en haar met een mes te steken, dan wel [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend het onder primair tenlastegelegde en baseert zich daarbij op de in het dossier aanwezige bewijsmiddelen en de door verdachte ter zitting afgelegde verklaring.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken. Ten aanzien van het primair ten laste gelegde feit is er geen sprake van (voorwaardelijk) opzet op de dood van [slachtoffer]. Immers verdachte wilde zijn echtgenote niet om het leven brengen. Voorts volgt uit het handelen van verdachte niet zonder meer dat verdachte daarmee de aanmerkelijke kans op het overlijden van [slachtoffer] heeft aanvaard.
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsman aangevoerd dat het opgelopen letsel niet als zwaar lichamelijke letsel aangemerkt kan worden.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de doorlopende paginanummers van het proces-verbaal nummer PL091A-2013229967. De door de rechtbank in de voetnoten aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij de wet gestelde eisen.
Op 12 oktober 2013 kreeg verbalisant de melding dat in de woning op de [adres] te [plaats] een man zijn vrouw had neergestoken. Ter plaatste werd in de woning een vrouw aangetroffen, [slachtoffer]. [slachtoffer] gaf aan dat zij in haar linkerzij was gestoken. Zij wees het mes aan waarmee zij gestoken was. Het betrof een mes met een lemmet van ca. 10 centimeter. [slachtoffer] werd naar het ziekenhuis overgebracht, daar deelde een verpleegkundige aan de verbalisant mee dat [slachtoffer] behandeld werd voor een geperforeerde long. [1] Bij [slachtoffer] werd als uitwendig letsel een steekwond onder het schouderblad links van ongeveer 2 centimeter breed waargenomen. [2]
[slachtoffer] heeft verklaard dat haar man [verdachte] de slaapkamer uitging. Na een kort moment kwam hij terug en begon haar op haar hoofd te slaan. Zij weerde de slagen af en voelde vervolgens haar rug warm worden en zag allemaal bloed. [3]
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij op 12 oktober 2013 woedend werd nadat hij door zijn vrouw was afgewezen. Daarop had hij een mes uit een tasje uit een kast op de slaapkamer gepakt. Daarna was hij naar beneden gelopen en had een fles gepakt, waarna hij terug was gelopen naar de slaapkamer. In de slaapkamer had hij zijn echtgenote één keer met een fles op haar hoofd geslagen en met een mes in het bovenlichaam gestoken. Zijn echtgenote had ten gevolge hiervan een klaplong opgelopen. [4]
Voorwaardelijk opzet
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of de verdachte, al dan niet in voorwaardelijke zin, opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg, zoals hier de dood van het slachtoffer, is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregelen aanmerkelijk is te achten.
De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging dat geen sprake zou zijn van (voorwaardelijk) opzet. Naar het oordeel van de rechtbank is sprake geweest van een aanmerkelijke kans dat het slachtoffer zou komen te overlijden, immers heeft verdachte het slachtoffer in de rug gestoken, net onder het schouderblad. Verdachte heeft weliswaar verklaard haar opzettelijk laag heeft gestoken om geen vitale delen te raken, maar naar algemene ervaringsregels had het steken niettemin gemakkelijk kunnen leiden tot de dood, gelet op de vitale organen die zich in het gestoken deel van het lichaam (iets lager dan het schouderblad) bevinden. Dat het letsel bij het slachtoffer uiteindelijk beperkt is gebleven tot een steekwond en een klaplong, doet daar ook niet aan af. Indien verdachte het slachtoffer een paar centimeter er naast zou hebben geraakt, had het heel anders kunnen aflopen. Daarnaast heeft verdachte met enige kracht gestoken, immers is het mes door de kleren heen gegaan en heeft een long van het slachtoffer geraakt. De rechtbank is derhalve van oordeel dat verdachte door het steken van het slachtoffer bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer daardoor kon overlijden.
De rechtbank acht, gelet op voornoemde feiten en omstandigheden, het onder primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Primair
op 12 oktober 2013 te [plaats], ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet voornoemde [slachtoffer] met een fles op haar hoofd heeft geslagen en met een mes in haar lichaam ter hoogte van haar longen heeft gestoken, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

5.1
De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
Primair: poging tot doodslag
5.2
De strafbaarheid van verdachte
De rechtbank heeft zich over de persoon van verdachte laten voorlichten door
drs. G.H. van den Bosch, psychiater, die op 26 november 2013 een rapport en op 1 maart 2014 een aanvullend rapport heeft uitgebracht.
Uit deze rapportages blijkt dat verdachte lijdende is aan een ziekelijke stoornis en gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens. Verdachte is lijdende aan een ernstig depressieve stoornis met vitale – en zo mogelijk (rand) psychotische – kenmerken en verkeerde ten tijde van het tenlastegelegde bovendien in een staat van onttrekking van een sedativum. Beide stoornissen waren ten tijde van het tenlastegelegde aanwezig en van invloed op verdachtes gedragskeuzes en gedragingen. De verminderde frustratietolerantie, beperkte impulscontrole en de gestoorde agressieregulatie bepalen in aanzienlijke mate, direct na een moment van krenking, de acute aanloop tot het tenlastegelegde. Verdachtes gedragskeuzes ten tijde van het tenlastegelegde zijn gedeeltelijk bepaald door deze factoren. Verdachtes realiteitstoetsing was anderzijds echter niet zodanig verstoord dat hij zich in ieder geval in enige mate had kunnen realiseren dat zijn handelen inadequaat en niet toelaatbaar was.
Geadviseerd wordt om verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen.
De rechtbank neemt de voormelde conclusies over.
Nu uit de rapportage of anderszins niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid geheel uitsluit, is verdachte strafbaar.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen:
- een gevangenisstraf voor de duur van 360 dagen, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan 323 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, met daarbij als bijzondere voorwaarde verplicht reclasseringscontact en dat, indien de reclassering dit in overleg met het UMC, noodzakelijk en wenselijk acht verdachte zal meewerken aan een behandeling bij De Waag of een soortgelijke instelling.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich, subsidiair, gerefereerd aan de eis van de officier van justitie.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft zijn echtgenote met een fles op haar hoofd geslagen en haar vervolgens met een mes in haar bovenlichaam gestoken, waarbij er een aanmerkelijke kans was dat zij ten gevolge daarvan zou kunnen komen te overlijden.
Verdachte heeft daarmee niet alleen inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit en gezondheid van zijn echtgenote, maar ook het vertrouwen dat zij in verdachte als haar partner stelt, beschadigd. Bovendien is dit gebeurd in de vertrouwde omgeving van de woning van het slachtoffer, terwijl dit een plek is waar zij zich bij uitstek veilig moet kunne voelen. Daarnaast zorgen dergelijke feiten voor onrust en een gevoel van onveiligheid in de samenleving.
De rechtbank deelt de conclusies van de reclassering, zoals verwoord in het rapport d.d. 25 februari 2014, en de psychiater, dat het van belang is dat verdachte zijn behandeling bij het UMC afmaakt. Voorts wordt geadviseerd verdachte verplicht reclasseringscontact op te leggen en, teneinde een terugval bij verdachte te voorkomen en daarmee recidive te voorkomen, verdachte aansluitend aan zijn behandeling door het UMC te laten behandelen bij De Waag of een soortgelijke instelling.
De rechtbank heeft in aanmerking genomen dat verdachte ten tijde van het ten laste gelegde feit verminderd toerekeningsvatbaar was en houdt voorts rekening met het blanco strafblad van verdachte.
De rechtbank weegt mee dat verdachte na het incident zelf 112 heeft gebeld en hulp heeft gevraagd voor zijn vrouw. In de periode voorafgaand aan het tenlastegelegde verkeerde verdachte in een situatie waarin hij geconfronteerd werd met frustratie, angst, wanhoop en slaapgebrek. Verdachte verblijft nu al geruime tijd op de psychiatrische afdeling van het UMC te Utrecht, waar hij behandeld en begeleid wordt. De echtgenote van verdachte heeft geen aangifte willen doen en heeft ter zitting het woord gevoerd. Zij heeft aangeven dat het gebeurde een enorme impact op haar, het gezin en hun dierbaren heeft gehad. Na een hele moeilijke periode gaat het nu beter met verdachte. Zij en de kinderen willen samen verder met verdachte.
Verdachte heeft ter zitting oprecht zijn spijt betuigd en heeft verklaard er alles aan te willen doen om er voor te zorgen dat hij er weer kan zijn voor zijn vrouw, gezin en familie. Verdachte heeft verklaard open te staan voor begeleiding en behandeling.
Een dergelijk misdrijf rechtvaardigt naar het oordeel van de rechtbank in beginsel een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Echter de rechtbank is, met de officier van justitie en de verdediging, van oordeel dat, gelet op voornoemde aard en omstandigheden van deze strafzaak, een dergelijke straf niet aangewezen is.
De rechtbank acht een gevangenisstraf van 210 dagen, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan 183 voorwaardelijk, passend.
Het voorwaardelijk deel van de straf maakt de noodzakelijke en gewenste behandeling en begeleiding van verdachte mogelijk en dient als stok achter de deur voor verdachte om mee te werken aan die begeleiding en behandeling.
Een hogere voorwaardelijke straf, zoals door de officier van justitie is geëist, is naar het oordeel van de rechtbank niet aangewezen, gelet op de persoon van verdachte en zijn positieve houding ten aanzien van behandeling en begeleiding.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Primair: poging tot doodslag
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 210 dagen, waarvan 183 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd van 2 jaren navolgende (bijzondere) voorwaarde(n) niet is nagekomen:
- stelt als algemene voorwaarden dat veroordeelde:
* zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
- stelt als bijzondere voorwaarden dat veroordeelde:
* zich bij de reclassering zal melden wanneer hij hiertoe door de reclassering wordt opgeroepen. Daarbij wordt rekening gehouden met de lichamelijke- en psychische gesteldheid van veroordeelde, wat inhoudt dat hij ook door de reclassering bezocht kan worden. Zodra veroordeelde hiertoe weer in staat is wordt hij verplicht zich te melden bij de reclassering wanner de reclassering hem daartoe oproept. Hierna moet veroordeelde zich blijven melden zo frequent en zolang de reclassering dit gedurende de proeftijd noodzakelijk acht;
* zijn behandeling bij het UMC voortzet en afmaakt en zich aansluitend aan die behandeling, indien de reclassering dit in overleg met het UMC wenselijk en noodzakelijk acht, zal laten behandelen door De Waag of een soortgelijke instelling, waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven;
- draagt deze reclasseringsinstelling op om aan veroordeelde hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
Voorlopige hechtenis
Heft het - reeds geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte op.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.P.W. Helmonds, voorzitter, mr. J.F. Haeck en mr. R.S.B. Kool, rechters, in tegenwoordigheid van G. van Engelenburg, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 27 maart 2014.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon wordt tenlastegelegd dat
Primair
hij op of omstreeks 12 oktober 2013 te [plaats], althans in het arrondissement Midden-Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet voornoemde [slachtoffer] (meermalen) met een fles op haar hoofd geslagen en/of met een mes in haar lichaam ter hoogte van haar longen heeft gestoken, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair
hij op of omstreeks 12 oktober 2013 te Utrecht, althans in het arrondissement Midden-Nederland, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (geperforeerde long en/of klaplong), heeft toegebracht, door voornoemde [slachtoffer] opzettelijk met een mes in haar lichaam ter hoogte van de longen te steken;
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht

Voetnoten

1.Proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door [B], pagina 10 tot en met 12.
2.Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5 Wetboek van Strafvordering, te weten een geneeskundige verklaring betreffende [slachtoffer], opgemaakt d.d. 28 oktober 2013, pagina 104.
3.Proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door [A], pagina 18 en 19.
4.Verklaring verdachte [verdachte] afgelegd ter terechtzitting d.d. 13 maart 2014.