ECLI:NL:RBMNE:2014:3312

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
25 juni 2014
Publicatiedatum
1 augustus 2014
Zaaknummer
16-661941-13 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel bij autodiefstallen en verduistering

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 25 juni 2014 uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure tegen een verdachte die eerder was veroordeeld voor autodiefstallen en verduistering. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte wederrechtelijk voordeel heeft verkregen ter hoogte van € 20.002,60, dat voortvloeit uit de diefstal van verschillende voertuigen en een Rolex-horloge. De officier van justitie had een vordering ingediend tot ontneming van het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel van € 41.533,00, maar de rechtbank heeft dit bedrag verlaagd op basis van de bewijsvoering en de argumenten van de verdediging. De rechtbank heeft daarbij een opbrengstpercentage van 20% gehanteerd, in plaats van de door de officier van justitie voorgestelde 25%.

De rechtbank heeft de waarde van de gestolen goederen vastgesteld, waaronder een Volkswagen Golf, een Skoda Yeti, een Kia Sportage en een Range Rover, en heeft de opbrengsten van deze diefstallen berekend. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de vorderingen van benadeelde partijen, die gedeeltelijk zijn toegewezen. De beslissing houdt in dat de verdachte verplicht is om een bedrag van € 20.002,60 aan de staat te betalen, verminderd met de bedragen die hij aan de benadeelde partijen heeft voldaan.

De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de voorzitter en twee andere rechters aanwezig waren. De zaak benadrukt de toepassing van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, dat betrekking heeft op de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16/661941-13 (ontneming)
Datum uitspraak: 25 juni 2014
Vonnis van de meervoudige kamer voor strafzaken op tegenspraak gewezen op vordering van de officier van justitie op grond van artikel 36e, eerste lid, Wetboek van Strafrecht, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1963],
thans uit anderen hoofde gedetineerd in het Huis van Bewaring “Nieuwegein” te Nieuwegein.

1.De procedure

De procedure blijkt onder meer uit de volgende stukken:
  • de vordering, die binnen de in artikel 511b van het Wetboek van Strafvordering genoemde termijn aanhangig is gemaakt;
  • het strafdossier onder parketnummer 16/661941-13 waaruit blijkt dat [verdachte] op 25 juni 2014 door de rechtbank Midden-Nederland is veroordeeld ter zake van diefstal waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel en verduistering, tot de in die uitspraak vermelde straf;
  • het “Rapport, voordeelsberekening [verdachte]”, d.d. 17 oktober 2013, proces-verbaal nummer PL0930 2012013220113B (hierna te noemen: het rapport);
  • de bevindingen tijdens het onderzoek ter terechtzitting;
  • de overige stukken.
Tijdens het onderzoek ter terechtzitting van 11 juni 2014 is de officier van justitie gehoord. Tevens is de raadsman van [verdachte], mr. L. de Leon, gehoord.

2.De beoordeling

2.1
De vordering van de officier van justitie
De vordering van de officier van justitie strekt tot het aan de veroordeelde opleggen van de verplichting tot betaling aan de Staat van het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel van € 41.533,00. De officier van justitie heeft hierbij opgemerkt dat het toewijzen van de vordering ontneming afhankelijk is van de bewezenverklaring. In de strafzaak heeft de officier van justitie vrijspraak gevraagd voor het onder 7 ten laste gelegde.
Ten aanzien van het percentage van de waarde van de goederen dat als wederrechtelijk verkregen voordeel kan worden gezien, heeft de officier van justitie opgemerkt dat ook het percentage van 20 procent wel eens wordt gehanteerd. De raadsman heeft, volgens de officier van justitie, echter onvoldoende onderbouwd waarom in dit geval een lager percentage dan 25 procent als uitgangspunt dient te worden genomen.
De officier van justitie heeft betoogd dat de vorderingen benadeelde partij die in de strafzaak zijn toegewezen (en waarbij een schadevergoedingsmaatregel is toegewezen) niet in mindering behoeven te worden gebracht op het wederrechtelijk verkregen voordeel, omdat uit de jurisprudentie blijkt dat deze maatregelen naast elkaar kunnen bestaan. In de executiefase kan rekening worden gehouden met het feit dat door [verdachte] een bedrag van de ontnemingsvordering, dan wel de vordering benadeelde partij of schadevergoedingsmaatregel, is betaald.
2.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat een opbrengstpercentage van 25 procent als uitgangspunt arbitrair is. Voor een dief levert het doorverkopen van auto’s relatief weinig op. Gemiddeld levert een auto niet meer op dan tussen de € 1.000,- en € 1.500,-. Een percentage van 25 procent doet in deze zaak geen recht aan de waarde waarvoor de auto’s daadwerkelijk konden worden verkocht.
In het geval van het Rolex-horloge speelt nog iets anders. Rolex-horloges zijn geregistreerd, waardoor deze een aanzienlijk risico opleveren voor een heler die zo’n horloge inkoopt. Het is daarom niet realistisch uit te gaan van de dagwaarde. Een bedrag van € 1.500,- is in dezen veel aannemelijker.
2.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt het wederrechtelijk verkregen voordeel vast op grond van de navolgende feiten en omstandigheden die aan wettige bewijsmiddelen zijn ontleend.
De rechtbank gebruikt als grondslag voor de schatting van de hoogte van dit wederrechtelijk voordeel het onder 1 genoemde rapport. De rechtbank zal de daarin genoemde waardes van de goederen als uitgangspunt nemen.
Het toegepaste opbrengstpercentage
De officier van justitie heeft opgemerkt dat in de jurisprudentie niet alleen gebruik gemaakt wordt van een opbrengstpercentage van 25 procent, maar soms ook van 20 procent. In reactie op de raadsman dat gestolen auto’s relatief weinig waarde hebben, is door de officier van justitie niet gemotiveerd waarom in dit geval toch moet worden gekozen voor een percentage van 25 procent en niet van 20 procent. De rechtbank zal daarom uitgaan van een opbrengst die 20 procent bedraagt van de eigenlijke waarde.
De waarde van het Rolex-horloge
Door de raadsman is aangevoerd dat bij het bepalen van de waarde van het Rolex-horloge niet moet worden uitgegaan van de dagwaarde.
De waarde van het horloge, bedroeg bij aankoop € 6.500,-. [1]
De berekening
De waarde van de Volkswagen Golf (bewezen verklaard als feit 1) is vastgesteld op
€ 14.000,- en de goederen die in deze auto lagen hadden een waarde van € 650,-. [2] De opbrengst van deze goederen komt daarmee uit op:
€ 14.650,- x 20% = € 2.930,-
De diefstal van de Skoda Yeti (bewezen verklaard als feit 2) heeft aan veroordeelde geen voordeel opgeleverd, nu deze is achtergelaten bij de locatie waar voornoemde Volkswagen Golf is gestolen.
De rechtbank bepaalt de waarde van het Rolex-horloge (bewezen verklaard als feit 3) op
€ 6.500,-. De opbrengst van dit horloge is, gelet op het toegepaste opbrengstpercentage:
€ 6.500,- x 20% = € 1.300,-
De Kia Sportage (bewezen verklaard als feit 4) die door veroordeelde is gestolen, stond blijkens de aangifte te koop voor een bedrag van € 8.863,-. [3] De opbrengst komt daarmee neer op:
€ 8.863 x 20% = € 1.772,60
De door veroordeelde verduisterde Range Rover (bewezen verklaard als feit 8) heeft een waarde van € 70.000,-. [4] De opbrengst van deze Range Rover kan worden vastgesteld op:
€ 70.000,- x 20% = € 14.000,-
De opbrengsten die de veroordeelde heeft verworven met de door hem gepleegde feiten komen, gelet op het voorgaande, op een totaalbedrag van € 20.002,60. De rechtbank stelt het door veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel vast op voornoemd bedrag.
Overweging met betrekking tot het in mindering brengen van de toegewezen vorderingen benadeelde partij
In de hoofdzaak zijn door de rechtbank de door de benadeelde partij [A], [B] en [C] ingediende vorderingen tot schadevergoeding (gedeeltelijk) toegewezen. De rechtbank is van oordeel dat deze bedragen op het toegewezen bedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel in mindering dienen te worden gebracht, nadat deze bedragen door veroordeelde aan de benadeelde partij, dan wel aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij, zijn betaald. Dit geldt echter slechts voor zover het voordeel van veroordeelde teniet wordt gedaan door een vergoeding van de schade aan de benadeelde partij. Dit heeft betrekking op de volgende vorderingen tot de hierna te noemen bedragen:
- de vordering van [A] tot een bedrag van € 135,00;
- de vordering van [B] tot een bedrag van € 6.500,00.

3.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing berust op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

4.De beslissing

De rechtbank:
- stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op € 20.002,60;
- legt de veroordeelde [verdachte] de verplichting op tot betaling aan de staat van een geldbedrag ter grootte van € 20.002,60 ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel;
- vermindert de betalingsverplichting met een bedrag van € 135,- met ingang van het moment waarop veroordeelde aan [A] de vordering ten bedrage van € 751,99 heeft voldaan;
- vermindert de betalingsverplichting met een bedrag van € 1.300,- met ingang van het moment waarop veroordeelde aan [B] de vordering ten bedrage van € 6.500,- heeft voldaan;
- wijst de vordering van de officier van justitie voor het overige af.
Deze beslissing is gegeven door mr. R.P. den Otter, voorzitter, mr. J. Ebbens en mr. C.S.K. Fung Fen Chung, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier mr. M.C. van Reenen en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 25 juni 2014.

Voetnoten

1.Een geschrift, te weten een factuur van [D], d.d. 15-05-2012, betreffende een Rolex.
2.Het rapport, pagina 4.
3.Het rapport, pagina 6.
4.Het rapport, pagina 6.