ECLI:NL:RBMNE:2014:3305

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
30 juli 2014
Publicatiedatum
1 augustus 2014
Zaaknummer
16-660028-13
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplichting van werkgever door middel van bedrieglijke handelingen met geldbedragen

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 30 juli 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van oplichting van haar werkgever. De verdachte, geboren in 1983, heeft in de periode van 15 september 2011 tot en met 13 juni 2013 door middel van bedrieglijke handelingen een bedrag van € 66.174,- weten te verkrijgen van haar werkgever. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte door het wijzigen van rekeningnummers in de debiteurenadministratie van haar werkgever, de Koninklijke [naam], de werkgever heeft bewogen tot de afgifte van geldbedragen aan haar eigen rekeningnummers.

Tijdens de zitting op 16 juli 2014 heeft de verdachte zich laten bijstaan door haar advocaat, mr. C.C. Polat. De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte schuldig werd bevonden aan de tenlastegelegde feiten. De verdediging heeft vrijspraak bepleit, maar de rechtbank heeft het verweer tot bewijsuitsluiting verworpen. De rechtbank oordeelde dat de verklaring van de verdachte bij de politie gebruikt kon worden voor het bewijs, omdat er geen sprake was van een vormverzuim.

De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan oplichting en heeft haar een werkstraf van 180 uren opgelegd, met een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden en een proeftijd van twee jaar. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij, de Koninklijke [naam], tot € 66.174,- toegewezen, inclusief wettelijke rente. De rechtbank heeft de verdachte ook veroordeeld tot betaling van de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16/660028-13 (P)
Vonnis van de meervoudige strafkamer van 30 juli 2014
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1983] te [woonplaats 1],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres], [woonplaats 2].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 16 juli 2014. De verdachte is in persoon verschenen en heeft zich ter terechtzitting laten bijstaan door mr. C.C. Polat, advocaat te Breukelen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van de vordering van de benadeelde partij, te weten Koninklijke [naam], gevestigd te Utrecht.
Namens de benadeelde partij is de heer [A] ter terechtzitting verschenen.

2.Tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
primair: in de periode van 15 september 2011 tot en met 13 juni 2013 [naam] door middel van oplichting heeft bewogen tot afgifte van € 66.174,-.
subsidiair: in de periode van 15 september 2011 tot en met 13 juni 2013
€ 66.174,- heeft verduisterd van haar werkgever [naam].
meer subsidiair: in de periode van 15 september 2011 tot en met 13 juni 2013
€ 66.174,- heeft gestolen van [naam].

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het haar onder primair ten laste gelegde feit heeft gepleegd.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het primaire standpunt gesteld dat zowel het onder primair als het onder subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde niet bewezen kan worden, zodat vrijspraak dient te volgen. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft de verdediging het hierna te noemen verweer gevoerd.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Het verweer strekkende tot bewijsuitsluiting
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat er sprake is van een vormverzuim en dat dit dient te leiden tot bewijsuitsluiting. Verdachte is voorafgaand aan haar verhoor door de politie wel gewezen op haar recht op consultatiebijstand, maar niet op haar recht op kosteloze rechtsbijstand. Dit had, gelet op het soort zaak, volgens de verdediging wel gemoeten. De verklaring afgelegd door verdachte bij de politie dient derhalve uitgesloten te worden van het bewijs. De verdediging acht zonder de bekennende verklaring van verdachte onvoldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig, zodat vrijspraak dient te volgen van het onder primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde feit.
De rechtbank verwerpt voornoemd verweer tot bewijsuitsluiting.
Zoals blijkt uit het procesdossier is verdachte niet aangehouden. Verdachte is, na te zijn ontboden op het politiebureau, verhoord. In die situatie is het niet vereist dat zij voorafgaand aan haar verhoor door de politie wordt gewezen op het recht op consultatiebijstand. Daarbij is niet gebleken van enige bijzondere omstandigheid, op grond waarvan dit in haar geval toch had moeten gebeuren. Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank vast dat er geen sprake is van een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. De door de verdachte bij de politie afgelegde verklaring kan derhalve gebruikt worden voor het bewijs.
4.3.2
De bewijsmiddelen [1]
Aangezien verdachte het ten laste gelegde feit heeft bekend, en de verdediging alleen op basis van het -reeds verworpen- verweer tot bewijsuitsluiting vrijspraak heeft bepleit, volstaat de rechtbank, met toepassing van artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering, met een opsomming van de bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van aangifte van [A] namens [naam] d.d. 9 september 2013, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 1], buitengewoon opsporingsambtenaar van Politie Utrecht; [2]
- het proces-verbaal van bevindingen d.d. 9 oktober 2013, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 2], hoofdagent van Politie Utrecht, met als bijlage de uitdraai van overboekingen; [3]
- het proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 1 oktober 2013, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 2], hoofdagent van Politie Utrecht. [4]
Bewijsoverweging
De rechtbank is van oordeel dat, op grond van de hiervoor vermelde bewijsmiddelen, kan worden vastgesteld dat verdachte door een listige kunstgreep aangever heeft bewogen tot afgifte van geld. Verdachte heeft bedrieglijke handelingen verricht, zij heeft immers rekeningnummers van debiteuren in de administratie van aangever ten onrechte gewijzigd in nummer(s) van haarzelf en van meerdere familieleden, waardoor aangever is bewogen tot afgifte van geldbedragen aan de onjuiste, door verdachte ingevoerde, rekeningnummers. De rechtbank acht derhalve het onder primair ten laste gelegde feit, te weten oplichting, wettig en overtuigend bewezen.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4.3.2 genoemde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
Ten aanzien van het onder primair ten laste gelegde:
op meerdere tijdstippen in de periode van 15 september 2011 tot en met 13 juni 2013 te Utrecht
met het oogmerk om zich en/of anderen wederrechtelijk te bevoordelen door een of meer listige kunstgrepen,
[naam] heeft bewogen tot de afgifte van geldbedragen van in totaal 66174 Euro,
immers heeft verdachte met voren omschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en in strijd met de waarheid in de debiteurenadministratie van [naam] meerdere rekeningnummers van debiteuren gewijzigd in meerdere rekeningnummers van zichzelf en meerdere familieleden,
waardoor [naam] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar als
Ten aanzien van het onder primair ten laste gelegde: Oplichting, meermalen gepleegd
Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door haar onder primair bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 180 uren, met bevel, voor het geval dat verdachte de werkstraf niet naar behoren (heeft) verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 90 dagen en een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair vrijspraak bepleit van hetgeen ten laste is gelegd. Subsidiair heeft de verdediging de rechtbank verzocht, indien de rechtbank daaraan toekomt, bij het bepalen van de strafmaat rekening te houden met de ter terechtzitting aangevoerde persoonlijke omstandigheden van verdachte.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan oplichting van haar werkgever gedurende een lange periode, meermalen gepleegd en voor een bedrag van ruim € 66.000,-. Verdachte heeft met enige regelmaat de beslissing genomen om zich en/of anderen in haar directe omgeving ten koste van haar werkgever te verrijken. Door op een dergelijke wijze te handelen heeft verdachte haar slachtoffer schade toegebracht en het vertrouwen in haar gesteld door haar werkgever, op ernstige wijze geschonden. Dit rekent de rechtbank verdachte zwaar aan.
De rechtbank acht de eis van de officier van justitie, gelet op de strafmaat in soortgelijke zaken, aan de lage kant. De rechtbank acht het echter niet geboden om aan verdachte een hogere straf op te leggen. Hierbij houdt de rechtbank rekening met het de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 4 juni 2014, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten en met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting en uit de schriftelijke verklaring van verdachte d.d. 15 juli 2014 is gebleken.
Alles afwegende acht de rechtbank oplegging van een werkstraf voor de duur van 180 uren subsidiair 90 dagen vervangende hechtenis passend en geboden. De rechtbank zal tevens een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden, geheel voorwaardelijk, opleggen om te voorkomen dat verdachte zich wederom schuldig zal maken aan (soortgelijke) strafbare feiten. De proeftijd zal de rechtbank bepalen op twee jaren.

9.Ten aanzien van de benadeelde partij

9.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd tot toewijzing van de vordering benadeelde partij, te weten tot € 66.174,00, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair verzocht tot afwijzing van de vordering van de benadeelde partij, gelet op de bepleitte vrijspraak. Subsidiair heeft de verdediging verzocht tot niet-ontvankelijkverklaring van de vordering, omdat beoordeling hiervan een onevenredige belasting van het strafproces zou opleveren.
9.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de behandeling van de vordering van Koninklijke [naam], niet een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Het is komen vast te staan, op grond van voornoemde gebezigde bewijsmiddelen, dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder primair bewezen geachte feit rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze op € 66.174,00 (zegge: zesenzestigduizendhonderdvierenzeventig euro), aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 juni 2013 tot aan de dag van algehele voldoening. De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen.
Voorts zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 24c, 36f, 57 en 326 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde en op de reeds aangehaalde artikelen.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

11.Beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder primair ten laste gelegde: Oplichting, meermalen gepleegd
Strafbaarheid
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte daarvoor strafbaar.
Strafoplegging
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf, bestaande uit
het verrichten van onbetaalde arbeid, van 180 uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 90 dagen.
Veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van twee maanden.
Bepaalt dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten.
Stelt daarbij een
proeftijd van 2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Vordering benadeelde partij
Wijst de vordering van Koninklijke [naam], gevestigd te Utrecht, geheel toe tot
€ 66.174,00 (zegge: zesenzestigduizendhonderdvierenzeventig euro), aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 juni 2013 tot aan de dag van algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan Koninklijke [naam] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J. Ebbens, voorzitter,
mrs. N.E.M. Kranenbroek en C.S.K. Fung Fen Chung, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K.M. Strijbos, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 30 juli 2014.
BIJLAGE : De tenlastelegging
Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon wordt tenlastegelegd dat:
Primair
zij op één of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 15 september 2011 tot en met 13 juni 2013 te Utrecht, althans in Nederland,
met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels,
[naam], althans één of meerdere bank(en) waar [naam] een rekening heeft,
heeft bewogen tot de afgifte van (een) geldbedrag(en) (van in totaal ongeveer 66174 Euro), in elk geval van enig goed,
immers heeft verdachte met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid in de (debiteuren)administratie (van [naam]) meerdere, althans één, rekeningnummer(s) van debiteuren gewijzigd in meerdere, althans één, rekeningnummer(s) van zichzelf en/of meerdere familieleden, althans één familielid,
waardoor [naam], althans die bank(en), werd(en) bewogen tot bovenomschreven afgifte;
art 326 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair
zij op één of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 15 september 2011 tot en met 13 juni 2013 te Utrecht, althans in Nederland, opzettelijk een geldbedrag (van ongeveer 66174 Euro), in elk geval enig goed, dat / die geheel of ten dele toebehoorde(n) aan [naam], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk(e) goed(eren) verdachte uit hoofde van haar persoonlijke dienstbetrekking van / als medewerker debiteuren, in elk geval anders dan door misdrijf onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
art 321 Wetboek van Strafrecht
art 322 Wetboek van Strafrecht
Meer subsidiair
zij op één of meerdere tijstip(pen) in of omstreeks de periode van 15 september 2011 tot en met 13 juni 2013 te Utrecht, althans in Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen (een) geldbedrag(en) (van in totaal ongeveer 66174 Euro), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
art 310 Wetboek van Strafrecht

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende proces-verbaal, nr. PL0910-2013197682, bevinden, volgens de in dit dossier toegepaste nummering (pagina 1 tot en met 100). Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Pagina 3 tot en met 6.
3.Pagina 40 tot en met 92, overzicht op pagina 41.
4.Pagina 93 tot en met 97.