Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.Het onderzoek ter terechtzitting
2.Tenlastelegging
3.Voorvragen
4.Beslissing
onbevoegd kennis te nemen van de tenlastelegging.
Rechtbank Midden-Nederland
Op 11 juli 2014 vond de terechtzitting plaats in de strafzaak tegen een leerplichtige verdachte, geboren in 1997 en woonachtig in Utrecht. De verdachte was in persoon verschenen en werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. H.J. Veen. De zaak was eerder behandeld door de kantonrechter op verschillende data in 2013 en 2014, maar was toen aangehouden. Tijdens de zitting heeft de rechtbank kennisgenomen van de standpunten van de officier van justitie, de verdachte en zijn raadsman.
De tenlastelegging, die als bijlage aan het vonnis was gehecht, betrof de verdenking dat de verdachte in de periode van 31 augustus 2012 tot en met 5 oktober 2012 niet had voldaan aan de verplichting om de school waar hij was ingeschreven geregeld te bezoeken. De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de dagvaarding geldig was, maar kwam tot de conclusie dat de meervoudige strafkamer niet bevoegd was om kennis te nemen van het ten laste gelegde feit. Dit was gebaseerd op het feit dat het ten laste gelegde feit een overtreding betrof, zoals gedefinieerd in artikel 2 van de Leerplichtwet 1969.
De rechtbank concludeerde dat, ingevolge artikel 28 van de Leerplichtwet 1969, de kantonrechter bevoegd was om kennis te nemen van de zaak. Daarom verklaarde de rechtbank zich onbevoegd om kennis te nemen van de tenlastelegging. Het vonnis werd uitgesproken door de voorzitter, mr. E.A.A. van Kalveen, en de rechters mrs. H.A. Gerritse en L.M.G. de Weerd, in aanwezigheid van griffier mr. K.M. Strijbos.