ECLI:NL:RBMNE:2014:3300

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
25 juli 2014
Publicatiedatum
1 augustus 2014
Zaaknummer
16-661190-14
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van poging tot woninginbraak en bewezenverklaring van voltooide woninginbraak

In de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1990 in Marokko en wonende in Nederland, heeft de rechtbank Midden-Nederland op 25 juli 2014 uitspraak gedaan. De zaak betreft twee tenlasteleggingen van woninginbraak. De eerste tenlastelegging betreft een inbraak op 20 februari 2014 in Driebergen-Rijsenburg, waarbij de verdachte samen met anderen een kluis en juwelen heeft weggenomen. De tweede tenlastelegging betreft een inbraak op 27 april 2014 in een woning in [woonplaats 2], waarbij een geldbedrag van € 1.000,- is ontvreemd. Tijdens de zittingen op 26 mei en 11 juli 2014 heeft de verdachte zich laten bijstaan door zijn advocaat, mr. E.D. van Elst. De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd voor de tweede tenlastelegging, terwijl de verdediging ook voor de eerste tenlastelegging vrijspraak heeft bepleit. De rechtbank heeft geoordeeld dat de dagvaarding geldig was en dat er geen redenen waren voor schorsing van de vervolging. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op het moment van de inbraak in [woonplaats 2] zich in een coffeeshop bevond, wat niet kon worden weerlegd door het bewijs. Daarom heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van de tweede tenlastelegging. Voor de eerste tenlastelegging heeft de rechtbank echter geoordeeld dat de verdachte wel degelijk betrokken was bij de voltooide woninginbraak, ondanks dat hij slechts hielp met het tillen van de kluis. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 84 dagen, waarvan 23 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en bijzondere voorwaarden, waaronder een meldplicht bij de reclassering.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16/661190-14 (P)
Vonnis van de meervoudige strafkamer van 25 juli 2014
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1990] te [geboorteplaats] (Marokko),
wonende te [adres], [woonplaats 1].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 26 mei 2014 en 11 juli 2014. De verdachte is in persoon verschenen en heeft zich ter terechtzitting laten bijstaan door
mr. E.D. van Elst, advocaat te Veenendaal.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat verdachte en de raadsvrouwe naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

De tenlastelegging is op de zitting van 26 mei 2014 gewijzigd.
De tenlastelegging is, met wijziging, als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1 primair: op 20 februari 2014 in vereniging heeft ingebroken in een woning te Driebergen-Rijsenburg en heeft weggenomen een kluis en juwelen.
feit 1 subsidiair: op 20 februari 2014 in vereniging heeft geprobeerd in te breken in een woning te Driebergen-Rijsenburg.
feit 2 primair: op 27 april 2014 in vereniging heeft ingebroken in een woning te [woonplaats 2] en heeft weggenomen een geldbedrag van € 1.000,-.
feit 2 subsidiair: op 27 april 2014 in vereniging heeft geprobeerd in te breken in een woning te [woonplaats 2].

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht het onder feit 1 subsidiair ten laste gelegde, -kort gezegd- een poging tot diefstal met braak in vereniging gepleegd op 20 februari 2014 te Driebergen-Rijsenburg, wettig en overtuigend bewezen. Het onder feit 1 primair, feit 2 primair en feit 2 subsidiair acht de officier van justitie niet wettig en overtuigend bewezen. Ten aanzien van deze feiten vordert de officier van justitie vrijspraak.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft eveneens bepleit dat het onder feit 1 primair, feit 2 primair en feit 2 subsidiair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen kan worden en dat verdachte hiervan dient te worden vrijgesproken. De verdediging heeft ten aanzien van het onder feit 1 subsidiair ten laste gelegde bepleit dat het onderdeel ‘(mede)plegen van braak en/of verbreking en/of inklimming’ ten aanzien van verdachte niet wettig en overtuigend bewezen kan worden.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1.
Vrijspraak
Met het openbaar ministerie en de verdediging, is de rechtbank van oordeel dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder feit 2 primair en subsidiair ten laste gelegde.
Op 27 april 2014 omstreeks 21:56 tot 21:59 uur komen verbalisanten ter plaatse bij een woning aan de [adres] te [woonplaats 2], na een melding van woninginbraak. Zij zien een persoon in de woning, welke zij ambtshalve herkennen als zijnde verdachte. Deze persoon is gevlucht. Verdachte verklaart vervolgens niet in de woning te zijn geweest en op het moment van de inbraak in een coffeeshop in Driebergen te zijn geweest.
Tijdens het onderzoek ter terechtzitting, zowel op 26 mei 2014 als op 11 juli 2014, zijn door de verdediging overgelegde camerabeelden getoond welke zijn opgenomen in deze coffeeshop. De rechtbank stelt vast dat dit beelden betreffen van 27 april 2014 om 21:56 tot 21:57 uur. De persoon te zien op de beelden, waarvan verdachte aangeeft dat hij dit is, vertoont gelijkenissen met verdachte. De beelden zijn onderzocht door de politie en er is niet vastgesteld dat de beelden, ten aanzien van de datum en het tijdstip, achteraf bewerkt zijn. Gelet hierop is niet uit te sluiten dat verdachte op het moment dat de inbraak aan de [adres] plaatsvond in de coffeeshop te Driebergen was. De afstand tussen de [adres] te [woonplaats 2] en de coffeeshop te Driebergen is voorts zodanig dat niet aannemelijk is dat verdachte kort na elkaar op beide locaties aanwezig kan zijn geweest.
Gelet op het bovenstaande acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 2 primair en subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en zal hem dan ook ten aanzien hiervan vrijspreken.
4.3.2
Bewezenverklaring
Partiele vrijspraak ten aanzien van het (mede)plegen van braak (feit 1)
Verdachte heeft ten aanzien van de onder feit 1 ten laste gelegde (poging tot) woninginbraak verklaard dat hij in de woning aanwezig is geweest en dat hij heeft geholpen met het tillen van de kluis. Hij heeft tevens verklaard dat de woning op het moment dat hij daar aankwam al open (gebroken) was. De rechtbank acht de verklaring van verdachte hieromtrent geloofwaardig en kan niet vaststellen dat verdachte als (mede)pleger betrokken is geweest op het moment van de braak.
Gelet op het voorgaande kan, naar het oordeel van de rechtbank, niet wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte als (mede)pleger betrokken is geweest bij het ten laste gelegde onderdeel ‘door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming’. De rechtbank zal verdachte hiervan dan ook partieel vrijspreken.
De bewijsmiddelen [1]
Aangezien verdachte het onder feit 1 ten laste gelegde voor het overige heeft bekend en geen vrijspraak is bepleit, volstaat de rechtbank, met toepassing van artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering, met een opsomming van de bewijsmiddelen.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op grond van de volgende bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van aangifte door [aangever] d.d. 20 februari 2014, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 1], hoofdagent van Politie Utrecht; [2]
- het proces-verbaal van nader verhoor aangeefster [aangever] d.d. 23 februari 2014, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 2], hoofdagent van Politie Utrecht; [3]
- het proces-verbaal van bevindingen d.d. 20 februari 2014, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 1], hoofdagent van Politie Utrecht; [4]
- de verklaring van verdachte ter terechtzitting, d.d. 26 mei 2014.
Bewijsoverweging
Anders dan het openbaar ministerie en de verdediging, is de rechtbank van oordeel dat er sprake is van een voltooide diefstal. Verdachten hebben de kluis uit een kast gebroken, naar beneden getild en daar op de tafel gezet. De kluis is daarmee in de machtssfeer van verdachten gekomen. Dat de kluis niet uit de woning is geweest doet aan het voorgaande niet af. De rechtbank merkt hierbij op dat hoewel dit naar algemeen taalgebruik zal worden gezien als een poging tot diefstal, er juridisch gezien sprake is van een voltooide diefstal.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4.3.2 genoemde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
Ten aanzien van feit 1 onder primair:
op 20 februari 2014 te Driebergen-Rijsenburg, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening uit een woning, gelegen aan het perceel [adres], heeft weggenomen een kluis, toebehorende aan [aangever].
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar als
Ten aanzien van feit 1 onder primair: Diefstal door twee of meer verenigde personen.
Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door hem onder feit 1 subsidiair bewezen geachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 84 dagen, met aftrek van de duur van het voorarrest, waarvan 23 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en met de bijzondere voorwaarden zoals vermeld in het hierna te noemen reclasseringsrapport d.d. 19 maart 2014. Daarbij gaat het -kort samengevat- om een meldplicht bij Reclassering Nederland en het houden aan aanwijzingen van de reclassering, ook indien dit inhoudt het volgen van een CoVa training.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft een aantal persoonlijke omstandigheden van verdachte aangevoerd en de rechtbank verzocht hiermee rekening te houden bij het bepalen van de strafmaat. De verdediging heeft verzocht tot oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest. Indien er tevens wordt gekomen tot oplegging van een voorwaardelijk strafdeel, acht de verdediging oplegging van bijzondere voorwaarden niet noodzakelijk.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een woninginbraak. Woninginbraken zijn nare feiten, die naast schade, overlast en angst bij de slachtoffers, onrust in de samenleving teweeg brengen. Een woning is bij uitstek een plek waar men zich veilig moet kunnen voelen. Verdachte heeft zich alleen laten leiden door eigen financieel gewin.
De rechtbank gaat hierbij uit van een voltooide woninginbraak, maar houdt wel rekening met de rol welke verdachte hierbij heeft vervuld, te weten het enkel helpen met het tillen van de kluis. De rechtbank rekent het verdachte daarbij wel aan dat hij eenvoudigweg, en naar het zich laat aanzien zonder enige terughoudendheid, ingaat op een verzoek daartoe en desgevraagd met bivakmuts en handschoenen naar de plaats delict afreist.
Bij de strafoplegging heeft de rechtbank rekening gehouden met het uittreksel uit de justitiële documentatie van verdachte van 30 mei 2014, waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld ter zake van vermogensdelicten.
Tevens heeft de rechtbank acht geslagen op een reclasseringsadvies d.d. 19 maart 2014 opgemaakt omtrent verdachte. De reclassering constateert dat er sprake is van een delictpatroon op het gebied van vermogensdelicten en dat verdachte zelf aangeeft dat hij zijn impulsen niet goed kan beheersen en te beïnvloedbaar is. Daarnaast heeft de reclassering de indruk dat verdachte oprecht wil werken aan een delictvrij leven. De reclassering adviseert om aan verdachte als bijzondere voorwaarden op te leggen een meldplicht bij Reclassering Nederland en het houden aan aanwijzingen van de reclassering, ook indien dit inhoudt het volgen van een CoVa training.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden, met name de ernst van het feit, een gevangenisstraf passend en geboden is. De rechtbank legt aan verdachte een gevangenisstraf op voor de duur van 84 dagen met aftrek van de duur van het voorarrest. De rechtbank zal een gedeelte van die straf, te weten 23 dagen, voorwaardelijk opleggen om te voorkomen dat verdachte zich wederom schuld zal maken aan (soortgelijke) strafbare feiten. Tevens zal de rechtbank hiertoe als bijzondere voorwaarden aan verdachte opleggen dat hij zich houdt aan de aanwijzingen van de Reclassering Nederland, ook indien dit inhoudt het volgen van een CoVa training, en zich hiertoe zal melden. De proeftijd zal de rechtbank bepalen op twee jaren.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde en op de reeds aangehaalde artikelen.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

10.Beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
Verklaart het onder
feit 2 primair en subsidiairten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan
vrij.
Bewezenverklaring
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5. is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1 onder primair: Diefstal door twee of meer verenigde personen.
Strafbaarheid
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte daarvoor strafbaar.
Strafoplegging
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
84 dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Bepaalt dat een gedeelte, te weten
23 dagen, van deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarennavolgende (bijzondere) voorwaarden niet is nagekomen:
Algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt; en
medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
Bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
4. zich moet houden aan de aanwijzingen die de Reclassering Nederland hem geeft, ook indien dit inhoudt het volgen van een CoVa training. Daartoe moet de veroordeelde aan elke oproep van Reclassering Nederland gehoor geven en moet hij zich gedurende de proeftijd blijven melden, zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht, op het adres van de reclassering, te weten: Vivaldiplantsoen 200, 3533 JE te Utrecht.
Geeft opdracht aan de Reclassering Nederland om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Heft op het -reeds geschorste- bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.V.M. Veldhoen, voorzitter,
mrs. E.A.A. van Kalveen en L.M.G. de Weerd, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K.M. Strijbos, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 25 juli 2014.
De voorzitter is buiten staat mede te ondertekenen.
BIJLAGE : De tenlastelegging
Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon wordt, na wijziging van de tenlastelegging, die hierna cursief is weergegeven, tenlastegelegd dat:
1.
Primair
hij op of omstreeks 20 februari 2014 te Driebergen-Rijsenburg, althans in het arrondissement Midden-Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een woning en/of een schuur, gelegen aan het perceel [adres] heeft/hebben weggenomen een kluis en/of een hoeveelheid, in elk geval één of meerdere, juwe(e)l(en), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [aangever], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en / of zijn mededader(s), waarbij verdachte en / of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft / hebben verschaft en / of de / het weg te nemen goed(eren) onder zijn / hun bereik heeft / hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming;
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair
hij op of omstreeks 20 februari 2014 te Driebergen-Rijsenburg, althans in het arrondissement Midden-Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in / uit een woning en/of schuur, gelegen aan het perceel [adres], weg te nemen goed(eren) en/of geld, geheel of ten dele toebehorende aan [aangever], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en / of zijn mededader(s) en zich daarbij de toegang tot die woning en/of schuur te verschaffen en / of die / dat weg te nemen goed(eren) en/of geld onder zijn / hun bereik te brengen door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming en/of
eenvalse sleutel, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, als volgt heeft gehandeld: zijnde en/of hebbende hij, verdachte, en/of (één of meer van) zijn mededader(s) de tuin van de woning
voornoemdbetreden
en/of (vervolgens) met een inbreekwerktuig het raam en/of de deur van de schuur voornoemd ontwricht en/of opengebroken en/of geopend en/of (vervolgens) de schuur voornoemd betredenen/of (vervolgens) met een inbreekwerktuig de deur (op de 1e verdieping
van de woning) opengebroken
en/of ontwricht en/of geopenden/of (vervolgens)
(via voornoemde deur)de woning voornoemd betreden
en/of de woning doorzochten/of (vervolgens) de kluis in de woning voornoemd weggebroken
en/of de kluis (in de woning) weggedragen en/of verplaatst en/of klaargezet, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2.
Primair
hij op of omstreeks 27 april 2014 te [woonplaats 2], althans in het arrondissement Midden-Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een woning, gelegen aan het perceel [adres] heeft/hebben weggenomen (een) geldbdag(en) van (in totaal) 1.000 Euro en/of een (of meerdere) (ander(e)) geldbedrag(en), in elk geval enig(e) goed(eren), geheel of ten dele toebehorende aan [A] en/of [B], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en / of zijn mededader(s), waarbij verdachte en / of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft / hebben verschaft en / of de / het weg te nemen goed(eren) onder zijn / hun bereik heeft / hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming;
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair
hij op of omstreeks 27 april 2014 te [woonplaats 2], althans in het arrondissement Midden-Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in / uit een woning, gelegen aan het perceel [adres], weg te nemen goed(eren) en/of geld, geheel of ten dele toebehorende aan [A] en/of [B], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en / of zijn mededader(s) en zich daarbij de toegang tot die woning te verschaffen en / of die/ dat weg te nemen goed(eren) en/of geld onder zijn / hun bereik te brengen door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming en/of een valse sleutel, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, als volgt heeft gehandeld: zijnde en/of hebbende hij, verdachte, en/of (één of meer van) zijn mededader(s) het voornoemde perceel (aan de achterzijde van de woning) betreden (door over de schutting te klimmen) en/of (vervolgens) een raam aan de achterzijde van de woning geopend en/of ontwricht en/of opengebroken en/of (vervolgens) de woning via voornoemd raam betreden (en/of (vervolgens) de woning doorzocht), zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in de aan deze zaak ten grondslag liggende processen-verbaal, nummers PL0900-2014041183 (tevens A en B) en PL0900-2014082416 Z C, bevinden, volgens de in dit dossier toegepaste nummering (pagina 1 tot en met 230). Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Pagina 36 en 37.
3.Pagina 95 tot en met 97.
4.Pagina 51 tot en met 53.