ECLI:NL:RBMNE:2014:3272

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
4 maart 2014
Publicatiedatum
31 juli 2014
Zaaknummer
16/661269-13 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor ontuchtige handelingen met minderjarige buurmeisje

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 4 maart 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het plegen van ontuchtige handelingen met zijn minderjarige buurmeisje. De verdachte, geboren in 1952, werd beschuldigd van meermalen opzettelijk ontuchtige handelingen met het slachtoffer, dat in 2002 was geboren, in de periode van 1 augustus 2011 tot en met 22 maart 2012. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. Tijdens de zitting op 18 februari 2014 was de verdachte aanwezig en werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. F.J.V.H. Stoffels. De benadeelde partij werd vertegenwoordigd door mr. R.P. Seger.

De rechtbank heeft de verklaringen van de benadeelde en haar moeder als betrouwbaar en geloofwaardig beoordeeld. De moeder van de benadeelde deed op 13 april 2012 aangifte bij de politie, nadat haar dochter had aangegeven dat de buurman, de verdachte, ongepaste handelingen had verricht. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van één dag en een taakstraf van 100 uren, met de voorwaarde dat bij niet-naleving vervangende hechtenis van 50 dagen kan worden opgelegd. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding van € 250,- toegewezen aan de benadeelde partij, te vermeerderen met wettelijke rente.

De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met de ernst van de feiten, de positie van de verdachte als buurman en het vertrouwen dat in hem was gesteld. De rechtbank heeft ook gekeken naar de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn blanco strafblad en gezondheidsproblemen. Ondanks de verwerpelijkheid van de ontuchtige handelingen, heeft de rechtbank geoordeeld dat de straf passend was, gezien de omstandigheden van de zaak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16/661269-13 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 4 maart 2014
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1952],
wonende te ([woonplaats], [adres].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 18 februari 2014. De verdachte is in persoon verschenen en heeft zich ter terechtzitting laten bijstaan door mr. F.J.V.H. Stoffels, advocaat te Zevenbergen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.
Namens de benadeelde partij [benadeelde] is verschenen mr. R.P. Seger.

2.Tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
in de periode van 1 augustus 2011 tot en met 22 maart 2012 meermalen opzettelijk ontuchtige handelingen heeft gepleegd met [benadeelde] (geboren op [2002]), zijnde zijn minderjarige buurmeisje, welke aan zijn zorg en/of waakzaamheid was toevertrouwd.

3.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde integraal bewezen kan worden.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat enkel bewezen kan worden dat verdachte opzettelijk ontuchtige handelingen met [benadeelde] heeft verricht die hebben bestaan uit kusjes geven. De raadsman heeft dan ook verzocht verdachte vrij te spreken voor de handelingen weergegeven onder de eerste twee gedachtestreepjes van de tenlastelegging.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De feiten blijkend uit de bewijsmiddelen [1]
4.3.1.1 De verklaringen van [benadeelde]-Ventevogel
Op 2 april 2012 heeft [benadeelde]-Ventevogel, zijnde de moeder van [benadeelde] (geboren op [2002]), [2] verklaard dat [benadeelde] twee weken eerder voorafgaand aan het eten de vraag stelde of het normaal is als iemand met zijn hand tussen je benen zit en je op je mond wil kussen. [benadeelde] vertelde dat buurman [verdachte] (de rechtbank begrijpt het dossier lezende: verdachte) dat deed. Volgens [moeder]had de buurman voornoemde handelingen twee weken eerder bij haar dochter gepleegd. De buurman kwam [benadeelde] toen namelijk thuisbrengen en dat doet hij normaal nooit. Een dag later, op donderdag, had de buurman [benadeelde] wederom thuisgebracht. Op woensdag had [moeder]gezien dat de buurman tijdens het vissen met [benadeelde] zijn hand op het bovenbeen van [benadeelde] had gelegd. [3]
Voornoemde [moeder]heeft op 13 april 2012 aangifte gedaan bij de politie. Zij heeft toen wederom verklaard dat [benadeelde] op 22 maart 2012 ineens tegen haar zei: “Is het normaal als iemand tussen je benen gaat zitten en je op de mond wil kussen?” Ze vertelde daarbij dat [verdachte] (de rechtbank begrijpt: verdachte) dat deed en dat hij telkens probeert haar op de mond te kussen. In augustus 2011 is [benadeelde] volgens aangeefster voor het eerst met [verdachte] gaan vissen. Op 21 maart 2012 had aangeefster gezien dat [benadeelde] met [verdachte] zat te vissen bij het [adres] te [woonplaats]. [verdachte] zat daarbij met zijn arm om [benadeelde] heen en zijn hand rustte op het bovenbeen van [benadeelde].
[benadeelde] heeft verteld dat [verdachte] met zijn hand tussen haar benen heeft gezeten en dat hij haar op haar mond heeft gekust. [4] [moeder]zag dat [benadeelde] haar hand in haar eigen kruis legde en tegen haar vriendin [X] zei: “En hij heeft me op mijn mond gekust.”
4.3.1.2 De verklaring van [benadeelde]
Op 24 april 2012 heeft [benadeelde] tijdens een zogenaamd studioverhoor verklaard dat zij de buurman (rechtbank begrijpt: verdachte) moest kussen en dat hij “hier ging”. Terwijl zij dat zei, bewoog [benadeelde] haar hand heen en weer ter hoogte van haar kruis. In 2012 had de buurman dat gedaan tijdens het vissen. Daarna had hij haar naar huis gebracht. In totaal was het 2 keer gebeurd. Zij zat naast hem op de scootmobiel van de buurman en toen ging hij haar ineens kriebelen. Hij deed zijn hand in haar broekzak en ging haar vervolgens met zijn hand kriebelen op haar bovenbeen. De bij het verhoor aanwezige verbalisant heeft opgemerkt dat [benadeelde] bij het vertellen over dit kriebelen met haar hand over haar been van net boven haar knie in de richting van haar kruis bewoog. Op een tekening heeft [benadeelde] aangegeven waar de buurman haar aangeraakt zou hebben. [benadeelde] verklaarde verder dat [verdachte] ook had gevraagd of hij haar een kusje mocht geven. [benadeelde] gaf hem dan een kusje op zijn mond. [5] [6]
4.3.1.3 De verklaring van verdachte
De verdachte heeft ter terechtzitting van 18 februari 2014 verklaard dat hij [benadeelde] meermalen kusjes op haar mond heeft gegeven. [7]
4.3.2
Overwegingen van de rechtbank met betrekking tot het bewijs
De rechtbank acht de verklaring van [benadeelde] betrouwbaar en geloofwaardig en zal deze dan ook als uitgangspunt nemen. De rechtbank heeft er hierbij rekening mee gehouden dat de verklaring van [benadeelde] weliswaar niet in zijn geheel wordt gestaafd door andere bewijsmiddelen, maar op essentiële onderdelen wel voldoende steun vindt in die bewijsmiddelen. Hierbij wijst de rechtbank op de deels bekennende verklaring van verdachte dat hij het slachtoffer tijdens het vissen meermalen op haar mond heeft gekust en op de verklaring van [moeder]die heeft gezien dat de hand van verdachte tijdens het vissen op het bovenbeen van haar dochter rustte. De rechtbank acht het ten laste gelegde dan ook in zijn geheel wettig en overtuigend bewezen.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4. vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
op tijdstippen in de periode van 1 augustus 2011 tot en met 22 maart 2012 te [woonplaats], met [benadeelde] (geboortedatum [2002]), zijnde verdachtes minderjarige
buurmeisje, welke aan zijn zorg en waakzaamheid was toevertrouwd, (buiten
echt) opzettelijk ontuchtige handelingen heeft gepleegd, immers heeft verdachte:
- over het bovenbeen van voornoemde [benadeelde] gewreven
en
- zijn, verdachtes, hand in de broekzak van voornoemde [benadeelde] gedaan om zo
vanaf de knie tot in de richting van het kruis van voornoemde [benadeelde] te
wrijven
en
- meermalen gevraagd om kusjes van voornoemde [benadeelde], welke
voornoemde [benadeelde] vervolgens aan hem, verdachte, heeft gegeven.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op:
met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen, meermalen gepleegd.
Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door de officier van justitie bewezen geachte zal worden veroordeeld tot:
  • een gevangenisstraf van 1 dag met aftrek van voorarrest;
  • een geheel voorwaardelijk taakstraf van 100 uren, met bevel, voor het geval dat als verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 50 dagen, met een proeftijd van 2 jaren.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich, gelet op hetgeen hij bewezen acht, op het standpunt gesteld dat de zaak afgedaan dient te worden met één dag gevangenisstraf. In het geval de rechtbank tot een andere bewezenverklaring komt, heeft de raadsman verzocht naast deze gevangenisstraf een voorwaardelijke werkstraf op te leggen. Deze werkstraf dient wel van kortere duur te zijn dan door de officier van justitie is gevorderd.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich tweemaal schuldig gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen met zijn buurmeisje. Dit buurmeisje was ten tijde van de handelingen 10 jaar oud. Door zijn handelen heeft verdachte misbruik gemaakt van zijn positie als buurman en het in hem gestelde vertrouwen.
Ontucht is een ernstig feit waarmee verdachte een inbreuk heeft gemaakt op de lichamelijke integriteit van een jong meisje. Naar de ervaring leert kunnen slachtoffers van ontucht gedurende geruime tijd en ook veel later hier nog de nadelige gevolgen van ondervinden. Verdachte heeft nimmer bij de mogelijke impact van zijn handelen stil gestaan.
De rechtbank heeft ten voordele van verdachte rekening gehouden met het de verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 11 februari 2014. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder met justitie in aanraking is gekomen.
Over verdachte is door Reclassering Nederland een rapport d.d. 15 januari 2014 opgemaakt. Hieruit blijkt dat verdachte en zijn vrouw dag en nacht hulpbehoevend zijn en dat verdachte ernstige gezondheidsproblemen heeft. De dreigende detentie heeft volgens de reclassering een afschrikwekkende werking op verdachte en daarom wordt de kans op recidive door de reclassering ingeschat als laag/gemiddeld. Bovendien is verdachte ook na de incidenten met zijn buurmeisje niet meer met politie in contact gekomen. Door de reclassering wordt geadviseerd geen reclasseringstoezicht op te leggen.
De rechtbank acht de door de officier van justitie gevorderde straf passend en geboden. Hoewel de rechtbank de bewezenverklaarde ontuchtige handelingen zeer verwerpelijk acht, is de ernst en frequentie daarvan relatief beperkt gebleven. Daarnaast heeft de rechtbank bij het bepalen van de strafmodaliteit en hoogte van de straf ten voordele van verdachte rekening gehouden met zijn blanco documentatie, met de tijd die inmiddels is verstreken tussen de gebeurtenissen, de aangifte daarvan en de afdoening van de zaak, met de ernstige gezondheidsproblemen van verdachte alsmede met het feit dat het slachtoffer en haar ouders inmiddels zijn verhuisd, zodat de kans dat zij nog met verdachte geconfronteerd worden klein is.

9.De benadeelde partij [benadeelde]

9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de namens de benadeelde partij gevorderde materiële schade als gevolg van een verhuizing niet-ontvankelijk te verklaren. Deze kosten staan volgens de officier van justitie namelijk niet in rechtstreeks verband met het bewezenverklaarde. De officier van justitie heeft gevorderd de gevorderde immateriële schade toe te wijzen tot een bedrag van € 600,- en deze voor het overige niet ontvankelijk te verklaren. Laatstgenoemd bedrag dient volgens de officier van justitie vermeerderd te worden met de wettelijke rente en daarnaast dient de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte opgelegd te worden.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering voor wat betreft de materiële schade geheel niet-ontvankelijk verklaard dient te worden. Het door de officier gevorderd bedrag aan toewijsbare immateriële schade dient volgens de raadsman gematigd te worden.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Namens de benadeelde partij, [benadeelde], is overeenkomstig artikel 51f van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering.
De rechtbank is op grond van de beschikbare stukken in het dossier, het verhandelde ter terechtzitting en hetgeen bewezen is verklaard van oordeel dat het gevorderde schadebedrag betreffende smartengeld (immateriële schade), groot € 2.000,-, in deze strafprocedure kan worden toegewezen tot een bedrag van € 250,-. Verdachte kan aansprakelijk worden gehouden voor de gevolgen die de benadeelde partij van het bewezenverklaarde heeft ondervonden. Voormeld bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 maart 2012. Voor het overige levert de behandeling van de gevorderde immateriële schade naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafproces op en acht de rechtbank de benadeelde partij daarin niet-ontvankelijk. Voor dat deel kan de benadeelde partij haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De door de benadeelde partij gevorderde materiële schade is naar het oordeel van de rechtbank aan te merken als kosten die de wettelijke vertegenwoordigers van [benadeelde] ten behoeve van hun kind hebben gemaakt en die als verplaatste schade als bedoeld in artikel 6:107 van het Burgerlijk Wetboek voor vergoeding in aanmerking zou kunnen komen. Aangezien het hier gaat om een vordering van de wettelijk vertegenwoordigers uit eigen hoofde en niet om een vordering van het slachtoffer zelf, staat de omstandigheid dat de wettelijk vertegenwoordigers bij een misdrijf als het onderhavige geen slachtoffer zijn in de zin van de artikelen 51a e.v. van het Wetboek van Strafvordering in de weg aan de ontvankelijkheid van de vordering. Dat betekent dat de wettelijk vertegenwoordigers van het slachtoffer in de onderhavige procedure niet kunnen worden ontvangen in dat deel van de vordering. De rechtbank zal de benadeelde partij dan ook voor wat betreft de gevorderde materiële schade niet-ontvankelijk verklaren.
De benadeelde kan de vordering voor zover deze niet-ontvankelijk is verklaard aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
Verdachte zal worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
In het belang van de benadeelde partij voornoemd wordt als extra waarborg voor betaling de schadevergoedingsmaatregel (artikel 36f Sr) aan verdachte opgelegd.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 24c, 27, 36f, 57 en 247 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen, meermalen gepleegd.
Strafoplegging
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
1 dag.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid, van
100 uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 50 dagen.
Beveelt dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij verdachte zich voor het einde van de op 2 jaren bepaalde proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Benadeelde partij
Wijst de vordering van [benadeelde] toe tot een bedrag van € 250,-.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde] voornoemd, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 22 maart 2012 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering is en bepaalt dat dit gedeelte kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde], € 250,- aan de Staat te betalen, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 5 dagen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op. Voornoemd bedrag dient vermeerderd te worden met de wettelijke rente berekend vanaf 22 maart 2012 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. G. Perrick, voorzitter, mrs. P. Bender en R.G.A. Beaujean, rechters, in tegenwoordigheid van J.J. Veldhuizen, griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 4 maart 2014.
Aanvulling:
De voorzitter en de rechters die over de zaak hebben geoordeeld zijn buiten staat dit vonnis mede met de griffier te ondertekenen.
Deze aanvulling is getekend door mr. H.A. Brouwer, teamvoorzitter binnen de Afdeling Strafrecht van deze rechtbank, wegens ontstentenis van de voorzitter en de rechters die over de zaak hebben geoordeeld.
BIJLAGE : De tenlastelegging
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 augustus
2011 tot en met 22 maart 2012 te [woonplaats], in elk geval in Nederland, met [benadeelde]
(geboortedatum [2002]), zijnde verdachtes minderjarige
buurmeisje, welke aan zijn zorg en/of waakzaamheid was toevertrouwd, (buiten
echt) eenmaal of meermalen (telkens) opzettelijk ontuchtige handelingen heeft
gepleegd, immers heeft verdachte:
- éénmaal of meermalen over het (boven)been van voornoemde [benadeelde] gewreven
en/of
- zijn, verdachtes, hand in de broekzak van voornoemde [benadeelde] gedaan om zo
vanaf de knie tot in (de richting van) de kruis van voornoemde [benadeelde] te
wrijven
en/of
- eenmaal of meermalen gevraagd om kusjes van voornoemde [benadeelde], welke
voornoemde [benadeelde] vervolgens aan hem, verdachte, heeft gegeven;
art 247 Wetboek van Strafrecht

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Een schriftelijk stuk als bedoeld in artikel 344 lid 1 onder 5, te weten een uittreksel akte van geboorte van [benadeelde], pag. 36.
3.Proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant] van 14 april 2012, pag. 13.
4.Proces-verbaal van aangifte van [moeder]van 13 april 2012, pag. 19-21.
5.Proces-verbaal van verhoor van [benadeelde] van 26 april 2012, pag. 27-29.
6.Proces-verbaal van verhoor van [benadeelde] van 26 april 2012, pag. 27-29
7.Verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 18 februari 2014.