4.3Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen
Op 25 oktober 2013, omstreeks 19:22 uur, trof de politie [slachtoffer], het slachtoffer, aan in haar woning aan de [adres]. Zij lag met haar rug op de grond, op de grens van de open keuken en de woonkamer. De politie zag dat er roodkleurige striemen om de hals van het slachtoffer zaten.
De schouwartsstelde vast dat het slachtoffer is overleden door extern geweld en dat de verschijnselen mogelijkerwijs passen bij overlijden door asphyxie ten gevolge van strangulatie.
Bij sectie op het lichaam van het slachtoffer door het Nederlands Forensisch Instituut wordt het overlijden van het slachtoffer verklaard als gevolg van verstikking door bij leven opgelopen samendrukkend en/of omsnoerend geweld op de hals en de mondbodem. Als gevolg van dat geweld waren er bloeduitstortingen in de mondbodem, in de oppervlakkige en diepe halsspieren en in de slijmvliezen van de keelholte.
Afsluiten van de mondholte (smoren) kan aan het overlijden hebben bijgedragen.
Verdachte heeft verklaard dat hij het slachtoffer om haar nek heeft gegrepen, dat hij haar naar de grond heeft gedrukt, dat hij zich naast en boven haar bevond, dat zij met haar rug op de grond lag, dat hij haar heeft vastgehouden en dat zij toen niets meer deed en zich niet verroerde.
Bewijsoverwegingen
De rechtbank zal verdachte, zoals ook door de officier van justitie is gevorderd, vrijspreken van het met voorbedachten rade van het leven beroven van [slachtoffer]. Voor bewezenverklaring van voorbedachte rade is vereist dat, behoudens contra-indicaties, komt vast te staan dat de verdachte tijd had zich te beraden op het te nemen besluit of het genomen besluit, zodat hij gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Er zijn geen feiten en omstandigheden gebleken waaruit kan volgen dat verdachte met voorbedachten rade [slachtoffer] om het leven heeft gebracht.
De rechtbank acht evenmin op basis van het dossier bewezen dat verdachte het oogmerk heeft gehad [slachtoffer] te doden.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of de verdachte het voorwaardelijk opzet op de dood heeft gehad.
Op grond van bestendige jurisprudentie moet daarbij worden vooropgesteld dat het voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg - zoals hier de dood van het slachtoffer - aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Verdachte heeft met beide handen de hals van [slachtoffer] vastgepakt, en, zo blijkt uit het letsel, haar hals en mondbodem dichtgeknepen. Feit van algemene bekendheid is dat de hals gedurende geruime tijd met kracht moet worden dichtgeknepen voordat de dood intreedt, waarbij het slachtoffer ook duidelijke verschijnselen van verstikking vertoont. Het op deze wijze dichtknijpen van de hals van het slachtoffer door verdachte moet dan ook, mede gelet op de aard van het letsel, naar de uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op levensbedreigend handelen jegens [slachtoffer], dat het - behoudens contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg bewust heeft aanvaard.
Van dergelijke contra-indicaties is in dit geval niet gebleken. In dat verband acht de rechtbank op grond van het dossieronvoldoende aannemelijk dat verdachte ten tijde van het ten laste gelegde in zijn gedrag werd beïnvloed door het op 24 oktober 2013 opgelopen hoofdletsel, zoals door verdachte is gesteld.
De rechtbank acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer]. De rechtbank acht aldus wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde doodslag van [slachtoffer], zoals hierna onder 5 omschreven.