Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.Het verloop van de procedure
2.De vaststaande feiten
‘Ik werkte iedere week, elke werkdag, 42 uur in de week. Op de L-flat heb ik ruim een jaar gewerkt. Een flat verderop waren ze ook aan het werk, daar heb ik voor [gedaagde] nog wat stelwerkzaamheden gedaan. Van daar uit ben ik nog met [gedaagde] meegegaan naar Bilthoven, om in centrum 2 aan de fundering mee te werken. Hierna is mijn dienstverband bij [gedaagde] beëindigd. (-) Bij die tweede flat heb ik misschien een paar maanden gewerkt. Het werk aan de fundering in Bilthoven heb ik, denk ik ook een aantal maanden gedaan. Ik weet niet meer precies wanneer het was. Ik heb helemaal geen papieren meer uit deze tijd.’
‘Er stonden betonnen wanden die de scheiding tussen de flatwoningen vormden. Aan de voorkant zag je dan de kopse kanten van deze betonnen wanden. Tussen twee van deze wanden werd dan een kozijn geplaatst. Ik bedoel daarmee de hele voorkant van zo’n flatwoning inclusief de opening voor de deur en ramen. Om de kopse kant van de scheidingswand af te dekken, werden er platen op gezet. Die platen bevatten asbest. Dat waren grote platen, die je op maat moest maken. Het zagen van die platen gebeurde in de kelder, daar stond verder nog niets. De platen werden met een cirkelzaagmachine gezaagd. Ik deed dat regelmatig. Dat moest je met zijn tweeën doen. Ik was daar niet iedere dag mee bezig. We hadden geen handschoenen, oorbeschermers, mondkapjes etc. Er was ook geen afzuiginstallatie. Het was een ruimte die nog open was, eigenlijk stond je er in weer en wind. (-) Ik wist in die tijd niet dat die platen waar ik mee werkte asbesthoudend waren. Daar hadden we toen nog nooit van gehoord. De gevaren van asbest waren nog niet bekend. Jaren later werd hierover meer bekend. Toen bedacht ik me dat ik daar ook mee gewerkt had. Het waren grijze platen waarmee wij werkten en die konden een beetje afbrokkelen. (-) Het waren grote vlakke platen, die we in stroken moesten zagen. Bij het zagen werd het erg stoffig (-).’
‘met perioden dagelijks’plaatsgevonden,
‘maar het kwam ook voor dat de heer [A] weken lang niet aan asbest werd blootgesteld.’Op basis van het met [A] gehouden interview rapporteerde het IAS voorts:
‘Tijdens deze werkzaamheden was er geen sprake van ventilatie of afzuiging in de werkvertrekken. De heer [A] beschikte niet over persoonlijke beschermingsmiddelen in het kader van blootstelling aan asbest omdat er in die tijd nog geen persoonlijke bescherming was. Het gevaar van asbest was nog niet bekend.’
‘Ik weet het niet precies maar ik denk dat [A] wel meer dan een jaar bij [gedaagde] gewerkt heeft.’[gedaagde] heeft afgezien van het doen horen van getuigen in de contra-enquête.
3.De vordering en de standpunten van partijen
4.De beoordeling van het geschil
‘zich de situatie voor(doet) dat het slachtoffer van het misdrijf geen schadevergoeding kan vorderen, terwijl de schuldige aan het misdrijf nog wel strafrechtelijk vervolgd kan worden of wellicht zelfs als verdachte in een strafprocedure betrokken is. In dit laatste geval is het voor de benadeelde ook niet meer mogelijk om in de strafprocedure als gevoegde partij schadevergoeding te vorderen. Het voorstel beoogt met het oog hierop de civielrechtelijke verjaringstermijn te verlengen: de verjaring treedt niet in zolang het recht tot strafvordering niet door verjaring is vervallen’(Memorie van toelichting, Tweede Kamer, vergaderjaar 2010-2011, 32 853, nr. 3). Artikel 3:310 lid 4 (nieuw) BW is in werking getreden op 1 april 2013 en heeft onmiddellijke werking, in die zin dat het ook van toepassing is op strafbare feiten die vóór de inwerkingtreding zijn begaan. In de Nota naar aanleiding van het verslag (Tweede Kamer, vergaderjaar 2011-2012, 32 853, nr. 5) wordt echter benadrukt dat
‘(d)e regeling (-) niet zover (gaat) dat dit tot gevolg kan hebben dat een dader van een strafbaar feit met een vordering geconfronteerd kan worden, die onder het huidige regime reeds verjaard was. Artikel 73a lid 2 Overgangswet nieuw Burgerlijk Wetboek voorkomt dit. Deze bepaling bewerkstelligt dat een verjaringstermijn die reeds is verstreken, niet door de inwerkingtreding van de wet ‘herleeft’.Op dit laatste stuit het beroep van [eiseres] op artikel 3:310 lid 4 (nieuw) BW af. De 30-jarige verjaringstermijn van artikel 3:310 lid 2 BW was omstreeks 2000, dus vóór de inwerkingtreding van het nieuwe vierde lid, reeds verstreken en zoals hierna zal worden overwogen kan deze verjaringsregeling op grond van artikel 6:2 BW in de verhouding tussen partijen niet worden doorbroken. Deze civielrechtelijke verjaring is op 1 april 2013, toen artikel 3:310 lid 4 (nieuw) BW in werking trad, niet herleefd.