Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.Het onderzoek ter terechtzitting
2.Tenlastelegging
3.Voorvragen
4.De beoordeling van het bewijs
5.De benadeelde partijen
6.De beslissing
spreekt verdachte vrijvan het tenlastegelegde;
Rechtbank Midden-Nederland
In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 26 juni 2014, is verdachte vrijgesproken van ontuchtige handelingen met twee minderjarigen, [benadeelde 1] en [benadeelde 2], die in de periode van 13 tot en met 15 september 2013 zouden hebben plaatsgevonden. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting op 12 juni 2014 gehouden, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten hebben gepresenteerd. De tenlastelegging hield in dat verdachte ontuchtige handelingen zou hebben gepleegd met de minderjarigen, die op dat moment de leeftijd van 16 jaar nog niet hadden bereikt en in een staat van verminderd bewustzijn verkeerden.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat er geen redenen waren voor schorsing van de vervolging. De officier van justitie heeft geconcludeerd dat er onvoldoende bewijs was voor de ontuchtige handelingen met [benadeelde 1] en heeft vrijspraak gevorderd. De verdediging heeft eveneens vrijspraak bepleit, stellende dat de verklaringen van de minderjarigen inconsistent waren en onvoldoende steunbewijs bevatten.
De rechtbank heeft de verklaringen van [benadeelde 1] en [benadeelde 2] kritisch beoordeeld. Beide minderjarigen waren verstandelijk beperkt en hun verklaringen vertoonden inconsistenties. De rechtbank concludeerde dat er geen wettig en overtuigend bewijs was dat verdachte zich schuldig had gemaakt aan de tenlastegelegde feiten. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat er geen andere getuigen waren die de ontuchtige handelingen hadden waargenomen en dat het NFI-rapport geen bewijs opleverde voor de beschuldigingen.
Uiteindelijk heeft de rechtbank verdachte vrijgesproken van het ten laste gelegde en de vorderingen van de benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaard, aangezien de schade voortvloeide uit de vrijgesproken feiten. De uitspraak benadrukt het belang van voldoende bewijs in strafzaken, vooral wanneer het gaat om ernstige beschuldigingen zoals ontucht met minderjarigen.