ECLI:NL:RBMNE:2014:3199

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 juli 2014
Publicatiedatum
28 juli 2014
Zaaknummer
372020 HA RK 14-141
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van de rechter in een strafzaak tegen verzoeker met betrekking tot de Oostvaarderskliniek

In deze zaak heeft verzoeker op 27 mei 2014 een wrakingsverzoek ingediend tegen mr. J.F. Haeck, voorzitter van de meervoudige strafkamer van de Rechtbank Midden-Nederland, in het kader van zijn ter beschikkingstelling. Tijdens de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek op 20 juni 2014 heeft verzoeker ook mr. A. van Holten, lid van de wrakingskamer, gewraakt. De wrakingskamer heeft op 8 juli 2014 het wrakingsverzoek in het openbaar behandeld, waarbij verzoeker aanwezig was, maar de gewraakte rechter niet. Verzoeker stelde dat er sprake was van belangenverstrengeling, omdat de gewraakte rechter betrokken was geweest bij de Oostvaarderskliniek, die als tegenspeler in zijn strafzaak fungeert. De gewraakte rechter ontkende echter enige vooringenomenheid en stelde dat zij verzoeker nooit had ontmoet tijdens haar functie bij de Commissie van Toezicht van de Oostvaarderskliniek.

De rechtbank overwoog dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling vermoed wordt onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. De rechtbank concludeerde dat de door verzoeker aangevoerde feiten en omstandigheden niet voldoende waren om te concluderen dat de rechter niet onpartijdig was. De rechtbank merkte op dat de gewraakte rechter in haar rol als voorzitter van de Commissie van Toezicht nooit met verzoeker te maken had gehad en dat haar betrokkenheid bij de kliniek niet automatisch leidde tot een gebrek aan objectiviteit. De rechtbank wees het wrakingsverzoek af, omdat er geen grond was om te vrezen dat de rechter aan onpartijdigheid ontbrak of de schijn van partijdigheid had gewekt.

De beslissing werd op 22 juli 2014 openbaar uitgesproken door de wrakingskamer, bestaande uit de voorzitter en twee leden, bijgestaan door de griffier. De griffier werd opgedragen om de beslissing te zenden aan alle betrokken partijen, waaronder de Officier van Justitie en de Oostvaarderskliniek.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Locatie: Utrecht
Zaaknummer/rekestnummer 372020 HA RK 14-141
beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken,
op het verzoek van:
[veroordeelde],
onder verantwoordelijkheid van FPC Oostvaarderskliniek verblijvende in FPA Heiloo, verder te noemen verzoeker.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Op 27 mei 2014 heeft de meervoudige strafkamer van deze rechtbank een vordering van de officier van justitie behandeld (parketnummer 16/500309-06) in het kader van de ter beschikkingstelling van verzoeker. Ter zitting heeft verzoeker het verzoek gedaan tot wraking van mr. J.F. Haeck, voorzitter van de meervoudige strafkamer (hierna: de voorzitter van de strafkamer). Van dit verzoek is proces-verbaal opgemaakt.
1.2.
De voorzitter van de strafkamer heeft niet in de wraking berust. Tijdens de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek op 20 juni 2014 heeft verzoeker mr. A. van Holten, lid van de wrakingskamer (hierna: de rechter) gewraakt. Van dit verzoek is proces-verbaal opgemaakt.
1.3.
De rechter heeft niet in de wraking berust. De rechter heeft schriftelijk op het wrakingsverzoek gereageerd.
1.4.
De griffier van deze rechtbank heeft verzoeker en de rechter opgeroepen voor de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek op 8 juli 2014. De Officier van Justitie, de SVG Verslavingsreclassering en FPC Oostvaarderskliniek, zijn van de behandeling in kennis gesteld.
1.5.
Verzoeker heeft bij brief van 4 juli 2014 een reactie gegeven op het proces-verbaal van de wrakingszitting van 20 juni 2014. Deze brief is in het dossier gevoegd.
1.6.
Het wrakingsverzoek is op 8 juli 2014 in het openbaar behandeld. Daarbij was verzoeker aanwezig. De rechter is met voorafgaand bericht niet verschenen. Voorts was op de publieke tribune aanwezig A. van Dijk werkzaam bij FPA Heiloo.
1.7.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.Het verzoek

2.1.
Verzoeker legt aan zijn verzoek ten grondslag dat de gewraakte rechter betrokken is geweest bij de Oostvaarderskliniek, die zijn tegenspeler is in de strafzaak. Volgens verzoeker is daarom sprake van belangenverstrengeling en is de rechter niet meer objectief.
2.2.
De rechter heeft naar voren gebracht dat zij tot september 2012 voorzitter is geweest van de Commissie van Toezicht en beklagcommissie bij de Oostvaarderskliniek (hierna: de CvT). Zij stelt dat zij in die hoedanigheid - voor zover zij zich dat thans kan herinneren - verzoeker nooit heeft ontmoet. Volgens de rechter geeft zij met haar voormalig lidmaatschap van de CvT geen blijk van vooringenomenheid en vormt dit evenmin een reden om aan haar onafhankelijkheid te twijfelen.

3.De beoordeling

3.1.
Verzoeker betoogt dat de brief waarmee de rechter haar standpunt over het wrakingsverzoek kenbaar heeft gemaakt niet is ondertekend, zodat deze brief niet rechtsgeldig is. De rechtbank overweegt dat het wrakingsprotocol de gewraakte rechter de mogelijkheid biedt een schriftelijke reactie te geven op het wrakingsverzoek. Daarbij wordt niet de eis gesteld dat deze schriftelijke reactie ondertekend moet zijn. De rechtbank ziet daarom geen grond om de zaak aan te houden teneinde overeenkomstig het verzoek van verzoeker de brief alsnog door de rechter te laten ondertekenen dan wel om de schriftelijke reactie bij de beoordeling van het wrakingsverzoek buiten beschouwing te laten. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat voor haar geen twijfel bestaat dat de schriftelijke reactie afkomstig is van de rechter.
3.2.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het wrakingsverzoek inhoudelijk behandelen.
3.3.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van artikel 512 Wetboek van Strafvordering en artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een procespartij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die procespartij bestaande vrees dienaangaande objectief gerechtvaardigd is.
3.4.
De door verzoeker aangevoerde feiten en/of omstandigheden houden niet in dat er sprake is van persoonlijke vooringenomenheid van de rechter jegens hem. De rechtbank is daarvan ook niet gebleken. Daarom zal moeten worden beoordeeld of naar objectieve maatstaven sprake is van feiten en omstandigheden die verzoeker grond hebben gegeven voor de vrees dat het de rechter aan onpartijdigheid heeft ontbroken.
3.5.
De rechtbank overweegt dat ter zitting van de wrakingskamer van 20 juni 2014 het wrakingsverzoek tegen de voorzitter van de strafkamer voorlag. De rechter oordeelt als lid van de wrakingskamer niet over de inhoud van de strafzaak. Reeds om die reden kan het feit dat de rechter lid is geweest van de CvT niet leiden tot een gegrond wrakingsverzoek.
3.6.
Ten overvloede overweegt de rechtbank dat ook als de rechter inhoudelijk zou dienen te oordelen over de procedure waarin de Oostvaarderskliniek als ‘tegenspeler’ van verzoeker optreedt, verzoeker onvoldoende feiten en omstandigheden heeft aangevoerd om te kunnen oordelen dat het de rechter aan onpartijdig ontbreekt of dat de vrees daarvoor naar objectieve maatstaven gerechtvaardigd is. Niet in geschil is dat de rechter in haar rol als voorzitter van de CvT nimmer met verzoeker te maken heeft gehad. De CvT heeft de positie van een extern, onafhankelijk toezichthouder. Een objectieve beoordeling van het handelen van de kliniek is inherent aan de haar opgedragen taak. De omstandigheid dat de rechter destijds vanwege haar positie als voorzitter van de CvT met een zekere regelmaat in aanraking kwam met personeel en directie van de Oostvaarderskliniek, zoals verzoeker heeft aangevoerd, heeft dan ook niet zonder meer tot gevolg dat het haar ten opzichte van de kliniek ontbreekt aan objectiviteit.
3.7.
Gelet op het voorgaande geven de door verzoeker aangevoerde feiten en omstandigheden geen grond te vrezen dat het de rechter aan onpartijdigheid ontbreekt en evenmin dat zij de schijn van partijdigheid heeft gewekt. Het verzoek tot wraking zal daarom worden afgewezen.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
wijst het verzoek tot wraking af;
4.2.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing te zenden aan verzoeker en aan de rechter, alsmede aan de voorzitter van de afdeling strafrecht en de president van deze rechtbank;
4.3.
draagt de griffier van de wrakingskamer voorts op deze beslissing te zenden aan de derdebelanghebbenden: de Officier van Justitie, de SVG Verslavingsreclassering en de Oostvaarderskliniek.
Deze beslissing is gegeven door mr. L.E. Verschoor-Bergsma, voorzitter, mr. G. Perrick en
mr. M.C. Oostendorp als leden van de wrakingskamer, bijgestaan door mr. S. Meurs, griffier en in het openbaar uitgesproken op 22 juli 2014.