Op 21 juli 2014 heeft de meervoudige kamer van de Rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, een beslissing genomen op een wrakingsverzoek van de besloten vennootschap [naam 1] B.V. Het verzoek was ingediend in het kader van een faillissementsaanvraag die door de advocaat van dhr. [A] was ingediend. Het wrakingsverzoek was gericht tegen mr. P.J. Neijt en mr. A.K. Korteweg, waarbij verzoekster vreesde dat de rechters niet onpartijdig zouden zijn in de behandeling van de faillissementszaak. De wrakingskamer heeft vastgesteld dat het verzoek tot wraking op 7 juli 2014 was ingediend en dat er een mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 14 juli 2014. Tijdens deze behandeling heeft dhr. [X], vertegenwoordiger van verzoekster, zijn bezorgdheid geuit over de onpartijdigheid van de rechters, vooral omdat hij eerder negatieve ervaringen had met de behandeling van faillissementsverzoeken. De wrakingskamer heeft echter geconcludeerd dat er geen objectieve gronden waren die de vrees voor partijdigheid rechtvaardigden. De kamer heeft vastgesteld dat mr. Korteweg de behandeling van de zaak op 24 juni 2014 leidde en dat er geen aanwijzingen waren dat hij partijdig was. Evenmin was er bewijs dat mr. Neijt, die de voortgezette behandeling op 8 juli 2014 zou doen, partijdig zou zijn. De wrakingskamer heeft daarom het verzoek tot wraking afgewezen en bepaald dat de faillissementsaanvraag tegen verzoekster moet worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing. De beslissing is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.