ECLI:NL:RBMNE:2014:3196

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 juli 2014
Publicatiedatum
28 juli 2014
Zaaknummer
373187 / HA RK 14-151
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van de rechter in faillissementszaak van besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

In deze zaak heeft de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [naam 1] BV een wrakingsverzoek ingediend tegen de rechter die belast was met de behandeling van haar faillissementsverzoek. De wraking werd ingediend in het kader van een procedure die op 24 juni 2014 was gestart, waarbij de advocaat van de tegenpartij, dhr. A. van der Kris, het verzoek tot faillietverklaring had ingediend. De behandeling van het faillissementsverzoek zou aanvankelijk op 8 juli 2014 plaatsvinden, maar werd uitgesteld vanwege het wrakingsverzoek. De wrakingskamer, bestaande uit mr. O.E. Mulder, mr. A. van Holten en mr. C.A. de Beaufort, heeft het wrakingsverzoek op 14 juli 2014 behandeld. Verzoekster stelde dat de wraking was ingesteld tegen mr. A.K. Korteweg en niet tegen mr. P.J. Neijt, die de zaak zou behandelen. Verzoekster voerde aan dat de rechtbank niet goed had geïnformeerd over de gewraakte rechter, wat haar recht op een eerlijke behandeling zou schenden.

De rechtbank Midden-Nederland heeft in haar beoordeling vastgesteld dat wrakingsverzoeken doorgaans door een vaste wrakingskamer van het eigen gerecht worden behandeld, maar dat in uitzonderlijke gevallen een wrakingskamer uit een ander arrondissement kan worden samengesteld. De rechtbank oordeelde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een dergelijke samenstelling rechtvaardigden. Het verzoek van verzoekster werd als niet-ontvankelijk verklaard, omdat het niet voldeed aan de eisen van het wrakingsprotocol. De rechtbank benadrukte dat het wrakingsverzoek niet was gebaseerd op concrete argumenten met betrekking tot de betrokken rechters, maar op procedurele bezwaren. De rechtbank besloot dat verdere wrakingsverzoeken van verzoekster tegen leden van de rechtbank niet in behandeling zouden worden genomen, aangezien dit als misbruik van de wrakingsprocedure werd beschouwd.

De beslissing werd openbaar uitgesproken op 17 juli 2014 door de voorzitter en leden van de wrakingskamer, waarbij de rechtbank verzoekster niet-ontvankelijk verklaarde in haar wrakingsverzoek en bepaalde dat toekomstige verzoeken niet in behandeling zouden worden genomen.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Locatie: Utrecht
Zaaknummer/rekestnummer 373187 / HA RK 14-151.
beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken,
op het verzoek in de zin van artikel 36 van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [naam 1] BV,
gevestigd te [vestigingsplaats],
verzoekster,
vertegenwoordigd door dhr. D.W.F. Schijf.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Bij de rechtbank Midden-Nederland locatie Utrecht is in behandeling een verzoek tot faillietverklaring van [naam 1] BV, ingediend door (de advocaat van) dhr. A. van der Kris. Behandeling van dat verzoek heeft plaatsgevonden op 24 juni 2014 en zou worden voortgezet op 8 juli 2014. Op 7 juli 2014 heeft verzoekster per e-mail onder meer het volgende bericht aan de wrakingskamer gezonden: “
Hierbij richten wij ons tot Uw kamer met de mededeling dat [naam 1] BV/[naam 2] de rechter in deze aanvraag wil wraken”. De voorgenomen behandeling op 8 juli 2014 heeft vanwege dit wrakingsverzoek vervolgens geen doorgang gevonden in afwachting van de beslissing daarop.
1.2.
De voorgenomen behandeling op 8 juli 2014 zou plaatsvinden door mr. P.J. Neijt. Mr. Neijt heeft niet berust in de wraking.
1.3.
Het wrakingsverzoek (zaaknummer 372689/ HA RK 14-147) is op 14 juli 2014 ter zitting behandeld. De samenstelling van de wrakingskamer was als volgt, mr. O.E. Mulder, mr. A. van Holten en mr. C.A. de Beaufort.
1.4.
Bij e-mailbericht van 14 juli 2014 heeft verzoekster een wrakingsverzoek jegens de wrakingskamer ingediend.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Verzoekster legt aan haar verzoek ten grondslag dat de wraking was ingesteld tegen mr. A.K. Korteweg en niet tegen mr. P.J. Neijt. Verzoekster stelt dat de rechtbank de leden van de wrakingskamer niet goed heeft geïnformeerd, waardoor haar zaak niet goed behandeld kan worden. Het is immers niet mogelijk een rechter te wraken die geen deel heeft gehad aan de zaak
.Verder is voorbij gegaan aan het wrakingsprotocol van de rechtbank Midden-Nederland (hierna: het wrakingsprotocol) waarin is bepaald dat de griffier de verzoeker en de andere procespartijen vraagt verhinderdata op te geven, aldus verzoekster.
2.2.
Verzoekster verzoekt dat haar wrakingsverzoek behandeld wordt door de wrakingskamer van de rechtbank Arnhem, omdat zij geen vertrouwen meer heeft in de rechtbank Midden-Nederland. Daarbij wijst zij erop dat zij in [vestigingsplaats] gevestigd is.

3.De beoordeling

3.1.
Uitgangspunt bij de behandeling van wrakingsverzoeken door de rechtbank Midden-Nederland is dat het verzoek wordt beoordeeld door een vaste wrakingskamer samengesteld uit rechters van het eigen gerecht. Dit is in overeenstemming met het landelijk wrakingsprotocol.
3.2.
In zeer bijzondere gevallen kan besloten worden tot het formeren van een wrakingskamer die bestaat uit rechters uit een ander arrondissement dan dat van de rechtbank Midden-Nederland. Van een zodanige omstandigheid is echter niet gebleken. De enkele niet-onderbouwde stelling van verzoekster dat het misverstand over de persoon van de gewraakte rechter op haar overkomt als een vooropgezet plan, is daarvoor onvoldoende reden.
3.3.
Op grond van artikel 10.3 van het wrakingsprotocol worden wrakingsverzoeken die zijn gericht tegen (leden van) de wrakingskamer niet in behandeling genomen, indien zij kennelijk niet voldoen aan de in paragraaf 4 vermelde eisen.
3.4.
Uit paragraaf 4.1. van het wrakingsprotocol volgt dat een wrakingsverzoek gemotiveerd dient te zijn ten aanzien van iedere rechter op wie het betrekking heeft. In paragraaf 4.3 is vermeld dat de wrakingskamer de mogelijkheid heeft om kennelijk niet-ontvankelijke verzoeken tot wraking van de leden van de wrakingskamer buiten behandeling te laten.
3.5.
Het verzoek van verzoekster voldoet niet aan de daaraan te stellen eisen, aangezien het niet is gebaseerd op concrete, op de betrokken rechters toegespitste argumenten. Hetgeen door verzoekster is aangevoerd ter onderbouwing van haar verzoek heeft geen
betrekking op de betrokken leden van de wrakingskamer, maar ziet geheel op de procedurele gang van zaken.
3.6.
Nu het verzoekschrift klaarblijkelijk niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen verplicht ook artikel 39 lid 2 Rv de rechtbank niet tot het horen van verzoekster. Het verzoek belemmert de voortgang van de hoofdzaak. De voorschriften tot behandeling van wrakingsincidenten wijzen er op dat beoogd is de vertraging van de behandeling van de hoofdzaak zo kort als mogelijk te doen zijn. Met artikel 39 lid 2 Rv is beoogd verzoekers de gelegenheid te bieden te worden gehoord op de door hen aangevoerde feiten en omstandigheden op grond waarvan zij menen dat de onpartijdigheid van één of meer bepaalde rechters in geding is. Het in deze bepaling als vanzelfsprekend opgenomen recht op hoor en wederhoor is door de wetgever beschouwd als een debat over de gegrondheid van het verzoek. Aan dat onderzoek komt de rechtbank niet toe omdat het verzoek aanstonds niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
3.7.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen zijn er termen thans reeds te bepalen dat verdere wrakingsverzoeken van verzoekster tegen leden van de rechtbank belast met de behandeling van het wrakingsverzoek in de zaak met rekestnummer 372689/HA RK 14-147 niet in behandeling zullen worden genomen. Het ongemotiveerd wraken van de leden van de wrakingkamer moet worden beschouwd als misbruik van de bevoegdheid tot het indienen van een wrakingsverzoek.

4.De beslissing

De rechtbank
4.1.
verklaart verzoekster niet-ontvankelijk in haar verzoek;
4.2.
bepaalt dat een volgend verzoek van verzoekster tot wraking van leden van de
rechtbank belast met de behandeling van het verzoek tot wraking met rekestnummer 372689/HA RK 14-17 niet in behandeling wordt genomen.
Deze beslissing is gegeven door voorzitter mr. L. Verschoor-Bergsma, voorzitter, mr. G. Perrick en mr. K.J. Veenstra als leden van de wrakingskamer, bijgestaan door mr. S. Meurs, griffier en in het openbaar uitgesproken op 17 juli 2014.