8.3.Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zijn 86-jarige echtgenote [slachtoffer]op 19 oktober 2013 van het leven beroofd. Verdachte en zijn echtgenote zijn 58 jaar getrouwd geweest. Zijn vrouw leed sinds zes of zeven jaar aan de ziekte van Parkinson. Begin 2013 werden bij haar de verschijnselen van Alzheimer zichtbaar. Verdachte heeft sinds zij ziek was als mantelzorger voor zijn echtgenote gezorgd. Doordat zij bijna iedere nacht tremoren had en last had van kortademigheid, kregen verdachte en zijn vrouw al enige tijd weinig nachtrust. Verdachte raakte hierdoor oververmoeid en kreeg het zwaar met de verzorging van zijn vrouw. Ook mensen in zijn omgeving hebben de laatste weken voor oktober 2013 gesignaleerd dat de verzorging van zijn vrouw verdachte uitputte.
Op de ochtend van 19 oktober 2013 zag verdachte zijn echtgenote op het huishoudtrapje bezig met de gordijnen. Hij zag dat zij opnieuw een tremor kreeg. Toen hij haar opnieuw zag lijden onder de tremor en hij besefte dat hij niets kon doen om haar te helpen heeft hij plotseling gedacht dat deze situatie niet langer dragelijk was. Verdachte heeft toen zijn vrouw vastgepakt en haar minutenlang met zijn handen gewurgd en vervolgens zijn broekriem afgedaan, om haar hals gedaan en haar daarmee gedurende enkele minuten gewurgd. Als gevolg hiervan is het slachtoffer overleden.
Wat betreft de persoon van verdachte heeft de rechtbank gelet op de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 21 mei 2014, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld.
Verder heeft de rechtbank acht geslagen op de over verdachte opgemaakte triple rapportage van 29 april 2014. Daaruit blijkt dat vanuit psychologisch, psychiatrisch en neurologisch onderzoek geen aanwijzingen naar voren komen dat er in de periode voorafgaand aan het ten laste gelegde bij verdachte sprake was van psychopathologie, anders dan chronische en ernstige slaapdeprivatie. Bij deze bejaarde man heeft dit geleid tot een beeld waarbij toegenomen prikkelbaarheid, ongeduld en verminderd overzicht en perspectief op de voorgrond stonden. Echter, deze verschijnselen waren niet van dusdanige ernst of aard dat gesproken kan worden van een depressieve of aanpassingsstoornis en benadrukt moet worden dat verdachte in zijn dagelijks functioneren door deze verschijnselen niet sterk werd beperkt.
Over het verband met het ten laste gelegde kan worden gesteld dat de slaapdeprivatie verdachte in enige mate heeft beperkt in zijn vermogen om op die ochtend zijn wil in alle vrijheid te bepalen. Het is echter niet zo dat verdachte niet in staat kan worden geacht om zijn handelen en de consequenties daarvan op dat moment te hebben overzien. Ook kan niet worden gesteld dat er geen enkele sprake was van controle over zijn gedrag. Op grond hiervan wordt geadviseerd om verdachte met betrekking tot het ten laste gelegde feit te beschouwen als enigszins verminderd toerekeningsvatbaar. Het recidiverisico wordt ingeschat als laag. Van slaapdeprivatie is nu geen sprake meer en van de zeer belastende omstandigheden waaraan verdachte was blootgesteld evenmin. Verder is er bij verdachte sprake van een groot aantal beschermende factoren. Er is dan ook geen noodzaak om behandeling in een strafrechtelijk kader te adviseren, aldus de rapportages.
De rechtbank neemt de conclusies van het hiervoor genoemde rapporten over en maakt deze tot de hare. De rechtbank acht verdachte dus enigszins verminderd toerekeningsvatbaar.
Verdachte heeft zijn vrouw op akelige wijze het leven ontnomen en daarmee haar integriteit op de ergste wijze geschaad. Benadrukt moet worden dat zijn vrouw geen doodswens had. Zij was weliswaar ziek, maar niets wees erop dat zij niet meer wilde leven, of dat zij ondragelijk en uitzichtloos leed. Verdachte heeft zelf ook verklaard dat euthanasie voor zijn vrouw onbespreekbaar was en dat hij niet heeft gehandeld op haar verzoek.
De rechtbank rekent het verdachte verder aan dat hij (mede) verantwoordelijk is te houden voor de situatie waarin hij verkeerde, namelijk dat hij oververmoeid en wanhopig is geworden van de zware zorgtaak die hij op zich had genomen. Zijn echtgenote verzette zich hevig tegen een opname in een verzorgings- of verpleeghuis en verdachte is daarin meegegaan, terwijl hij gaandeweg voelde dat hij de zorg niet meer aan kon. Ook hulp in huis hebben verdachte en zijn echtgenote niet geaccepteerd, omdat de specifieke hulp die zij zochten, namelijk hulp gedurende de nachtelijke uren, niet werd geboden op een voor hen acceptabele wijze. Bovendien was verdachte van mening dat alleen hij de juiste zorg aan zijn echtgenote kon bieden.
De rechtbank slaat daarnaast acht op het feit dat de familieleden van verdachte ook de benadeelden in deze zaak zijn, hetgeen het verdriet in deze zaak extra groot maakt. De oudste zoon van het slachtoffer, tevens de zoon van verdachte, heeft ter terechtzitting in een slachtofferverklaring beschreven hoeveel pijn en verdriet het overlijden van hun moeder in het gezin van verdachte teweeg heeft gebracht. Niet alleen doordat zij hun moeder moeten missen, maar ook door wat hun vader sindsdien heeft moeten doorstaan. De zoon heeft aangegeven dat hij wil dat zijn vader nog een zinvol en mooi einde van zijn leven krijgt, waarin zij samen kunnen rouwen om het verlies van hun vrouw, moeder en oma. De familie heeft in die zin een grote vergevingsgezindheid getoond richting verdachte en vindt een (hernieuwde) detentie niet wenselijk.
De rechtbank neemt verder in aanmerking dat verdachte moet voortleven met het gegeven dat als gevolg van zijn handelen zijn echtgenote en de moeder van zijn zoons niet meer in leven is en dat hij daarmee zichzelf en zijn zoons een groot leed heeft aangedaan. In de periode sinds oktober 2013 is bij verdachte steeds meer het besef ontstaan dat hij met het doden van zijn vrouw en alle gevolgen van dien, waaronder niet alleen het gemis van haar maar ook de strafzaak tegen verdachte, een immens verdriet heeft gebracht in de familie.
De rechtbank houdt in matigende zin rekening met de hoge leeftijd van verdachte, waardoor een eventuele detentie voor hem extra zwaar zal zijn.
Gelet op het voorgaande komt in deze zaak naar het oordeel van de rechtbank aan strafdoelen zoals speciale preventie, vergelding of leedtoevoeging minder gewicht toe dan gebruikelijk is bij een veroordeling voor ernstige strafbare feiten zoals doodslag. De officier van justitie is bij haar eis van vijf jaar gevangenisstraf uitgegaan van een bewezenverklaring van moord. De rechtbank acht echter doodslag bewezen. De rechtbank vindt in de bijzondere omstandigheden van deze zaak bovendien aanleiding om sterk af te wijken van een voor doodslag gebruikelijke jarenlange gevangenisstraf. De verdediging heeft verzocht om een grotendeels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen vanwege die bijzondere omstandigheden zodat verdachte geen detentie meer hoeft te ondergaan. De rechtbank oordeelt echter dat daar geen ruimte voor is. Doodslag is één van de ernstigste strafbare feiten en in deze zaak kunnen dan ook niet alleen factoren als de kans op recidive of de wens van de nabestaanden leidend zijn. Ook de omstandigheid dat de rechtbank de voorlopige hechtenis van verdachte heeft geschorst na drieënhalve maand voorarrest leidt er niet toe dat geen onvoorwaardelijke detentie zal volgen. De rechtbank acht aannemelijk dat verdachte detentie als zwaar zal ervaren maar leidt uit geen van de rapportages af, ook niet uit het in opdracht van de verdediging opgemaakte psychologische rapport, dat er sprake is van detentie ongeschiktheid of extreem psychisch lijden in het geval van op te leggen detentie.
De rechtbank acht al met al een gevangenisstraf voor de duur van één jaar en zes maanden passend en geboden.
Ten aanzien van de voorlopige hechtenis
De officier van justitie heeft ter terechtzitting de opheffing van de schorsing vanaf de datum van het vonnis gevorderd. De rechtbank zal niet tot opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis overgaan. De maatschappelijke belangen bij een onmiddellijke hervatting van de detentie van verdachte wegen naar het oordeel van de rechtbank niet op tegen het belang van verdachte om in vrijheid af te wachten totdat de rechterlijke uitspraak in zijn zaak onherroepelijk is. Daarbij heeft de rechtbank vooral meegewogen de persoon van verdachte en in het bijzonder zijn hoge leeftijd.