ECLI:NL:RBMNE:2014:3124

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
24 juli 2014
Publicatiedatum
24 juli 2014
Zaaknummer
16/661976-13 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag door echtgenoot op zieke echtgenote na langdurige zorg

Op 24 juli 2014 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen een 84-jarige man die zijn 86-jarige echtgenote heeft gedood. De man werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van anderhalf jaar voor doodslag. De feiten vonden plaats op 19 oktober 2013, toen de verdachte zijn vrouw, die leed aan Parkinson en Alzheimer, op een akelige manier om het leven bracht. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor moord, omdat de verdachte niet met voorbedachte rade handelde, maar in een plotselinge gemoedsopwelling. De rechtbank nam in haar overwegingen mee dat de verdachte oververmoeid was door de zorg voor zijn zieke vrouw en dat er geen aanwijzingen waren dat zij een doodswens had. De rechtbank vond het belangrijk om rekening te houden met de bijzondere omstandigheden van de zaak, zoals de hoge leeftijd van de verdachte en zijn verminderd toerekeningsvatbaarheid door slaaptekort. Ondanks deze omstandigheden oordeelde de rechtbank dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend was, gezien de ernst van het feit. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de rechtbank de vordering van de officier van justitie om de verdachte voor moord te veroordelen, niet volgde. De rechtbank sprak de verdachte vrij van moord, maar achtte doodslag wel bewezen, wat leidde tot de opgelegde straf.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16/661976-13 (P)
Vonnis van de meervoudige strafkamer van 24 juli 2014
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1930],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres
[adres] te[woonplaats].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 10 juli 2014. De verdachte is in persoon verschenen en heeft zich ter terechtzitting laten bijstaan door mr. W. Anker, advocaat te Leeuwarden.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

De tenlastelegging is op de zitting gewijzigd.
De tenlastelegging is, met wijziging, als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
primair: in de periode van 19 oktober 2013 tot en met 22 oktober 2013 te[woonplaats] zijn echtgenote [slachtoffer]opzettelijk en met voorbedachte raad heeft gedood, dan wel dat verdachte [slachtoffer]opzettelijk heeft gedood.
subsidiair: op 19 oktober 2013 te[woonplaats] heeft geprobeerd om zijn echtgenote [slachtoffer]opzettelijk en met voorbedachte raad te doden, dan wel heeft geprobeerd [slachtoffer]opzettelijk te doden.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht de onder primair ten laste gelegde moord wettig en overtuigend bewezen en baseert zich daarbij op de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen en de in het schriftelijk requisitoir omschreven gronden.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich -conform de door de raadsman overgelegde pleitnota- op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van voorbedachte raad, waardoor de onder primair ten laste gelegde moord niet bewezen kan worden.
De onder primair ten laste gelegde doodslag kan wel wettig en overtuigend bewezen worden.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
Aangezien verdachte het feit heeft bekend en de raadsman geen vrijspraak heeft bepleit, volstaat de rechtbank, met toepassing van artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering, met een opsomming van de bewijsmiddelen.
- Het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 27 maart 2014, van dr. V. Soerdjbalie-Maikoe, inhoudende pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood [1] ;
- De bekennende verklaring van de verdachte, zoals afgelegd bij de politie op 19 oktober 2013 [2] .
4.3.2
De bewijsoverwegingen
Opzet
Verdachte heeft verklaard dat hij de keel van het slachtoffer [slachtoffer], zijn echtgenote, gedurende 10 tot 15 minuten heeft dichtgeknepen en vervolgens, om te bereiken dat het slachtoffer daadwerkelijk zou komen te overlijden, zijn broekriem uit zijn broek heeft gehaald, deze om de hals van het slachtoffer heeft gedaan en aangetrokken gedurende ongeveer 4 tot 5 minuten. Verdachte heeft verder verklaard dat hij bewust heeft gehandeld, omdat hij zijn vrouw uit haar lijden wilde verlossen. Uit deze omstandigheden leidt de rechtbank af dat het opzet van verdachte was gericht op het veroorzaken van de dood van het slachtoffer.
Redelijke toerekening
Ter beoordeling ligt verder of het ingetreden gevolg, namelijk de dood van het slachtoffer, redelijkerwijs als gevolg van het handelen van verdachte aan hem kan worden toegerekend; er dient sprake te zijn van voldoende causaal verband tussen het handelen van verdachte en het overlijden van het slachtoffer.
Verdachte heeft verklaard dat hij het slachtoffer op 19 oktober 2013 eerst met zijn handen heeft gewurgd en vervolgens met zijn broekriem. Het slachtoffer is dezelfde dag door de politie en ambulancepersoneel gereanimeerd en naar het Universitair Medisch Centrum (hierna: UMC) te Utrecht overgebracht. Uit het sectierapport leidt de rechtbank af dat in het UMC werd geconstateerd dat er klinisch sprake was van een slechte prognose, waarbij de behandeling werd gestaakt en de dood op 22 oktober 2013 omstreeks 20.56 uur intrad.
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het overlijden van het slachtoffer op 22 oktober 2013 in redelijkheid is toe te rekenen aan het handelen van verdachte op 19 oktober 2013. Aan de hand van de bevindingen uit voornoemd sectierapport kan worden geconcludeerd dat door het handelen van verdachte en het letsel dat daarmee werd veroorzaakt een zodanig slechte prognose voor het slachtoffer is ontstaan dat vervolgens de medische behandeling is gestaakt en het slachtoffer is komen te overlijden.
Vrijspraak ten aanzien van moord
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel 'voorbedachte raad' moet -ingevolge vaste jurisprudentie van de Hoge Raad- komen vast te staan dat verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Uit recente arresten van de Hoge Raad [3] volgt verder dat de vaststelling dat verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het voorgenomen besluit weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing vormt dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar dat deze vaststelling er niet aan in de weg hoeft te staan dat aan contra-indicaties een zwaarder gewicht wordt toegekend. Daarbij kan worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat.
Met betrekking tot de onderhavige zaak overweegt de rechtbank hierover als volgt.
Het slachtoffer leed sinds zes of zeven jaar aan de ziekte van Parkinson. Door de met deze ziekte gepaard gaande tremoren kwamen zowel verdachte als het slachtoffer veel nachtrust tekort. Verder leed het slachtoffer sinds enkele maanden aan Alzheimer en had zij last van astma. Verdachte verzorgde het slachtoffer, maar dit werd hem de laatste tijd teveel. Verdachte was uitgeput en radeloos, aldus zijn eigen verklaring.
De rechtbank is van oordeel dat uit het dossier onvoldoende concreet blijkt dat er bij verdachte een bewust plan of voornemen was om het slachtoffer van het leven te beroven. Verdachte heeft weliswaar tegenover getuige [getuige] en in de verschillende politieverhoren uitingen gedaan die erop kunnen duiden dat hij al langer met de gedachte rondliep dat het beter was als het slachtoffer dood zou zijn en de gedachte hoe zij dan dood zou moeten. Deze uitingen hoeven echter nog niet te duiden op een concreet voornemen om het slachtoffer daadwerkelijk van haar leven te beroven. Uit het dossier is niet gebleken dat verdachte een concreet plan of een langer gevoelde intentie had om het slachtoffer te doden.
De rechtbank acht bovendien het bestaan van een contra-indicatie aanwezig. Uit het dossier blijkt dat verdachte en het slachtoffer al enkele nachten nauwelijks geslapen hadden. In de nacht van 18 op 19 oktober 2013, de nacht voor het tenlastegelegde, hadden verdachte en/of het slachtoffer tot twee keer toe de huisartsenpost gebeld voor hulp bij de tremoren die zij die nacht ondervond. Toen verdachte op 19 oktober 2013 beneden in de woning kwam, zag hij dat het slachtoffer bezig was om de gordijnen van de rails te halen, hetgeen een al langer bestaand irritatiepunt tussen verdachte en het slachtoffer was. Vervolgens zag hij dat het slachtoffer opnieuw een tremor kreeg en dat heeft verdachte volgens zijn eigen verklaring getriggerd om haar vast te pakken en haar te wurgen. Deze omstandigheden duiden naar het oordeel van de rechtbank op het handelen in een plotselinge gemoedsopwelling en derhalve niet op voorbedachte raad.
Verder ziet de rechtbank ook in de verschillende ‘methoden’ die verdachte heeft gebruikt om het slachtoffer te wurgen, te weten met zijn handen en vervolgens met zijn broekriem, geen aanleiding om voorbedachte raad aan te nemen. Het enkele gegeven dat met het toepassen van deze twee methoden enige tijd verstreek, maakt niet, mede in het licht van de hiervoor genoemde contra-indicatie, dat hij de gelegenheid zou hebben gehad om na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
De rechtbank is derhalve, anders dan de officier van justitie, van oordeel dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de onder primair ten laste gelegde moord.
Veroordeling ten aanzien van doodslag
De rechtbank acht de tevens onder primair ten laste gelegde doodslag wettig en overtuigend bewezen gelet op de bewijsmiddelen en het hiervoor overwogene.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4 genoemde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
Primair
in de periode van 19 tot en met 22 oktober 2013 te[woonplaats], gemeente [gemeente]
opzettelijk, [slachtoffer](zijn echtgenote) van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte op 19 oktober 2013 opzettelijk
- die [slachtoffer] bij de keel vastgegrepen en
- die [slachtoffer] op de grond getrokken, waardoor zij met haar hoofd op de grond viel en
- zijn duimen, met kracht tegen het strottenhoofd van die [slachtoffer] gedrukt en de keel van die [slachtoffer] langdurig dichtgeknepen en
- een broekriem om de hals van die [slachtoffer] gewikkeld en die riem strak aangetrokken om haar hals,
ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] op 22 oktober 2013 te Utrecht is overleden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar als
Ten aanzien van primair: doodslag.
Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

De rechtbank heeft zich over de persoon van verdachte laten voorlichten door M.R. Weeda, forensisch psychiater, drs. P.E. Geurkink, forensisch psycholoog en prof. Dr. C. Jonker, gedragsneuroloog. Uit de door de genoemde gedragsdeskundigen opgestelde triple rapportage van 29 april 2014 blijkt dat verdachte ten aanzien van het ten laste gelegde als enigszins verminderd toerekeningsvatbaar kan worden beschouwd. De rechtbank neemt het advies van de deskundigen over en maakt deze tot de hare.
Er is derhalve geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar onder primair bewezen geachte moord zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 5 jaren, met aftrek van voorarrest. Zij heeft ook gevorderd om de schorsing van de voorlopige hechtenis op te heffen zodat de detentie van verdachte op het moment van de uitspraak zal herleven.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht te volstaan met een gevangenisstraf voor de duur van 27 maanden en 14 dagen, waarvan 24 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren. Daarbij kunnen zo nodig bijzondere voorwaarden worden opgelegd zoals reclasseringstoezicht, inclusief verplicht verblijf overdag in het Zonnehuis te[woonplaats], een behandeling door een gedragsdeskundige en eventueel een locatiegebod waarbij bepaald wordt dat verdachte gedurende het eerste jaar van de proeftijd in zijn woning verblijft tussen 19:00 uur en de volgende ochtend 9:00 uur en elektronisch toezicht.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zijn 86-jarige echtgenote [slachtoffer]op 19 oktober 2013 van het leven beroofd. Verdachte en zijn echtgenote zijn 58 jaar getrouwd geweest. Zijn vrouw leed sinds zes of zeven jaar aan de ziekte van Parkinson. Begin 2013 werden bij haar de verschijnselen van Alzheimer zichtbaar. Verdachte heeft sinds zij ziek was als mantelzorger voor zijn echtgenote gezorgd. Doordat zij bijna iedere nacht tremoren had en last had van kortademigheid, kregen verdachte en zijn vrouw al enige tijd weinig nachtrust. Verdachte raakte hierdoor oververmoeid en kreeg het zwaar met de verzorging van zijn vrouw. Ook mensen in zijn omgeving hebben de laatste weken voor oktober 2013 gesignaleerd dat de verzorging van zijn vrouw verdachte uitputte.
Op de ochtend van 19 oktober 2013 zag verdachte zijn echtgenote op het huishoudtrapje bezig met de gordijnen. Hij zag dat zij opnieuw een tremor kreeg. Toen hij haar opnieuw zag lijden onder de tremor en hij besefte dat hij niets kon doen om haar te helpen heeft hij plotseling gedacht dat deze situatie niet langer dragelijk was. Verdachte heeft toen zijn vrouw vastgepakt en haar minutenlang met zijn handen gewurgd en vervolgens zijn broekriem afgedaan, om haar hals gedaan en haar daarmee gedurende enkele minuten gewurgd. Als gevolg hiervan is het slachtoffer overleden.
Wat betreft de persoon van verdachte heeft de rechtbank gelet op de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 21 mei 2014, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld.
Verder heeft de rechtbank acht geslagen op de over verdachte opgemaakte triple rapportage van 29 april 2014. Daaruit blijkt dat vanuit psychologisch, psychiatrisch en neurologisch onderzoek geen aanwijzingen naar voren komen dat er in de periode voorafgaand aan het ten laste gelegde bij verdachte sprake was van psychopathologie, anders dan chronische en ernstige slaapdeprivatie. Bij deze bejaarde man heeft dit geleid tot een beeld waarbij toegenomen prikkelbaarheid, ongeduld en verminderd overzicht en perspectief op de voorgrond stonden. Echter, deze verschijnselen waren niet van dusdanige ernst of aard dat gesproken kan worden van een depressieve of aanpassingsstoornis en benadrukt moet worden dat verdachte in zijn dagelijks functioneren door deze verschijnselen niet sterk werd beperkt.
Over het verband met het ten laste gelegde kan worden gesteld dat de slaapdeprivatie verdachte in enige mate heeft beperkt in zijn vermogen om op die ochtend zijn wil in alle vrijheid te bepalen. Het is echter niet zo dat verdachte niet in staat kan worden geacht om zijn handelen en de consequenties daarvan op dat moment te hebben overzien. Ook kan niet worden gesteld dat er geen enkele sprake was van controle over zijn gedrag. Op grond hiervan wordt geadviseerd om verdachte met betrekking tot het ten laste gelegde feit te beschouwen als enigszins verminderd toerekeningsvatbaar. Het recidiverisico wordt ingeschat als laag. Van slaapdeprivatie is nu geen sprake meer en van de zeer belastende omstandigheden waaraan verdachte was blootgesteld evenmin. Verder is er bij verdachte sprake van een groot aantal beschermende factoren. Er is dan ook geen noodzaak om behandeling in een strafrechtelijk kader te adviseren, aldus de rapportages.
De rechtbank neemt de conclusies van het hiervoor genoemde rapporten over en maakt deze tot de hare. De rechtbank acht verdachte dus enigszins verminderd toerekeningsvatbaar.
Verdachte heeft zijn vrouw op akelige wijze het leven ontnomen en daarmee haar integriteit op de ergste wijze geschaad. Benadrukt moet worden dat zijn vrouw geen doodswens had. Zij was weliswaar ziek, maar niets wees erop dat zij niet meer wilde leven, of dat zij ondragelijk en uitzichtloos leed. Verdachte heeft zelf ook verklaard dat euthanasie voor zijn vrouw onbespreekbaar was en dat hij niet heeft gehandeld op haar verzoek.
De rechtbank rekent het verdachte verder aan dat hij (mede) verantwoordelijk is te houden voor de situatie waarin hij verkeerde, namelijk dat hij oververmoeid en wanhopig is geworden van de zware zorgtaak die hij op zich had genomen. Zijn echtgenote verzette zich hevig tegen een opname in een verzorgings- of verpleeghuis en verdachte is daarin meegegaan, terwijl hij gaandeweg voelde dat hij de zorg niet meer aan kon. Ook hulp in huis hebben verdachte en zijn echtgenote niet geaccepteerd, omdat de specifieke hulp die zij zochten, namelijk hulp gedurende de nachtelijke uren, niet werd geboden op een voor hen acceptabele wijze. Bovendien was verdachte van mening dat alleen hij de juiste zorg aan zijn echtgenote kon bieden.
De rechtbank slaat daarnaast acht op het feit dat de familieleden van verdachte ook de benadeelden in deze zaak zijn, hetgeen het verdriet in deze zaak extra groot maakt. De oudste zoon van het slachtoffer, tevens de zoon van verdachte, heeft ter terechtzitting in een slachtofferverklaring beschreven hoeveel pijn en verdriet het overlijden van hun moeder in het gezin van verdachte teweeg heeft gebracht. Niet alleen doordat zij hun moeder moeten missen, maar ook door wat hun vader sindsdien heeft moeten doorstaan. De zoon heeft aangegeven dat hij wil dat zijn vader nog een zinvol en mooi einde van zijn leven krijgt, waarin zij samen kunnen rouwen om het verlies van hun vrouw, moeder en oma. De familie heeft in die zin een grote vergevingsgezindheid getoond richting verdachte en vindt een (hernieuwde) detentie niet wenselijk.
De rechtbank neemt verder in aanmerking dat verdachte moet voortleven met het gegeven dat als gevolg van zijn handelen zijn echtgenote en de moeder van zijn zoons niet meer in leven is en dat hij daarmee zichzelf en zijn zoons een groot leed heeft aangedaan. In de periode sinds oktober 2013 is bij verdachte steeds meer het besef ontstaan dat hij met het doden van zijn vrouw en alle gevolgen van dien, waaronder niet alleen het gemis van haar maar ook de strafzaak tegen verdachte, een immens verdriet heeft gebracht in de familie.
De rechtbank houdt in matigende zin rekening met de hoge leeftijd van verdachte, waardoor een eventuele detentie voor hem extra zwaar zal zijn.
Gelet op het voorgaande komt in deze zaak naar het oordeel van de rechtbank aan strafdoelen zoals speciale preventie, vergelding of leedtoevoeging minder gewicht toe dan gebruikelijk is bij een veroordeling voor ernstige strafbare feiten zoals doodslag. De officier van justitie is bij haar eis van vijf jaar gevangenisstraf uitgegaan van een bewezenverklaring van moord. De rechtbank acht echter doodslag bewezen. De rechtbank vindt in de bijzondere omstandigheden van deze zaak bovendien aanleiding om sterk af te wijken van een voor doodslag gebruikelijke jarenlange gevangenisstraf. De verdediging heeft verzocht om een grotendeels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen vanwege die bijzondere omstandigheden zodat verdachte geen detentie meer hoeft te ondergaan. De rechtbank oordeelt echter dat daar geen ruimte voor is. Doodslag is één van de ernstigste strafbare feiten en in deze zaak kunnen dan ook niet alleen factoren als de kans op recidive of de wens van de nabestaanden leidend zijn. Ook de omstandigheid dat de rechtbank de voorlopige hechtenis van verdachte heeft geschorst na drieënhalve maand voorarrest leidt er niet toe dat geen onvoorwaardelijke detentie zal volgen. De rechtbank acht aannemelijk dat verdachte detentie als zwaar zal ervaren maar leidt uit geen van de rapportages af, ook niet uit het in opdracht van de verdediging opgemaakte psychologische rapport, dat er sprake is van detentie ongeschiktheid of extreem psychisch lijden in het geval van op te leggen detentie.
De rechtbank acht al met al een gevangenisstraf voor de duur van één jaar en zes maanden passend en geboden.
Ten aanzien van de voorlopige hechtenis
De officier van justitie heeft ter terechtzitting de opheffing van de schorsing vanaf de datum van het vonnis gevorderd. De rechtbank zal niet tot opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis overgaan. De maatschappelijke belangen bij een onmiddellijke hervatting van de detentie van verdachte wegen naar het oordeel van de rechtbank niet op tegen het belang van verdachte om in vrijheid af te wachten totdat de rechterlijke uitspraak in zijn zaak onherroepelijk is. Daarbij heeft de rechtbank vooral meegewogen de persoon van verdachte en in het bijzonder zijn hoge leeftijd.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 27, 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

10.Beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
Verklaart de onder primair ten laste gelegde moord niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bewezenverklaring
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van primair: doodslag.
Strafbaarheid
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte daarvoor strafbaar.
Strafoplegging
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
één (1) jaar en zes (6) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G. Perrick, voorzitter,
mrs. J.P.W. Helmonds en H.A. Brouwer, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J. van Elk, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 24 juli 2014.
Mr. J.P.W. Helmonds is buiten staat dit vonnis mee te ondertekenen.
BIJLAGE : De tenlastelegging
Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon wordt tenlastegelegd dat
Primair
hij in of omstreeks de periode van 19 tot en met 22 oktober 2013 te[woonplaats], gemeente [gemeente] althans in het arrondissement Midden-Nederland, opzettelijk en met
voorbedachte rade, althans opzettelijk, [slachtoffer](zijn echtgenote) van het
leven heeft beroofd, immers heeft verdachte op 19 oktober 2013 opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk
- die [slachtoffer] bij de keel vastgegrepen en/of
- die [slachtoffer] op de grond getrokken, althans ten val heeft gebracht, waardoor
zij met haar hoofd op de grond viel en/of
- zijn duim(en), althans zijn hand(en), (met kracht) tegen het strottenhoofd
van die [slachtoffer] gedrukt en/of de keel van die [slachtoffer] (langdurig)
dichtgeknepen en/of
- een (broek)riem om de hals van die [slachtoffer] gewikkeld en/of die riem (strak)
aangetrokken om haar hals,
tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] op 22 oktober 2013 te Utrecht is overleden;
art 289 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair
hij op of omstreeks 19 oktober 2013 te[woonplaats], gemeente [gemeente],
althans in het arrondissement Midden-Nederland, ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade,
althans opzettelijk, [slachtoffer](zijn echtgenote) van het leven te beroven,
met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg,
- die [slachtoffer] bij de keel heeft vastgegrepen en/of
- die [slachtoffer] op de grond heeft getrokken, althans ten val heeft gebracht,
waardoor zij met haar hoofd op de grond viel en/of
- zijn duim(en) (met kracht) tegen het strottenhoofd van die [slachtoffer] heeft
gedrukt en/of de keel van die [slachtoffer] (langdurig) heeft dichtgeknepen en/of
- een (broek)riem om de hals van die [slachtoffer] heeft gewikkeld en/of die riem
(strak) heeft aangetrokkenen om haar hals,
waardoor die [slachtoffer] geen lucht meer kreeg en/of haar bewustzijn is verloren
en/of in coma is geraakt,
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
art 289 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht

Voetnoten

1.Een schriftelijk bescheid, te weten een rapport van het NFI, inhoudende pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood, d.d. 27 maart 2014, van dr. V. Soerdjbalie-Maikoe.
2.Het afzonderlijk proces-verbaal uitwerking eerste verhoor van verdachte, d.d. 7 juli 2014, proces-verbaalnummer 201407051300.
3.Zie onder andere het arrest van de Hoge Raad van 28 februari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BR2342.