ECLI:NL:RBMNE:2014:3021

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
30 juli 2014
Publicatiedatum
18 juli 2014
Zaaknummer
C-16-370765 - HA ZA 14-460
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • S.C. Hagedoorn
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van kredietrestant door Nationale-Nederlanden Bank

In deze zaak vordert Nationale-Nederlanden Bank N.V. betaling van een restantbedrag van een kredietovereenkomst van gedaagde. De rechtbank Midden-Nederland heeft op 30 juli 2014 uitspraak gedaan in deze civiele procedure. De vordering is gebaseerd op het feit dat gedaagde niet volledig heeft voldaan aan zijn betalingsverplichtingen uit de kredietovereenkomst, die hij in 1998 heeft gesloten met Vola Geldleningen B.V., een rechtsvoorganger van de bank. Gedaagde heeft een doorlopende kredietovereenkomst afgesloten, waarbij hij een kredietlimiet van maximaal F 150.000,00 is verleend. Ondanks dat gedaagde gedurende een lange periode aan zijn verplichtingen voldeed, is hij in 2010 in betalingsachterstand geraakt, wat leidde tot de beëindiging van een daaraan gekoppelde beleggingspolis.

De rechtbank heeft vastgesteld dat gedaagde in 2010 meer dan twee maanden achterstallig was met zijn betalingen en dat hij na ingebrekestelling niet heeft voldaan aan zijn verplichtingen. Gedaagde heeft verweer gevoerd en onder andere aangevoerd dat de vordering was verjaard, maar de rechtbank oordeelde dat de verjaringstermijn pas begon te lopen na de ingebrekestelling in februari 2010. De rechtbank heeft de vordering van Nationale-Nederlanden Bank in grote lijnen toegewezen, met uitzondering van een deel van de gevorderde rente, en gedaagde veroordeeld tot betaling van € 51.165,48, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 21 juli 2012. Tevens is gedaagde veroordeeld in de proceskosten van de procedure.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/370765 / HA ZA 14-460
Vonnis van 30 juli 2014
in de zaak van
de naamloze vennootschap
NATIONALE-NEDERLANDEN BANK N.V.,
gevestigd te ’s-Gravenhage,
eiseres,
advocaat mr. A.M. van Heest te Rotterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats], gemeente [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. D. Roesink te Naarden.
Partijen zullen hierna Nationale-Nederlanden Bank en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van de kantonrechter van deze rechtbank van 19 mei 2014.
1.2.
Bij voornoemd tussenvonnis is de zaak in de stand waarin deze zich op dat moment bevond, verwezen naar de rolzitting van 18 juni 2014 van de handelskamer van deze rechtbank.
1.3.
Vervolgens is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Nationale-Nederlanden Bank is rechtsopvolgster onder algemene titel van Nationale-Nederlanden Financiële Diensten B.V., die op haar beurt rechtsopvolgster is van Welstand Geldleningen B.V., voorheen handelende onder de naam Vola Geldleningen B.V.
2.2.
[gedaagde] heeft via EDC Allfinanz B.V. een doorlopende kredietovereenkomst gesloten met Vola Geldleningen B.V. In die kredietovereenkomst, die op 11 mei 1998 door [gedaagde] is ondertekend, is onder meer het volgende opgenomen:
“(…)
1) Financier verleent hierbij aan cliënt een krediet in rekening-courant tot een bedrag van maximaal F 150000.00 (zegge: eenhonderdvijftigduizendgld 00/100) hierna te noemen “kredietlimiet”.
2) Cliënt betaalt over bedragen, die verschuldigd zijn uit hoofde van deze overeenkomst, een variabele kredietvergoeding. Deze bedraagt thans 0.667 % per maand, ofwel een effectieve rente op jaarbasis van 8.3 %.
3) Cliënt betaalt maandelijks de verschuldigde kredietvergoeding.
(…)”
2.3.
Aan [gedaagde] is het maximale kredietbedrag verstrekt. Een deel daarvan is ingelegd in een beleggingspolis. Ter meerdere zekerheid voor betaling van al hetgeen Vola Geldleningen B.V. van [gedaagde] te vorderen heeft op grond van (onder meer) de kredietovereenkomst heeft [gedaagde] de vordering en de daaraan verbonden nevenrechten voortvloeiend uit de beleggingspolis aan Vola Geldleningen B.V. verpand.
2.4.
Op de kredietovereenkomst zijn de “Algemene voorwaarden 97.04.07.09” van toepassing. Daarin is onder meer bepaald:
“(…)
9.
Opeisbaarheid
Het totale door cliënt verschuldigde bedrag, inclusief eventuele vertragingsvergoeding, is vervroegd opeisbaar indien:
a. cliënt gedurende ten minste twee maanden achterstallig is in betaling van een vervallen termijnbedrag en, na in gebreke te zijn gesteld, tekort blijft komen in nakoming van de verplichtingen;
(…)

10.Vertragingsvergoeding

Indien cliënt bij overschrijding van de kredietlimiet in verzuim verkeert is hij aan financier op dagbasis vertragingsvergoeding verschuldigd naar het kredietvergoedingspercentage van deze overeenkomst. Client verkeert in verzuim zodra hij de verplichtingen, na daartoe te zijn aangemaand, niet nakomt.
2.5.
In 2010 is [gedaagde] gedurende meer dan twee opeenvolgende maanden achterstallig geweest met de betaling van vervallen termijnbedragen. Ondanks aanmaning en ingebrekestelling is [gedaagde] niet overgegaan tot aanzuivering van het debetsaldo.
2.6.
In verband met de betalingsachterstand is de beleggingspolis op verzoek van Nationale Nederlanden Financiële Diensten B.V. in maart 2011 beëindigd.

3.Het geschil

3.1.
Nationale-Nederlanden Bank vordert na vermeerdering van eis, dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] veroordeelt tot betaling van € 56.405,33, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 51.472,44 vanaf
24 juli 2013 tot de dag van voldoening, en [gedaagde] veroordeelt in de proceskosten.
3.2.
[gedaagde] voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring van Nationale-Nederlanden Bank in haar vorderingen dan wel tot afwijzing daarvan met veroordeling van Nationale-Nederlanden Bank in de proceskosten.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Nationale-Nederlanden Bank legt aan haar vordering ten grondslag dat [gedaagde] niet volledig aan zijn uit de kredietovereenkomst voortvloeiende betalingsverplichting heeft voldaan, zodat Nationale-Nederlanden Bank op grond van die overeenkomst en de toepasselijke algemene voorwaarden gerechtigd is het restantverschuldigde, zijnde een bedrag van € 51.472,44, ineens op te eisen en daarover een vertragingsvergoeding in rekening te brengen. In plaats van de overeengekomen vertragingsvergoeding vordert Nationale-Nederlanden Bank de wettelijke rente over het restantverschuldigde, zijnde tot de datum van dagvaarding in eerste instantie een bedrag van € 4.932,89.
4.2.
[gedaagde] betwist dat hij tot betaling van het gevorderde gehouden is. Hij stelt zich primair op het standpunt dat de vordering van Nationale-Nederlanden Bank (in ieder geval) in 2006 is verjaard, omdat hij vanaf ongeveer 2000 tot eind 2009 niets van Nationale-Nederlanden Bank of een van haar rechtsvoorgangsters heeft gehoord met betrekking tot de onderhavige vordering. Subsidiair voert hij onder meer aan dat uit niets blijkt dat er rekening mee is gehouden dat als onderdeel van de overeenkomst een deel van het verstrekte krediet in een beleggingsdepot is gestort om daarmee de lening te kunnen terugbetalen en dat hij daar ook niets meer over heeft vernomen. Verder voert hij aan dat hij zich misleid voelt ter zake van de aanschaf van het product en dat Nationale-Nederlanden Bank zich niet als een goede contractspartij heeft gedragen door daar niet serieus op in te gaan en niet met hem in gesprek te gaan om te komen tot een oplossing voor de ontstane situatie. De rechtbank zal hierna verder op de gevoerde verweren ingaan.
4.3.
Het door [gedaagde] gedane beroep op verjaring slaagt niet. Op grond van het bepaalde in artikel 9 van de toepasselijke algemene voorwaarden, zoals aangehaald onder 2.4., is het totale door [gedaagde] aan Nationale-Nederlanden Bank verschuldigde bedrag, inclusief eventuele vertragingsvergoeding, pas opeisbaar nadat [gedaagde] ten minste twee maanden achterstallig is geweest met betaling van vervallen termijnbedragen en, na in gebreke te zijn gesteld, nalatig is gebleven in de nakoming. De rechtbank leidt uit de stellingen van Nationale-Nederlanden Bank en de door haar overgelegde betalings- en mutatieoverzichten (productie 4 bij dagvaarding en productie 7 bij repliek) af dat [gedaagde] tot circa eind 2009 volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan en dat hij vervolgens in ieder geval de verschuldigde termijnbedragen over januari en februari 2010 onbetaald heeft gelaten. Bij brief van 25 februari 2010 (productie 9 bij repliek) is [gedaagde] terzake in gebreke gesteld. Daarin is [gedaagde] immers aangemaand om op de eerstvolgende werkdag een bedrag van € 1.161,75 aan betalingsachterstand te voldoen, waarbij is aangegeven dat in het geval (tijdige) betaling zou uitblijven het gehele resterende saldo ineens opeisbaar zou zijn en de verdere (incasso)kosten voor rekening van [gedaagde] zouden komen. Niet is gesteld of gebleken is dat [gedaagde] deze brief niet heeft ontvangen. De verjaringstermijn van vijf jaar is dus pas op of omstreeks 1 maart 2010 gaan lopen. Van verjaring van de vordering is daarom geen sprake, nog daargelaten dat nadien diverse malen door stuitingshandelingen een einde is gekomen aan de op dat moment lopende verjaringstermijn, waarna een nieuwe verjaringstermijn is aangevangen.
4.4.
Anders dan [gedaagde] stelt, blijkt uit de door Nationale-Nederlanden Bank overgelegde stukken dat wel rekening is gehouden met (de afkoopwaarde van) de beleggingspolis en dat [gedaagde] daarover door (de rechtsvoorgangster van) Nationale-Nederlanden Bank is geïnformeerd. Bij brief van 28 oktober 2010 (productie 11 bij repliek) is [gedaagde] aangemaand om binnen veertien dagen daarna een bedrag van € 3.527,79 aan betalingsachterstand te voldoen, waarbij is aangegeven dat ingeval die betaling zou uitblijven de verpande polis zou worden beëindigd en de eventuele afkoopwaarde daarvan op de vordering in mindering zou worden gebracht. Dat [gedaagde] deze brief heeft ontvangen, blijkt uit het feit dat hij hierop inhoudelijk heeft gereageerd bij de brief die als productie 12 bij repliek is overgelegd. Daarin verzoekt hij namelijk om tot het eind van de maand geen verdere maatregelen te treffen met betrekking tot de afkoop. Bij brief van 21 december 2010 (productie 14 bij repliek) is [gedaagde] aangemaand om binnen veertien dagen daarna een bedrag van € 4.737,26 aan betalingsachterstand te voldoen, waarbij opnieuw is aangegeven dat bij uitblijven van verdere betalingen mogelijk de beleggingspolis zou worden beëindigd. Bij brief van 14 april 2011 (productie 17 bij repliek) is aan [gedaagde] bericht dat de polis is beëindigd. Dit is door [gedaagde] niet betwist. Nationale-Nederlanden Bank stelt dat zij op
23 maart 2011 een bedrag van € 29.025,21 aan afkoopwaarde van de beleggingspolis heeft ontvangen en dit in mindering heeft gebracht op het openstaande bedrag. Dit laatste blijkt uit het overgelegde mutatieoverzicht (productie 4 bij dagvaarding) dat bij brief van
15 augustus 2012 aan [gedaagde] is verzonden. Nu [gedaagde] de gestelde hoogte van de afkoopwaarde op zichzelf niet heeft betwist, gaat de rechtbank van de juistheid daarvan uit.
4.5.
Voor zover [gedaagde] zich beroept op een wilsgebrek bij het aangaan van de kredietovereenkomst in combinatie met een beleggingspolis dan wel op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid vanwege het handelen of nalaten van Nationale Nederlanden Bank en/of haar rechtsvoorgangsters, gaat de rechtbank daaraan voorbij, nu [gedaagde] zijn stellingen niet nader heeft toegelicht en onderbouwd en daar ook geen concrete rechtsgevolgen aan heeft verbonden.
4.6.
Uit het vorenstaande volgt dat de gevorderde hoofdsom in beginsel door [gedaagde] verschuldigd is. Niet in geschil is dat [gedaagde] tevens vertragingsvergoeding verschuldigd is. In plaats van de overeengekomen vertragingsvergoeding vordert Nationale Nederlanden Bank wettelijke rente. Uit de overgelegde stukken blijkt dat [gedaagde] bij brief van 10 juli 2012 (productie 2 bij dagvaarding) ter zake van de voldoening van het restantverschuldigde in gebreke is gesteld en daarbij is aangemaand om binnen tien dagen daarna over te gaan tot betaling van een bedrag van € 51.165,48. Nu Nationale-Nederlanden Bank bij gebrek aan deugdelijke onderbouwing niet geheel kan worden gevolgd in haar specificatie van de gevorderde hoofdsom en rente, gaat de rechtbank uit van voornoemd bedrag van
€ 51.165,48 aan hoofdsom en de daarover met ingang van 21 juli 2012 verschuldigde wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW. De vordering is in zoverre toewijsbaar.
4.7.
[gedaagde] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld van deze procedure en de procedure voor de kantonrechter van deze rechtbank met zaaknummer 2239107 UC EXPL 13-12233. Voor de door de professioneel gemachtigde verrichte proceshandelingen wordt uitgegaan van het liquidatietarief van de sector kanton. De kosten aan de zijde van Nationale-Nederlanden Bank worden aldus begroot op:
- dagvaarding € 94,79
- griffierecht 996,00
- salaris gemachtigde
800,00(2,0 punten × tarief € 400,00)
Totaal € 1.890,79

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan Nationale-Nederlanden Bank te betalen een bedrag van € 51.165,48 (éénenvijftigduizend éénhonderdvijfenzestig euro en achtenveertig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over het toegewezen bedrag vanaf 21 juli 2012 tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van Nationale-Nederlanden Bank tot op heden begroot op € 1.890,79,
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.C. Hagedoorn en in het openbaar uitgesproken op 30 juli 2014. [1]

Voetnoten

1.type: ID/4198