ECLI:NL:RBMNE:2014:298

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
29 januari 2014
Publicatiedatum
29 januari 2014
Zaaknummer
16-441489-11
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Fraude met WAO-uitkering door niet doorgeven van inkomsten uit vuurwerkhandel

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 29 januari 2014, stond de verdachte terecht voor het opzettelijk nalaten van het verstrekken van belangrijke gegevens aan het UWV, die van invloed waren op zijn recht op een arbeidsongeschiktheidsuitkering. De tenlastelegging betrof de periode van 1 januari 2005 tot en met 31 december 2010, waarin de verdachte inkomsten uit vuurwerkhandel had gegenereerd, maar deze niet had doorgegeven aan het UWV. Tijdens de zitting op 15 januari 2014 werd het bewijs gepresenteerd, waaronder verklaringen van getuigen die bevestigden dat de verdachte vuurwerk had verkocht en aanzienlijke contante bedragen in zijn woning waren aangetroffen.

De officier van justitie eiste een veroordeling op basis van de verzamelde bewijsmiddelen, terwijl de verdediging aanvoerde dat de verdachte niet opzettelijk had nagelaten informatie te verstrekken, omdat hij niet op de hoogte was van de verplichtingen. De rechtbank oordeelde echter dat de verdachte, gezien de omvang van zijn vuurwerkhandel en de ontvangen uitkering, had moeten weten dat hij deze inkomsten moest melden. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte opzettelijk had nagelaten de benodigde gegevens te verstrekken, wat leidde tot een onterecht ontvangen uitkering.

De rechtbank legde de verdachte een werkstraf op van 80 uren, met vervangende hechtenis van 40 dagen indien de werkstraf niet naar behoren werd verricht. De uitspraak benadrukte het belang van het melden van wijzigingen in inkomen voor de integriteit van het sociale stelsel.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16/441489-11 (P)
Vonnis van de meervoudige strafkamer van 29 januari 2014
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres
[adres] [woonplaats].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 15 januari 2014.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat verdachte en zijn advocaat, mr. M. Berndsen, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
in de periode van 1 januari 2005 tot en met 31 december 2010 opzettelijk heeft nagelaten gegevens te verstrekken die van belang waren voor de beoordeling van zijn recht op een arbeidsongeschiktheidsuitkering.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen te verklaren. De officier van justitie heeft zich hierbij onder meer gebaseerd op de verklaringen van [A],[B] en [C], waaruit blijkt dat verdachte meermalen vuurwerk aan hen heeft verkocht. Dat verdachte aan deze vuurwerkhandel heeft verdiend, kan volgens de officier van justitie worden afgeleid uit het grote geldbedrag dat in de woning van verdachte is aangetroffen, alsook uit de luxe goederen die verdachte in bezit had. Dat verdachte deze inkomsten niet heeft doorgegeven aan het UWV blijkt uit de verklaring van verdachte zelf.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte van het ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat niet uit het dossier kan worden afgeleid dat verdachte ‘opzettelijk’ heeft nagelaten gegevens te verstrekken aan het UWV. Voorts heeft de raadsman naar voren gebracht dat verdachte ook niet wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat hij iets door moest geven aan het UWV. Verdachte was nog steeds arbeidsongeschikt, daarin was niets veranderd. Ook uit de verklaring van verdachte “er is nooit iets veranderd, dan hoef je ook niets door te geven denk ik” kan worden afgeleid dat verdachte niet het vermoeden had dat er iets in zijn situatie gewijzigd was wat van belang zou kunnen zijn voor het UWV. Bovendien had verdachte ook niet op basis van het wijzigingsformulier zelf kunnen vermoeden dat er iets gewijzigd was. Hierbij moet ook het intellectueel functioneren van verdachte worden betrokken. Gelet op het voorgaande is de verdediging van mening dat het ten laste gelegde niet wettig en overtuigend kan worden bewezen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op grond van het navolgende.
Op 7 februari 2012 heeft de economische kamer van het Gerechtshof Arnhem verdachte onder meer veroordeeld voor het opzettelijk ter beschikking stellen van een hoeveelheid vuurwerk aan anderen in de periode van 1 november 2010 tot en met 10 december 2010. [2]
Op 10 december 2010 heeft [A] (hierna te noemen: [A]) verklaard dat hij vuurwerk had aangeleverd gekregen van een man die hij kende als [naam] (de rechtbank begrijpt: verdachte). [A] verklaarde dat die [verdachte] nu nog zo'n 2400 euro van hem kreeg voor het geleverde vuurwerk. [3] Op 20 januari 2011 heeft [A] verklaard dat [verdachte] een paar keer vuurwerk aan hem heeft geleverd in december (de rechtbank begrijpt: december 2010). [4]
Op 13 december 2010 heeft [B] (hierna te noemen: [B]) verklaard dat hij is gebeld door [verdachte] (de rechtbank begrijpt: verdachte). [verdachte] zei tegen [B] dat hij had gehoord dat [B] vuurwerk zocht. [B] werd ongeveer vijf weken geleden (de rechtbank begrijpt: vijf weken voor het verhoor van [B] van 13 december 2010) gebeld door [verdachte]. [verdachte] kwam toen meteen langs met het vuurwerk en heeft het vuurwerk bij [B] afgeleverd. [5] [B] heeft verklaard dat de prijs van dit vuurwerk veel goedkoper was dan in een winkel. [B] heeft ongeveer 2.500 euro voor het vuurwerk betaald. [6]
Op 23 december 2010 heeft [C] (hierna te noemen: [C]) bij de politie een verklaring afgelegd. [C] heeft verklaard dat hij drie rollen 100.000 klappers had besteld [7] en ook vijf pakjes van drie stuks harde klappers heeft gekocht toen de drie rollen bij hem thuis werden afgeleverd. De man die de rollen afleverde stelde zich aan [C] voor als [naam] (de rechtbank begrijpt: verdachte). [C] heeft voor de rollen 75 euro per stuk betaald en voor de harde klappers 5 euro per stuk. [8]
Op 20 december 2010 werden in de woning van verdachte aan de [adres] te[woonplaats] sommen contant geld aangetroffen. [9] Dit betrof een totaalbedrag van € 147.000,-. [10]
Verdachte heeft ter terechtzitting van 15 januari 2014 verklaard dat hij de 3500 kilo vuurwerk, dat in 2010 bij hem is aangetroffen, in voorraad had voor zichzelf en voor zijn vrienden. Verdachte heeft daarnaast ter zitting verklaard dat hij in de ten laste gelegde periode van 2005 tot en met 2010 een arbeidsongeschiktheidsuitkering had. Verder heeft verdachte verklaard dat zijn broer de administratie voor hem doet. Verdachte heeft aangegeven dat hij nooit aan het UWV heeft doorgegeven dat hij inkomsten had en ook nooit een wijzigingsformulier heeft ingevuld. Daarnaast heeft verdachte verklaard dat hij ook nooit aan zijn broer heeft gevraagd voor hem een wijziging door te geven aan het UWV. [11]
Bewijsoverweging
Door de raadsman van verdachte is betoogd dat uit het dossier en de verklaring van verdachte niet blijkt dat verdachte opzettelijk heeft nagelaten de benodigde gegevens aan het UWV te verstrekken.
De rechtbank verwerpt dit verweer. De rechtbank stelt voorop dat verdachte jaarlijks vanaf januari 2005 een wijzigingsformulier van het UWV kreeg. Hieruit bleek voor verdachte duidelijk dat wijzigingen in zijn inkomen en het verrichten van werkzaamheden als zelfstandige aan het UWV doorgegeven moesten worden. Gelet op de omvang van de vuurwerkhandel van verdachte, zoals dit onder meer blijkt uit het bij hem aangetroffen vuurwerk van 3500 kilogram en het geldbedrag van € 147.000,-, moest verdachte naar het oordeel van de rechtbank weten dat dit aan het UWV behoorde te worden doorgegeven. Aldus heeft verdachte in elk geval het voorwaardelijk opzet gehad op het nalaten deze werkzaamheden en inkomsten aan het UWV te melden.
Gelet op de omvang van het aangetroffen geldbedrag kan het niet anders dan dat verdachte gedurende enig tijdsbestek in de ten laste gelegde periode inkomsten uit vuurwerkhandel heeft gehad die hij heeft verzwegen.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de onder 4.3 genoemde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
in de periode van 01 januari 2005 tot en met 31 december 2010 te Utrecht, in strijd met een hem bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, te weten artikel 80 van de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering, opzettelijk heeft nagelaten tijdig de
benodigde gegevens te verstrekken, zulks terwijl dit feit kon strekken tot bevoordeling van zichzelf, terwijl verdachte wist dat die gegevens van belang waren voor de vaststelling van verdachtes recht op een verstrekking of tegemoetkoming, te weten een uitkering krachtens de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering, dan wel voor de hoogte of de duur van die verstrekking of tegemoetkoming, immers heeft hij, verdachte, geen opgave gedaan van en verzwegen dat hij, verdachte, werkzaamheden verrichtte, te weten: handelen in vuurwerk, en aldus uit dien hoofde inkomsten heeft/had en/of tegoed had.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar als
in strijd met een hem bij wettelijk voorschrift opgelegde verplichting opzettelijk nalaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, terwijl dat kan strekken tot bevoordeling van zichzelf, terwijl hij weet dat de gegevens van belang zijn voor de vaststelling van zijn recht op een verstrekking of tegemoetkoming dan wel voor de hoogte of de duur van een dergelijke verstrekking of tegemoetkoming.
Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door haar bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een werkstraf van 240 uren, met bevel, voor het geval dat verdachte de werkstraf niet naar behoren (heeft) verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 120 dagen.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair betoogd dat verdachte van het ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken.
Subsidiair heeft de verdediging verzocht verdachte schuldig te verklaren zonder oplegging van straf. Meer subsidiair heeft de verdediging bepleit aan verdachte een geheel voorwaardelijke straf op te leggen.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft, terwijl hij een arbeidsongeschiktheidsuitkering genoot, verzwegen dat hij als zelfstandige werkzaamheden verrichtte en daaruit inkomsten had. Verdachte heeft hierdoor ten onrechte een uitkering ontvangen. Het bedrag waarmee hij de Nederlandse samenleving heeft benadeeld, wordt geschat op € 88.547,02. Verdachte heeft door zijn handelen ernstig misbruik gemaakt van het sociale stelsel zoals dat in Nederland bestaat. Een arbeidsongeschiktheidsuitkering is immers bedoeld om de mensen, die niet meer in staat zijn om te werken en dus niet in hun eigen inkomen kunnen voorzien, toch te verzekeren van een aanvaardbaar inkomen. Misbruik van sociale voorzieningen doet afbreuk aan de solidariteit en ondermijnt het sociale stelsel. Hiervan worden uiteindelijk de mensen die op dit stelsel zijn aangewezen de dupe.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf voorts acht geslagen op het uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister van 4 december 2013 betreffende verdachte.
De rechtbank zal, gelet op artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht, rekening houden met het feit dat verdachte op 7 februari 2012 door het Gerechtshof Arnhem is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast houdt de rechtbank er rekening mee dat, als gevolg van voornoemde strafzaak, een ontnemingsvordering tegen verdachte is ingesteld, de belastingdienst een naheffing heeft opgelegd en door het UWV de ten onrechte genoten arbeidsongeschiktheidsuitkering is teruggevorderd. Bovendien is sinds het laatste verhoor van verdachte in de onderhavige zaak tot de terechtzitting meer dan twee jaar verstreken.
Gelet op voornoemde omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat aanleiding bestaat de eis van de officier van justitie sterk te matigen. De rechtbank acht, alles afwegende, passend en geboden een werkstraf voor de duur van 80 uren, te vervangen door hechtenis voor de duur van 40 dagen als verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 22c, 22d, 63 en 227b van het Wetboek van Strafrecht. zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

10.Beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 5 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:

in strijd met een hem bij wettelijk voorschrift opgelegde verplichting opzettelijk nalaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, terwijl dat kan strekken tot bevoordeling van zichzelf, terwijl hij weet dat de gegevens van belang zijn voor de vaststelling van zijn recht op een verstrekking of tegemoetkoming dan wel voor de hoogte of de duur van een dergelijke verstrekking of tegemoetkoming;

- verklaart verdachte strafbaar;
Straf
- veroordeelt verdachte tot een
werkstraf van 80 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
40 dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.A. Bos , voorzitter, mrs. R.P. den Otter en C.S.K. Fung Fen Chung, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.C. van Reenen, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 29 januari 2014.
BIJLAGE : De tenlastelegging
Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon wordt tenlastegelegd dat
hij in of omstreeks de periode van 01 januari 2005 tot en met 31 december 2010
te Utrecht, in elk geval in Nederland, in strijd met een hem bij of krachtens
wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, te weten artikel 80 van de Wet
op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering, opzettelijk heeft nagelaten tijdig de
benodigde gegevens te verstrekken, zulks terwijl dit feit kon strekken tot
bevoordeling van zichzelf of een ander, terwijl verdachte wist, althans
redelijkerwijze moest vermoeden dat die gegevens van belang waren voor de
vaststelling van verdachtes of eens anders recht op een verstrekking of
tegemoetkoming, te weten een uitkering krachtens de Wet op de
Arbeidsongeschiktheidsverzekering, dan wel voor de hoogte of de duur van die
verstrekking of tegemoetkoming, immers heeft hij, verdachte, (telkens) geen
opgave gedaan van en/of verzwegen dat hij verdachte, werkzaamheden verrichtte
(te weten: handelen in vuurwerk) en/of (aldus uit dien hoofde) inkomsten
heeft/had en/of te goed had;
art 227b Wetboek van Strafrecht

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende processen-verbaal, te weten onderzoek ‘Duinpieper’ nummer PL0987 2010275899, (pagina 1 tot en met 877) en het proces-verbaal Werknemersfraude nummer 1318077 (pagina 1 tot en met 134), bevinden, volgens de in die dossiers toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Het arrest van het Gerechtshof Arnhem van 7 februari 2012 (bevindt zich afzonderlijk bij de dossierstukken).
3.Het proces-verbaal van relaas, pagina 534 (PL0987 2010275899).
4.Het proces-verbaal van verhoor verdachte C. [A], pagina 538 en 539 (PL0987 2010275899).
5.Het proces-verbaal van verhoor verdachte J.W. [B], pagina 545 (PL0987 2010275899).
6.Het proces-verbaal van verhoor verdachte J.W. [B], pagina 546 (PL0987 2010275899).
7.Het proces-verbaal van verhoor verdachte J. [C], pagina 551 (PL0987 2010275899).
8.Het proces-verbaal van verhoor verdachte J. [C], pagina 552 (PL0987 2010275899).
9.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 337 (PL0987 2010275899).
10.Het proces-verbaal van kennisgeving van inbeslagneming, pagina 393 (PL0987 2010275899).
11.De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 15 januari 2014.