ECLI:NL:RBMNE:2014:297

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
29 januari 2014
Publicatiedatum
29 januari 2014
Zaaknummer
16-661599-13
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in een hennepkwekerijzaak

Op 29 januari 2014 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een ontnemingszaak tegen een verdachte die was veroordeeld voor het opzettelijk telen van hennepplanten. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van € 17.871,03 beoordeeld. De verdachte had eerder een hennepkwekerij gehad, maar stelde dat hij geen voordeel had genoten omdat zijn eerdere oogst was mislukt. De verdediging voerde aan dat de kosten van de hennepkwekerij de opbrengsten overstegen en dat de vordering tot ontneming afgewezen moest worden.

De rechtbank oordeelde dat er voldoende aanwijzingen waren dat de verdachte voordeel had genoten uit eerdere teelten. De rechtbank baseerde zich op de verklaring van de verdachte en de bevindingen van de politie. De rechtbank stelde vast dat de verdachte 206 hennepplanten had gekweekt en dat de opbrengst per plant en de verkoopprijs per gram voldoende waren om een netto wederrechtelijk verkregen voordeel van € 15.942,42 vast te stellen. De rechtbank verwierp de argumenten van de verdediging over de mislukte oogst en de kosten, en legde de verdachte de verplichting op tot betaling van het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel aan de staat.

De uitspraak benadrukt de noodzaak om bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel rekening te houden met de werkelijke opbrengsten en kosten, en bevestigt dat de rechtbank niet altijd de volledige investeringskosten in mindering kan brengen op de opbrengsten. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie voor het overige afgewezen, en de beslissing werd genomen door een meervoudige kamer.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingslocatie Utrecht
Afdeling Strafrecht
Parketnummer: 16/661599-13 (ontneming)
vonnis van de rechtbank d.d. 29 januari 2014
in de ontnemingszaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres
[adres] [woonplaats].

1.De procedure

De procedure blijkt onder meer uit de volgende stukken:
- de vordering, die binnen de in artikel 511b van het Wetboek van Strafvordering genoemde termijn aanhangig is gemaakt;
- het strafdossier onder parketnummer 16/661599-13 waaruit blijkt dat verdachte op
29 januari 2014 door de rechtbank is veroordeeld ter zake van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod en ter zake van diefstal waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking, tot de in die uitspraak vermelde straf;
- het Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij, proces-verbaal nummer 2013101127;
- de bevindingen tijdens het onderzoek ter terechtzitting;
- de overige stukken.
Tijdens het onderzoek ter terechtzitting is de officier van justitie gehoord. Tevens is de verdachte gehoord, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. N.H.J. Lina, advocaat te Utrecht.

2.De beoordeling

2.1
De vordering van de officier van justitie
De vordering van de officier van justitie strekt, na wijziging ter terechtzitting, tot het aan de veroordeelde opleggen van de verplichting tot betaling aan de Staat van het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel van € 17.871,03. De hiervoor genoemde wijziging is gedaan, omdat veroordeelde de elektriciteitskosten ten bedrage van € 606,01 aan de energiemaatschappij heeft voldaan.
2.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair aangevoerd dat de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel moet worden afgewezen, omdat veroordeelde in het geheel geen voordeel heeft genoten. Veroordeelde heeft vóór de aangetroffen teelt één eerdere teelt gehad. Deze hennepplanten zijn echter na een periode van 6 weken verschimmeld, zodat veroordeelde de hennep niet kon verkopen en hij hiervan geen enkel voordeel heeft gehad. De politie heeft verzuimd deze hennepresten te onderzoeken, anders was ongetwijfeld gezien dat de hennepplanten beschimmeld waren.
Subsidiair heeft de verdediging aangevoerd dat de officier van justitie bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel is uitgegaan van onjuiste posten. Door veroordeelde is meer dan € 10.000,- aan huurkosten betaald. Daarnaast heeft hij € 7000,- geïnvesteerd om de hennepkwekerij op te zetten. Ook al zou er vanuit worden gegaan dat veroordeelde de hennepplanten heeft verkocht, dan overstijgen de kosten de opbrengst en heeft veroordeelde geen voordeel gehad. Daarbij moet bij de eerste teelt worden uitgegaan van 100 hennepplanten en niet van 206, aangezien veroordeelde bij zijn eerste teelt maar 100 planten in zijn hennepkwekerij had staan.
Meer subsidiair heeft de verdediging verzocht rekening te houden met de draagkracht van veroordeelde en het ontnemingsbedrag op nihil te stellen.
2.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank gaat bij de beoordeling van de vordering uit van het - voor zover thans relevant - in dat vonnis bewezen verklaarde strafbare feit, te weten het opzettelijk telen van 206 hennepplanten op 13 mei 2013.
De rechtbank heeft daarnaast voldoende aanwijzingen dat veroordeelde ook in de periode vóór de op 13 mei 2013 aangetroffen teelt een hennepteelt heeft gehad. Zij baseert zich hierbij mede op de verklaring van veroordeelde ter terechtzitting van 15 januari 2014, waarin hij heeft verklaard een eerdere teelt te hebben gehad. [1] De rechtbank acht aldus voldoende aannemelijk geworden dat verdachte voordeel heeft genoten door middel van andere (dan de bewezen verklaarde) feiten waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat zij door de veroordeelde zijn begaan.
De rechtbank neemt als grondslag voor de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel, de berekening van de verbalisant [verbalisant] van 27 mei 2013. [2]
Mislukte oogst?
Door de verdediging is betoogd dat de hennepplanten die veroordeelde vóór de aangetroffen hennepplanten heeft geteeld, verschimmeld zijn. De rechtbank overweegt dat uit hetgeen door de politie in het pand is aangetroffen op geen enkele wijze af te leiden is dat sprake is geweest van een mislukte oogst. Van de eerste teelt zijn verschillende hennepresten aangetroffen, waaronder afgeknipte stelen. Naar het oordeel van de rechtbank past het afknippen van hennepstelen beter bij een succesvolle oogst dan bij een mislukte oogst, aangezien beschimmelde hennepplanten in hun geheel kunnen worden weggegooid. Aldus is, naar het oordeel van de rechtbank, niet aannemelijk geworden dat de betreffende oogst is mislukt.
Kosten
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat alle door veroordeelde gemaakte kosten die betrekking hebben op de hennepkwekerij bij de berekening moeten worden betrokken. De rechtbank verwerpt dit verweer. Volgens vaste jurisprudentie is er onvoldoende grond om de volledige investeringskosten van de hennepkwekerij in mindering te brengen op de behaalde opbrengst en kan er op basis van het rapport “Wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij bij binnenteelt onder kunstlicht, standaardberekening en normen” van Bureau Ontnemingswetgeving Openbaar Ministerie (BOOM) van worden uitgegaan dat de investeringskosten in vier jaren worden afgeschreven (Hoge Raad 31 januari 2012,
LJN:BT6972).
De rechtbank merkt ten aanzien van de afschrijvingskosten voorts op dat deze door de politie zijn vastgesteld op € 250,-. Gelet op het aantal planten (206) is dit echter, volgens de tabel van BOOM die als bijlage bij de berekening is gevoegd, € 200,-. De rechtbank zal dan ook van dit laatste bedrag uitgaan.
Daarnaast heeft de raadsvrouw betoogd dat de huur van het pand dient te worden afgetrokken van de opbrengst, aangezien veroordeelde het pand voor de teelt van hennepplanten had gehuurd. De rechtbank honoreert dit verweer. Onvoldoende aannemelijk is geworden dat veroordeelde het bedrijfspand voor andere doeleinden dan het telen van hennep heeft gehuurd. Anders dan de raadsvrouw heeft betoogd, zal de rechtbank de huurkosten voor de periode van 10 weken in mindering brengen op de opbrengst van veroordeelde en niet de totale huurkosten.
Verder zal de rechtbank de elektriciteitskosten, ten bedrage van € 606,01, in mindering brengen op het wederrechtelijk verkregen voordeel van veroordeelde nu uit de ter terechtzitting overgelegde brief kan worden afgeleid dat veroordeelde € 950,- aan de energiemaatschappij Stedin heeft betaald.
Aantal planten
Door veroordeelde en zijn raadsvrouw is aangevoerd dat bij de eerste teelt sprake was van 100 planten en niet van 206 planten. De rechtbank volgt dit standpunt niet. Door de rechtbank is bewezen verklaard dat op 13 mei 2013 in het pand 206 hennepplanten aanwezig waren. Dat veroordeelde bij een eerdere oogst minder hennepplanten zou hebben neergezet, is niet aannemelijk geworden. Het gaat immers om het maken van zoveel mogelijk winst. De rechtbank stelt daarom vast dat er bij de eerste teelt in ieder geval 206 hennepplanten zijn geoogst en neemt dit aantal als uitgangspunt.
Voor het overige neemt de rechtbank de uitgangspunten bij de berekening uit het proces-verbaal over en maakt deze tot de hare. Deze uitgangspunten acht de rechtbank voldoende onderbouwd en deze zijn door de verdediging niet betwist.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen komt de rechtbank tot de volgende uitgangspunten en berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel ten aanzien van één oogst:
Uitgangspunten ten aanzien van de opbrengst:
Aantal planten: 206 [3]
Opbrengst per plant: 29,6 gram [4]
Verkoopprijs per gram: € 3,28 [5]
Totaal bruto wederrechtelijk verkregen voordeel:
206 x 29,6 gram x € 3,28 = € 20.000,12 [6]
Uitgangspunten ten aanzien van de kosten:
Afschrijving: € 200,00 [7]
Inkoopprijs stekje: € 2,85 [8] (x 206 planten) = € 587,10
Bodem, water en voeding: € 3,33 [9] (x 206 planten) = € 685,98
Huur: € 13.440,- [10] (x 10/52 weken) = € 2.584,62
Totale kosten:
€ 200,00 + € 587,10 + € 685,98 + € 2.584,62 = € 4.057,70
Op grond van het bovenstaande stelt de rechtbank het netto wederrechtelijk verkregen voordeel vast op een bedrag van:
Bruto opbrengst: € 20.000,12
Kosten: € 4.057,70 -
Netto: € 15.942,42
Draagkracht veroordeelde
Het verweer van de raadsvrouw dat gelet op de financiële draagkracht van veroordeelde het bedrag op nihil dient te worden gesteld wordt verworpen. Niet aannemelijk is geworden dat de veroordeelde naar redelijke verwachting ook in de toekomst niet in staat zal zijn aan zijn betalingsverplichting te voldoen.

3.De beslissing.

De rechtbank stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op
€ 15.942,42.
Zij legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling aan de staat van een geldbedrag ter grootte van
€ 15.942,42, ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Zij wijst de vordering van de officier van justitie voor het overige af.
Deze beslissing is gegeven door mr. C.S.K. Fung Fen Chung, voorzitter, mr. R.P. den Otter en mr. G.A. Bos, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier mr. M.C. van Reenen en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 29 januari 2014.

Voetnoten

1.De verklaring van veroordeelde ter terechtzitting van 15 januari 2014.
2.Het rapport wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij, proces-verbaal nummer 2013101127.
3.Het rapport wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij, pagina 3.
4.Het rapport wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij, pagina 3.
5.Het rapport wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij, pagina 3.
6.Het rapport wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij, pagina 3 en 4.
7.Bijlage bij het rapport wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij, onderdeel B.
8.Het rapport wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij, pagina 6, en de bijlage bij dit rapport, onderdeel B.
9.Het rapport wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij, pagina 6, en de bijlage bij dit rapport, onderdeel B.
10.Huurovereenkomst bedrijfsruimte, proces-verbaal nummer PL091A 2013101127, pagina 60. Dit betreft een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5 Wetboek van Strafvordering.