2.3Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank gaat bij de beoordeling van de vordering uit van het - voor zover thans relevant - in dat vonnis bewezen verklaarde strafbare feit, te weten het opzettelijk telen van 206 hennepplanten op 13 mei 2013.
De rechtbank heeft daarnaast voldoende aanwijzingen dat veroordeelde ook in de periode vóór de op 13 mei 2013 aangetroffen teelt een hennepteelt heeft gehad. Zij baseert zich hierbij mede op de verklaring van veroordeelde ter terechtzitting van 15 januari 2014, waarin hij heeft verklaard een eerdere teelt te hebben gehad.De rechtbank acht aldus voldoende aannemelijk geworden dat verdachte voordeel heeft genoten door middel van andere (dan de bewezen verklaarde) feiten waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat zij door de veroordeelde zijn begaan.
De rechtbank neemt als grondslag voor de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel, de berekening van de verbalisant [verbalisant] van 27 mei 2013.
Mislukte oogst?
Door de verdediging is betoogd dat de hennepplanten die veroordeelde vóór de aangetroffen hennepplanten heeft geteeld, verschimmeld zijn. De rechtbank overweegt dat uit hetgeen door de politie in het pand is aangetroffen op geen enkele wijze af te leiden is dat sprake is geweest van een mislukte oogst. Van de eerste teelt zijn verschillende hennepresten aangetroffen, waaronder afgeknipte stelen. Naar het oordeel van de rechtbank past het afknippen van hennepstelen beter bij een succesvolle oogst dan bij een mislukte oogst, aangezien beschimmelde hennepplanten in hun geheel kunnen worden weggegooid. Aldus is, naar het oordeel van de rechtbank, niet aannemelijk geworden dat de betreffende oogst is mislukt.
Kosten
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat alle door veroordeelde gemaakte kosten die betrekking hebben op de hennepkwekerij bij de berekening moeten worden betrokken. De rechtbank verwerpt dit verweer. Volgens vaste jurisprudentie is er onvoldoende grond om de volledige investeringskosten van de hennepkwekerij in mindering te brengen op de behaalde opbrengst en kan er op basis van het rapport “Wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij bij binnenteelt onder kunstlicht, standaardberekening en normen” van Bureau Ontnemingswetgeving Openbaar Ministerie (BOOM) van worden uitgegaan dat de investeringskosten in vier jaren worden afgeschreven (Hoge Raad 31 januari 2012,
LJN:BT6972).
De rechtbank merkt ten aanzien van de afschrijvingskosten voorts op dat deze door de politie zijn vastgesteld op € 250,-. Gelet op het aantal planten (206) is dit echter, volgens de tabel van BOOM die als bijlage bij de berekening is gevoegd, € 200,-. De rechtbank zal dan ook van dit laatste bedrag uitgaan.
Daarnaast heeft de raadsvrouw betoogd dat de huur van het pand dient te worden afgetrokken van de opbrengst, aangezien veroordeelde het pand voor de teelt van hennepplanten had gehuurd. De rechtbank honoreert dit verweer. Onvoldoende aannemelijk is geworden dat veroordeelde het bedrijfspand voor andere doeleinden dan het telen van hennep heeft gehuurd. Anders dan de raadsvrouw heeft betoogd, zal de rechtbank de huurkosten voor de periode van 10 weken in mindering brengen op de opbrengst van veroordeelde en niet de totale huurkosten.
Verder zal de rechtbank de elektriciteitskosten, ten bedrage van € 606,01, in mindering brengen op het wederrechtelijk verkregen voordeel van veroordeelde nu uit de ter terechtzitting overgelegde brief kan worden afgeleid dat veroordeelde € 950,- aan de energiemaatschappij Stedin heeft betaald.
Aantal planten
Door veroordeelde en zijn raadsvrouw is aangevoerd dat bij de eerste teelt sprake was van 100 planten en niet van 206 planten. De rechtbank volgt dit standpunt niet. Door de rechtbank is bewezen verklaard dat op 13 mei 2013 in het pand 206 hennepplanten aanwezig waren. Dat veroordeelde bij een eerdere oogst minder hennepplanten zou hebben neergezet, is niet aannemelijk geworden. Het gaat immers om het maken van zoveel mogelijk winst. De rechtbank stelt daarom vast dat er bij de eerste teelt in ieder geval 206 hennepplanten zijn geoogst en neemt dit aantal als uitgangspunt.
Voor het overige neemt de rechtbank de uitgangspunten bij de berekening uit het proces-verbaal over en maakt deze tot de hare. Deze uitgangspunten acht de rechtbank voldoende onderbouwd en deze zijn door de verdediging niet betwist.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen komt de rechtbank tot de volgende uitgangspunten en berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel ten aanzien van één oogst:
Uitgangspunten ten aanzien van de opbrengst:
Aantal planten: 206
Opbrengst per plant: 29,6 gram
Verkoopprijs per gram: € 3,28
Totaal bruto wederrechtelijk verkregen voordeel:
206 x 29,6 gram x € 3,28 = € 20.000,12
Uitgangspunten ten aanzien van de kosten:
Afschrijving: € 200,00
Inkoopprijs stekje: € 2,85(x 206 planten) = € 587,10
Bodem, water en voeding: € 3,33(x 206 planten) = € 685,98
Huur: € 13.440,-(x 10/52 weken) = € 2.584,62
Totale kosten:
€ 200,00 + € 587,10 + € 685,98 + € 2.584,62 = € 4.057,70
Op grond van het bovenstaande stelt de rechtbank het netto wederrechtelijk verkregen voordeel vast op een bedrag van:
Bruto opbrengst: € 20.000,12
Kosten: € 4.057,70 -
Netto: € 15.942,42
Draagkracht veroordeelde
Het verweer van de raadsvrouw dat gelet op de financiële draagkracht van veroordeelde het bedrag op nihil dient te worden gesteld wordt verworpen. Niet aannemelijk is geworden dat de veroordeelde naar redelijke verwachting ook in de toekomst niet in staat zal zijn aan zijn betalingsverplichting te voldoen.