ECLI:NL:RBMNE:2014:2937

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 juli 2014
Publicatiedatum
16 juli 2014
Zaaknummer
16-656495-12
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet met betrekking tot hennepplanten

In de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1971, heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 15 juli 2014 uitspraak gedaan. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk vervoeren van een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan op 14 november 2012 te Utrecht. Het onderzoek ter terechtzitting vond plaats op 2 mei 2014 en 1 juli 2014, waarbij de verdachte in persoon aanwezig was en werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. B.G.M. Frencken. De tenlastelegging werd op de zitting van 2 mei 2014 gewijzigd en is als bijlage aan het vonnis gehecht. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie en de argumenten van de verdediging in overweging genomen.

De rechtbank oordeelde dat het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen was, mede op basis van de bekennende verklaring van de verdachte en verschillende proces-verbaal van bevindingen. De rechtbank achtte bewezen dat de verdachte opzettelijk een hoeveelheid van ongeveer 79,54 kilogram hennep had vervoerd, wat een grote hoeveelheid is in de zin van de Opiumwet. De rechtbank concludeerde dat er geen rechtvaardigingsgronden waren voor het handelen van de verdachte en dat hij strafbaar was.

De officier van justitie had een gevangenisstraf van 5 maanden geëist, waarvan 2 maanden voorwaardelijk. De verdediging pleitte voor een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 5 dagen en een werkstraf van 70 uren. De rechtbank besloot tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand met een proeftijd van 2 jaren en een werkstraf van 100 uren, met aftrek van voorarrest. De beslissing is gebaseerd op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is gepleegd en de persoon van de verdachte, die eerder met Opiumwet-gerelateerde delicten in aanraking was gekomen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16/656495-12 (P)
Vonnis van de meervoudige strafkamer van 15 juli 2014
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren [1971] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 2 mei 2014 en op 1 juli 2014. De verdachte is beide keren in persoon verschenen en heeft zich ter terechtzitting laten bijstaan door mr. B.G.M. Frencken, advocaat te ‘s-Hertogenbosch.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

De tenlastelegging is op de zitting van 2 mei 2014 gewijzigd.
De tenlastelegging is, met wijziging, als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
op 14 november 2012 te Utrecht samen met anderen een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan heeft vervoerd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, voor zover dat ziet op het vervoer van de hennepplanten en delen daarvan.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat het ten laste gelegde, voor zover het ziet op het vervoer van de hennepplanten en delen daarvan, wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht. Daarbij heeft de verdediging naar voren gebracht dat verdachte heeft bekend dat hij in de woning is geweest, dat hij daar zakken heeft gepakt en dat hij die zakken in de auto heeft gezet.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Aangezien verdachte het feit heeft bekend en de raadsman niet tot vrijspraak heeft gepleit, volstaat de rechtbank, met toepassing van artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering, met een opsomming van de bewijsmiddelen:
- de bekennende verklaring van verdachte, zoals afgelegd op de zitting van 2 mei 2014 [1] ;
- de kennisgeving van inbeslagneming d.d. 14 november 2012 [2] ;
- het proces-verbaal van bevindingen d.d. 14 november 2012 [3] ;
- het proces-verbaal van bevindingen d.d. 14 november 2012 [4] ;
- het proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 17 november 2012 [5] ;
- het proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 17 november 2012 [6] ;
- het proces-verbaal van bevindingen d.d. 29 april 2014, proces-verbaalnummer PL0900-2012254829-69;
- het proces-verbaal van bevindingen d.d. 13 juni 2014, proces-verbaalnummer PL0900-2012254829-70;
- het proces-verbaal d.d. 29 oktober 2012 [7] . De rechtbank gaat er daarbij vanuit dat dit proces-verbaal onjuist is gedateerd en dat de in het proces-verbaal beschreven handelingen hebben plaatsgevonden na 14 november 2012.
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan hetgeen hem ten laste is gelegd op de wijze als hierna onder de bewezenverklaring vermeld.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4. genoemde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
hijop
of omstreeks14 november 2012 te [plaats],
althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen,
althans alleen,opzettelijk heeft
verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/ofvervoerd
, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van ongeveer 79,54 kilogram hennep, zijnde een grote hoeveelheid in de zin van artikel 11 lid 5 van de Opiumwet, althanseen
(groot
)aantal hennepplanten en
/ofdelen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar als
het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door haar bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 5 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 2 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft een onvoorwaardelijke gevangenisstraf bepleit voor de duur van het voorarrest, te weten 5 dagen, voorts eventueel een voorwaardelijke gevangenisstraf en een werkstraf voor de duur van 70 uren.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Gelet op de justitiële documentatie van verdachte d.d. 28 maart 2014 is verdachte bekend met Opiumwet-gerelateerde delicten, en is hij daarvoor veroordeeld tot werkstraf en een gevangenisstraf. Wel merkt de rechtbank daarbij op dat die delicten niet zeer recent zijn gepleegd. Daarnaast betreft het onderhavige feit een al wat ouder feit.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de hiervoor genoemde omstandigheden aanleiding bestaat bij de straftoemeting af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd.
De rechtbank acht een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand, met een proeftijd van 2 jaren, en een werkstraf voor de duur van 100 uren, met aftrek van het voorarrest, passend en geboden.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 27 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 10 van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

10.Beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
-verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:

het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;

- verklaart verdachte daarvoor strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 1 maand;
- beveelt dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast;
- stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit;
- veroordeelt verdachte tot
een werkstraf van 100 uren;
- beveelt, voor het geval dat de verdachte de werkstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 50 dagen;
- beveelt dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van deze straf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren per dag.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.A.A. van Kalveen, voorzitter,
mrs. C.A.M. van Straalen en G.V.M. Veldhoen, rechters,
in tegenwoordigheid van A. Heijboer, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 15 juli 2014.
Mr. C.A.M. van Straalen is niet in de gelegenheid dit vonnis mee te ondertekenen.
BIJLAGE : De tenlastelegging
Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon wordt na wijziging ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 14 november 2012 te Utrecht, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van ongeveer 79,54 kilogram hennep, zijnde een grote hoeveelheid in de zin van artikel 11 lid 5 van de Opiumwet, althans een (groot) aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
art 3 ahf/ond B Opiumwet
art 3 ahf/ond C Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 11 lid 2 Opiumwet

Voetnoten

1.Het proces-verbaal van de zitting van 2 mei 2014.
2.De kennisgeving van inbeslagneming d.d. 14 november 2012, opgenomen op pagina 13 van het proces-verbaal dossiernummer PL091A 2012254829, in de wettelijke vorm opgemaakt en doorgenummerd van 1 tot en met 143.
3.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 14 november 2012, opgenomen op pagina 116-118 van het onder voetnoot 2 genoemde proces-verbaal.
4.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 14 november 2012, opgenomen op pagina 121-123 van het onder voetnoot 2 genoemde proces-verbaal.
5.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte [verdachte] d.d. 17 november 2012, opgenomen op pagina 225-228 van het proces-verbaal dossiernummer PL091A 2014031602A Z, in de wettelijke vorm opgemaakt en doorgenummerd van 144 tot en met 247, ihb pag 227-228.
6.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte [verdachte] d.d. 17 november 2012, opgenomen op pagina 229-230 van het onder voetnoot 5 genoemde proces-verbaal, ihb pag 230.
7.Het proces-verbaal d.d. 29 oktober 2012, opgenomen op pagina 119-120 van het onder voetnoot 2 genoemde proces-verbaal.