ECLI:NL:RBMNE:2014:2933

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 juli 2014
Publicatiedatum
16 juli 2014
Zaaknummer
16-661007-14 en 16-601135-10
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot zware mishandeling en mishandeling van de levensgezel

Op 15 juli 2014 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 1 januari 2014 in Zeist zijn levensgezel heeft mishandeld. De verdachte heeft geprobeerd zijn levensgezel zwaar te mishandelen door een waxinelichthouder naar haar te gooien, en heeft haar ook daadwerkelijk mishandeld door een aansteker tegen haar hoofd te gooien. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de rechtbank bevoegd was om de zaak te behandelen. Tijdens de zitting op 1 juli 2014 heeft de verdachte zich laten bijstaan door zijn advocaat, mr. H.J. Veen. De officier van justitie heeft de feiten als wettig en overtuigend bewezen geacht, terwijl de verdediging vrijspraak heeft bepleit voor de poging tot zware mishandeling, maar de mishandeling wel heeft erkend. De rechtbank heeft de bewijsmiddelen zorgvuldig gewogen en kwam tot de conclusie dat de verdachte opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft geprobeerd toe te brengen aan zijn levensgezel. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 weken met een proeftijd van 2 jaren, en een werkstraf van 180 uren. De rechtbank heeft daarbij bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder reclasseringstoezicht, gezien de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de eerdere veroordelingen van de verdachte en de aanbevelingen van de reclassering.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummers: 16/661007-14 en 16/601135-10 tul (P)
Vonnis van de meervoudige strafkamer van 15 juli 2014.
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren [1985] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 1 juli 2014. De verdachte is in persoon verschenen en heeft zich ter terechtzitting laten bijstaan door mr. H.J. Veen, advocaat te Utrecht.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
1. primair) op 1 januari 2014 te Zeist heeft geprobeerd zijn levensgezel [slachtoffer] zwaar te mishandelen door een waxinelichthouder naar die [slachtoffer] te gooien, (subsidiair) die [slachtoffer] heeft mishandeld;
2. op 1 januari 2014 te Zeist zijn levensgezel [slachtoffer] heeft mishandeld door een aansteker tegen het achterhoofd van die [slachtoffer] te gooien.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht de onder 1, primair, en onder 2 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit voor het onder 1, primair en subsidiair, ten laste gelegde feit, omdat het (voorwaardelijk) opzet ontbreekt.
Het onder 2 ten laste gelegde feit acht de verdediging wettig en overtuigend bewezen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen feit 1
Op 1 januari 2014 heeft [slachtoffer] aangifte [1] gedaan tegen verdachte. Daarbij heeft aangeefster verklaard dat zij op 1 januari 2014 omstreeks 02:00 uur in haar woning in [plaats] kwam, dat zij zag dat verdachte op de bank in de woonkamer zat, dat zij zag dat verdachte van de salontafel een stenen waxinelichthouder pakte, dat verdachte zijn hand met de houder omhoog hief en de houder in de richting van aangeefster gooide die op dat moment in de deuropening stond. Aangeefster stond op dat moment ongeveer vier meter van verdachte af. Aangeefster zag dat de houder tegen de deurpost aan kwam en voelde dat de houder vervolgens tegen haar achterhoofd aan kwam, hetgeen pijn deed.
Aangeefster voelde aan haar achterhoofd en zag bloed aan haar hand.
Aangeefster zag [2] dat de waxinelichthouder kapot was gesprongen. Er kwamen stenen deeltjes van de houder in haar gezicht en op haar hoofd.
Verbalisanten [verbalisant 1] en[verbalisant 2] kwamen [3] op 1 januari 2014 omstreeks 03:25 ter plaatse, troffen [slachtoffer] aan die aan verbalisanten een bebloede hand toonde en die aangaf dat het bloed afkomstig was van een wond op haar hoofd. Verbalisanten hoorden [slachtoffer] zeggen dat verdachte een waxinelichthouder naar haar had gegooid. Van een huisvriend, genaamd [A], hoorden verbalisanten dat hij had gezien dat verdachte een waxinelichthouder in de richting van [slachtoffer] had gegooid, dat die houder van de muur afketste en vervolgens tegen het hoofd van [slachtoffer] kwam.
In de geneeskundige verklaring d.d. 1 januari 2014 is vermeld [4] dat aangeefster een snijwond in de behaarde hoofdhuid had.
Verbalisant [verbalisant 3] heeft verklaard [5] dat hij op 5 januari 2014 uit handen van aangeefster eenzelfde waxinelichthouder als door verdachte is gegooid in ontvangst heeft genomen, dat deze houder een gewicht van 416 gram, een diameter van ongeveer 95 millimeter en puntige uitstulpingen heeft.
Bewijsoverwegingen feit 1
Verdachte heeft, zo blijkt uit bovenstaande bewijsmiddelen, op 1 januari 2014 een waxinelichthouder naar aangeefster gegooid, welke houder tegen de deurpost uit elkaar is gespat. Delen van die houder zijn vervolgens tegen het hoofd van aangeefster gekomen. Daaruit leidt de rechtbank af dat de houder in de richting van het hoofd van aangeefster is gegooid.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of verdachte met zijn gedragingen het (voorwaardelijk) opzet op de zware mishandeling van aangeefster had. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht. Voorts is van belang dat naar vaste rechtspraak bepaalde handelingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg, dat het niet anders kan, dan dat degene die die handelingen heeft verricht, de aanmerkelijke kans op dat gevolg bewust heeft aanvaard.
De rechtbank overweegt dat het gooien van een voorwerp van die omvang, dat gewicht en die vorm, zoals hiervoor omschreven, op een relatief korte afstand van het slachtoffer en in de richting van het hoofd van het slachtoffer, zwaar lichamelijk letsel kan veroorzaken.
Het handelen van verdachte moet, gezien de uiterlijke verschijningsvorm, ook geacht worden op dat letsel gericht te zijn geweest. In ieder geval heeft verdachte door aldus te handelen, zich willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijk kans dat het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel op zou lopen.
De rechtbank acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat verdachte heeft geprobeerd [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
Bewijsmiddelen en -overwegingen feit 2
Aangezien verdachte het feit heeft bekend en de raadsman niet tot vrijspraak heeft gepleit, volstaat de rechtbank, met toepassing van artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering, met een opsomming van de bewijsmiddelen:
- de aangifte door [slachtoffer] d.d. 1 januari 2014 [6] ;
- het proces-verbaal van verhoor van [slachtoffer] d.d. 2 januari 2014 [7] ;
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 1 juli 2014 [8] .
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan hetgeen hem ten laste is gelegd op de wijze als hierna onder de bewezenverklaring vermeld.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4. genoemde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
1.
Primair
hijop
of omstreeks01 januari 2014 te [plaats],
althans in het arrondissement Midden-Nederland,ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan (zijn levensgezel) [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet een (stenen
/keramieken) waxinelichthouder (diameter
[ongeveer
]95 millimeter en
/ofgewicht
[ongeveer]416 gram),
althans een hard voorwerp,in de richting van het hoofd van die [slachtoffer],
althans in de richting van die [slachtoffer],heeft gegooid (welke waxinelichthouder,
althans welk hard voorwerp,vlak achter die [slachtoffer] tegen een deurpost
/muurterecht is gekomen en aldaar uit elkaar is gespat waarna
een of meersplinters
in/op/tegen het hoofd van die [slachtoffer] terecht
is/zijn gekomen), zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
2.
hijop
of omstreeks01 januari 2014 te [plaats],
althans in het arrondissement Midden-Nederland,opzettelijk mishandelend zijn levensgezel,
althans een persoon,te weten [slachtoffer], een
(grote
)aansteker (lengte ongeveer
25 tot30 centimeter),
althans een hard voorwerp, op/tegen haar (achter)hoofd heeft gegooid, waardoor deze
letsel heeft bekomen en/ofpijn heeft ondervonden;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar als

1. poging tot zware mishandeling, begaan tegen zijn levensgezel;

2. mishandeling, begaan tegen zijn levensgezel.

Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 weken, met aftrek van voorarrest, waarvan 10 weken voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, met als bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht als genoemd in het reclasseringsadvies d.d. 11 april 2014.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft een deels voorwaardelijke gevangenisstraf bepleit, met de bijzondere voorwaarden als genoemd in het reclasseringsadvies d.d. 11 april 2014, en een onvoorwaardelijk deel dat niet groter is dan het aantal dagen dat verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. De verdediging heeft voorts het opleggen van een werkstraf bepleit.
Daarnaast heeft de verdediging de opheffing van het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis gevraagd.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan huiselijk geweld. Hij heeft daarbij zijn partner mishandeld respectievelijk heeft geprobeerd haar zwaar te mishandelen. De rechtbank tilt zwaar aan dergelijke feiten. De ervaring leert dat slachtoffers van dergelijke geweldsmisdrijven hiervan ernstige en langdurig psychische gevolgen kunnen ondervinden, terwijl ook de in de samenleving levende gevoelens van angst en onveiligheid door dergelijke misdrijven worden bevestigd en versterkt. Voorts waren de jonge kinderen van verdachte gedeeltelijk aanwezig bij de woede uitbarsting van verdachte. Zij hebben mogelijk niet gezien maar wel begrepen dat “mamma door pappa was geslagen”, waardoor verdachte het risico heeft genomen dat een negatieve ervaring in het geheugen van zijn kinderen is geprent. Verdachte is bij het plegen van deze misdrijven geheel aan deze gevolgen voorbij gegaan en heeft zich kennelijk uitsluitend laten leiden door zijn agressie.
De rechtbank heeft kennis genomen van het uittreksel justitiële documentatie d.d. 12 juni 2014 waaruit blijkt dat verdachte op 17 februari 2011 is veroordeeld tot 18 maanden gevangenisstraf, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, in verband met een poging tot doodslag. De rechtbank heeft voorts kennis genomen van het reclasseringsadvies van het Leger des Heils, Jeugdzorg & Reclassering, d.d. 11 april 2014, welk advies ter terechtzitting is toegelicht door C.J. Rijkaard, reclasseringswerker. De reclassering heeft geadviseerd aan verdachte een deels voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering van het Leger des Heils en een behandelverplichting bij Altrecht Aventurijn Forensisch Fact. De reclassering heeft aangegeven dat recentelijk verdiepingsdiagnostiek heeft plaatsgevonden. Hierdoor is duidelijk geworden dat verdachte een cognitieve beperking heeft. Zaken groeien snel boven zijn hoofd. Mogelijk is hij in het verleden door hulpverlening overvraagd. De reclassering ziet mogelijkheden verdachte verder te begeleiden, onder meer bij het vormgeven van het contact met zijn kinderen en zijn (ex-)partner.
Gelet op de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan zal de rechtbank verdachte veroordelen tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 weken, met een proeftijd van 2 jaren en met bijzondere voorwaarden, en een werkstraf van 180 uren, met aftrek van de dagen die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
De bijzondere voorwaarden acht de rechtbank noodzakelijk, nu er zonder de begeleiding van de reclassering ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen. De rechtbank zal daarom ook de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar verklaren.

9.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevindt zich de op 10 februari 2014 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Midden-Nederland in de zaak met parketnummer 16/601135-10, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 17 februari 2011 van de rechtbank Utrecht, waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot 6 maanden niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich ten tijde van de proeftijd niet heeft gehouden aan de aanwijzingen van de reclasseringsinstelling.
Gebleken is dat verdachte zich niet heeft gehouden aan de meldplicht bij en het houden aan de aanwijzingen van de reclasseringsinstelling.
Ter terechtzitting heeft C.J. Rijkaard namens die reclasseringsinstelling betoogd dat het niet nakomen van de bijzondere voorwaarden niet alleen aan verdachte heeft gelegen, en dat de reclassering inmiddels tot het inzicht is gekomen dat verdachte indertijd mogelijk overvraagd is.
De officier van justitie heeft ter zitting gevorderd een deel van de vordering, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden, toe te wijzen en deze straf om te zetten in een werkstraf van 180 uren, en het overige deel van de vordering af te wijzen.
De verdediging heeft zich geconformeerd aan deze vordering van de officier van justitie.
Gebleken is dat verdachte zich niet heeft gehouden aan de in het vonnis van de rechtbank Utrecht genoemde bijzondere voorwaarden. De rechtbank ziet hierin en in de ter terechtzitting naar voren gekomen omstandigheden, aanleiding om het voorstel van de officier van justitie te volgen en zal de vordering gedeeltelijk toewijzen, zoals hierna bepaald, en voor het overige afwijzen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 14d, 14g, 22c, 22d, 27, 57, 300, 302, 304 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

11.Beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
-verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:

1. poging tot zware mishandeling, begaan tegen zijn levensgezel;

2. mishandeling, begaan tegen zijn levensgezel.

- verklaart verdachte daarvoor strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 2 weken.
- bepaalt dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
- stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast;
- stelt als
algemene voorwaarden:
* de verdachte zal zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maken aan een strafbaar feit;
* de verdachte zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
* de verdachte zal medewerking verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in 14 d, tweede lid van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
* de verdachte zal tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarde naleven;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens het Leger des Heils, Jeugdzorg & Reclassering, ook als dat inhoudt een ambulante behandeling bij Altrecht Aventurijn FACT voor LVB, of een soortgelijke instelling;
* dat verdachte zich binnen één week na het uitspreken van dit vonnis meldt bij Reclassering Leger des Heils, Zeehaenkade 30 te 3526 LC Utrecht (telefoon: 088-0901000);
- draagt deze reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarden;
- veroordeelt verdachte tot
een werkstraf van 180 uren;
- beveelt, voor het geval dat de verdachte de werkstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 90 dagen;
- beveelt dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van deze straf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren per dag;
Dadelijke uitvoerbaarheid bijzondere voorwaarden
- verklaart de op grond van artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 14d van het Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar;
Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling
- gelast dat de voorwaardelijke straf die bij vonnis d.d. 17 februari 2011 is opgelegd in de zaak onder parketnummer 16/601135-10 voor een deel ten uitvoer zal worden gelegd, te weten
een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden;
- bepaalt dat deze ten uitvoer te leggen
gevangenisstraf zal worden vervangen door een werkstraf van 180 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 3 maanden;
- wijst de vordering voor het overige af;
Voorlopige hechtenis
- heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.A.M. van Straalen, voorzitter,
mrs. E.A.A. van Kalveen en G.V.M. Veldhoen, rechters,
in tegenwoordigheid van A. Heijboer, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 15 juli 2014.
Mr. C.A.M. van Straalen is verhinderd dit vonnis mee te ondertekenen.
BIJLAGE : De tenlastelegging
Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon wordt tenlastegelegd dat
1.
Primair
hij op of omstreeks 01 januari 2014 te Zeist, althans in het arrondissement Midden-Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan (zijn levensgezel) [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet een (stenen/keramieken) waxinelichthouder (diameter [ongeveer] 95 millimeter en/of gewicht [ongeveer] 416 gram), althans een hard voorwerp, in de richting van het hoofd van die [slachtoffer], althans in de richting van die [slachtoffer], heeft gegooid (welke waxinelichthouder, althans welk hard voorwerp, vlak achter die [slachtoffer] tegen een deurpost/muur terecht is gekomen en aldaar uit elkaar is gespat waarna een of meer splinters
in/op/tegen het hoofd van die [slachtoffer] terecht is/zijn gekomen), zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
art 304 Wetboek van Strafrecht
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair
hij op of omstreeks 01 januari 2014 te [plaats] opzettelijk mishandelend zijn levensgezel, althans een persoon, te weten [slachtoffer], een (stenen/keramieken) waxinelichthouder (diameter [ongeveer] 95 millimeter en/of gewicht [ongeveer] 416 gram), althans een hard voorwerp, in de richting van het hoofd van die [slachtoffer], althans in de richting van die [slachtoffer], heeft gegooid (welke waxinelichthouder, althans hard voorwerp, vlak achter die
[slachtoffer] tegen een deurpost/muur terecht is gekomen en aldaar uit elkaar is gespat waarna een of meer splinters in/op/tegen het hoofd van die [slachtoffer] ter is/zijn gekomen), waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 304 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 01 januari 2014 te [plaats], althans in het arrondissement Midden-Nederland, opzettelijk mishandelend zijn levensgezel, althans een persoon, te weten [slachtoffer], een (grote) aansteker (lengte ongeveer 25 tot 30 centimeter), althans een hard voorwerp, op/tegen haar (achter)hoofd heeft gegooid, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 304 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht

Voetnoten

1.Het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] d.d. 1 januari 2014, opgenomen op pagina 8-10 van het proces-verbaal dossiernummer PL0920-2014000273, in de wettelijke vorm opgemaakt en doorgenummerd van 1 tot en met 26, ihb pag 9.
2.Het proces-verbaal van verhoor van [slachtoffer] d.d. 2 januari 2014, opgenomen op pagina 11-14 van het onder voetnoot 1 genoemde proces-verbaal, ihb pag 12.
3.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 1 januari 2014, opgenomen op pagina 4-5 van het onder voetnoot 1 genoemde proces-verbaal, ihb pag 4.
4.Geneeskundige verklaring d.d. 1 januari 2014, opgenomen op pagina 40 van het proces-verbaal PL0920-2014000273A, in de wettelijke vorm opgemaakt en doorgenummerd van 27 tot en met 40.
5.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 9 januari 2014 (met bijlage), opgenomen op pagina 36-37 van het onder voetnoot 4 genoemde proces-verbaal.
6.Het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] d.d. 1 januari 2014, opgenomen op pagina 8-10 van het onder voetnoot 1 genoemde proces-verbaal, ihb pag 9.
7.Het proces-verbaal van verhoor van [slachtoffer] d.d. 2 januari 2014, opgenomen op pagina 11-14 van het onder voetnoot 1 genoemde proces-verbaal, ihb pag 13.
8.Het proces-verbaal van de zitting van 1 juli 2014.