ECLI:NL:RBMNE:2014:2866

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 juli 2014
Publicatiedatum
15 juli 2014
Zaaknummer
3110527
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens bedrijfseconomische omstandigheden met verzoek om herintredingsvoorwaarde

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 15 juli 2014 uitspraak gedaan over het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst van een diëtiste, werkzaam bij een gespecialiseerde GGZ-instelling. De werkgever, [verzoekster], verzocht om ontbinding op basis van bedrijfseconomische omstandigheden, waarbij zij te maken had met een drastische verlaging van vergoedingen in de niet-gecontracteerde zorg en een negatieve financiële prognose. De diëtiste, [verweerster], voerde verweer en stelde dat het ontbindingsverzoek verband hield met haar lidmaatschap van de ondernemingsraad, maar de kantonrechter oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat dit het geval was. De kantonrechter concludeerde dat de bedrijfseconomische redenen voldoende onderbouwd waren en dat het verzoek tot ontbinding toewijsbaar was. De ontbinding werd per 1 augustus 2014 uitgesproken, met de opmerking dat er geen financiële ruimte was voor een ontbindingsvergoeding. Tevens werd vastgesteld dat de werkgever bereid was om een voorwaarde te verbinden aan de ontbinding, namelijk dat [verweerster] voorrang zou krijgen bij interne vacatures gedurende een half jaar na de ontbinding. De proceskosten werden gecompenseerd, wat betekent dat beide partijen hun eigen kosten dragen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 3110527 UE VERZ 14-362 PK/1097
Beschikking van 15 juli 2014
inzake
de besloten vennootschap
[verzoekster],
gevestigd te [plaats],
verder ook te noemen [verzoekster],
verzoekende partij,
gemachtigde: mr. J.H. Welling,
tegen:
[verweerster],
wonende te [woonplaats],
verder ook te noemen [verweerster],
verwerende partij,
gemachtigde: mr. C. van der Steen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift
  • het verweerschrift
  • de pleitnota van [verzoekster]
  • de mondelinge behandeling.
1.2.
Hierna is uitspraak bepaald.

2.De feiten

2.1.
[verzoekster] is een gespecialiseerde tweedelijns GGZ-instelling, die sinds 2008 eetstoornissen en de daaraan gerelateerde obesitas behandelt. Het behandelteam bestaat onder andere uit klinisch psychologen, psychiaters, psychotherapeuten, GZ-psychologen, fysiotherapeuten, diëtisten, artsen en verpleegkundigen. Zij heeft 4 vestigingen: Heerlen, Maastricht, Vught en Nieuwegein.
2.2.
[verweerster], geboren op[1982], is sinds 1 juli 2011 bij [verzoekster] in dienst als diëtiste, tegen een maandsalaris van € 3.017, bruto bij een gemiddelde werkweek van 36 uur. Zij is voor onbepaalde tijd in dienst. Zij is lid van de ondernemingsraad.
2.3.
Op 28 februari 2010 heeft [verzoekster] aan haar ondernemingsraad een adviesaanvraag gezonden over het voorgenomen besluit ten aanzien van de reorganisatie van [verzoekster]. Deze reorganisatie hield onder meer in het ontslag van een aantal diëtisten. De ondernemingsraad heeft op 20 maart 2014 positief geadviseerd.
2.4.
[verzoekster] heeft vervolgens een ontslagvergunning bij het UWV aangevraagd voor 19 medewerkers, onder wie [verweerster]. Deze ontslagvergunningen zijn verleend, met betrekking tot [verweerster], nadat zij inhoudelijk verweer had gevoerd, bij beslissing van 15 mei 2014.
2.5.
Op de arbeidsovereenkomst is de CAO Ziekenhuizen van toepassing.
2.6.
[verweerster] is vanaf april 2014 vrijgesteld van werkzaamheden.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
[verzoekster] verzoekt ontbinding van de arbeidsovereenkomst op grond van bedrijfseconomische omstandigheden. Zij is begin 2013 geconfronteerd met een drastische verlaging van de vergoedingen in de niet-gecontracteerde zorg, door eenzijdige aanpassing door de zorgverzekeraars. De vergoedingen zijn daardoor gedaald van ruim 82% naar 70%. Hoogstwaarschijnlijk zullen de vergoedingen op de lange termijn in de niet-gecontracteerde zorg nog verder dalen. Verder is gebleken dat de productiviteit (en declarabiliteit) van behandelaars binnen [verzoekster] in 2013 gemiddeld 58,9% is geweest, terwijl het streven was een gemiddelde productiviteit van 80%. De verwachte resultaat- en cashprognoses voor 2013 wijken daarom fors negatief af ten opzichte van het door de aandeelhouders vastgestelde budget. De verwachting is dat over 2013 een negatief resultaat is gerealiseerd van bijna € 1,4 miljoen bij een omzet van € 8,5 miljoen. Daardoor is het eigen vermogen van de onderneming inmiddels negatief.
Het ontbindingsverzoek is ingediend omdat vanwege het OR-lidmaatschap van [verweerster] sprake is van het wettelijk opzegverbod van artikel 7:670 lid 4 sub 1 BW. Het ontbindingsverzoek houdt echter geen verband met dit opzegverbod. De reden van het verzoek is immers niet gelegen in het lidmaatschap van de OR. Dit blijkt ook wel uit het feit dat behalve voor [verweerster], ook voor 18 andere medewerkers ontslag is aangevraagd (en ontslagvergunningen zijn verkregen). Het afspiegelingsbeginsel heeft zij correct toegepast. De bedrijfseconomische gronden staan geheel los van het OR-lidmaatschap van [verweerster].
Gelet op de financieel deplorabele situatie van [verzoekster] is er geen ruimte om een ontslagvergoeding aan [verweerster] aan te bieden. De ondernemingsraad heeft ingezien dat er geen ruimte is voor een sociaal plan. Op grond van de cao is [verzoekster] wel gehouden tot het nakomen van een wachtgeldregeling, en zij is tot een dergelijke nakoming ook bereid.
Omdat aan de overige werknemers ontslag is aangezegd tegen 1 juli 2014 en zij alle werknemers gelijk wenst te behandelen, verzoekt zij ontbinding van de arbeidsovereenkomst per 1 juli 2014.
3.2.
[verweerster] voert verweer. Voor zover nodig zal de kantonrechter daarop in het navolgende ingaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het meest verstrekkende verweer van [verweerster] is, dat [verzoekster] niet aannemelijk heeft gemaakt dat het ontbindingsverzoek geen verband houdt met haar lidmaatschap van de ondernemingsraad. Het verzoek moet daarom worden afgewezen.
Zij heeft hiertoe aangevoerd dat zij zich als OR-lid kritisch heeft opgesteld met betrekking tot de reorganisatie. Ter onderbouwing heeft zij een aantal e-mailberichten van de ondernemingsraad aan de directeur overgelegd waarin kritische vragen worden gesteld met betrekking tot de voorgenomen reorganisatie. De directeur heeft in de overlegvergaderingen diverse malen zijn irritaties ten aanzien van de ondernemingsraadsleden laten blijken. De locatiemanager van [verweerster] heeft getracht [verweerster] haar activiteiten voor de ondernemingsraad te laten beëindigen. Binnen de vestiging Nieuwegein is zij precies even lang in dienst als haar collega [A]. [verzoekster] heeft niet gemotiveerd waarom zij ervoor heeft gekozen om het dienstverband met [verweerster] te laten beëindigen in plaats van dat met haar collega [A].
4.2.
De kantonrechter overweegt het volgende.
Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat er 4 ondernemingsraadsleden zijn, van wie er 2 zouden moeten vertrekken. Dit is een aanwijzing dat [verzoekster] in ieder geval niet van alle ondernemingsraadsleden met wie over de reorganisatie overleg is gepleegd af wil. Dit is een aanwijzing dat het ondernemingsraadslidmaatschap geen rol heeft gespeeld. Dit zou anders kunnen zijn indien [verweerster] zich binnen dit overleg zodanig kritisch heeft geprofileerd, dat [verzoekster] het dienstverband met haar wel, en dat met andere ondernemingsraadsleden niet wil beëindigen. Hiertoe zijn naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende aanwijzingen. De door [verweerster] overgelegde e-mailberichten zijn namens "de ondernemingsraad" gezonden; van bijzondere betrokkenheid van [verweerster] bij die e‑mailberichten blijkt niet. Voor zover de directeur op overlegvergaderingen zijn irritatie heeft laten blijken, heeft [verweerster] niet onderbouwd dat deze (specifiek) op haar gericht is geweest. [verzoekster] heeft ter zitting erkend dat de directeur in een overlegvergadering inderdaad gezegd heeft dat hij sommige werknemers graag "met kop en kont" uit de onderneming zou willen laten verwijderen, maar daarvoor is als verklaring gegeven dat hij daarmee doelde op werknemers die hun taakstelling niet haalden. [verweerster] heeft daartegen ingebracht dat zij die opmerking op zichzelf heeft betrokken, omdat zij geweigerd had een aanvullende arbeidsovereenkomst te ondertekenen, maar die enkele stelling acht de kantonrechter onvoldoende.
Ook voor de keuze voor [verweerster] ten gunste van haar collega [A] heeft [verzoekster] ter zitting een plausibele verklaring gegeven: [A] zat in een re-integratietraject na langdurige arbeidsongeschiktheid, en haar kansen op de arbeidsmarkt na beëindiging van de arbeidsovereenkomst zouden daarom lager zijn dan die van [verweerster].
Op grond van deze overwegingen acht de kantonrechter voldoende aannemelijk gemaakt dat het ontbindingsverzoek geen verband houdt met het OR-lidmaatschap van [verweerster].
4.3.
Voorts stelt [verweerster] dat de overgelegde bedrijfseconomische gegevens onvoldoende zijn om ontbinding te kunnen rechtvaardigen.
[verzoekster] heeft hiertegen ingebracht dat de kantonrechter slechts dient te beoordelen of het ontbindingsverzoek verband houdt met haar OR-lidmaatschap, en dat de bedrijfseconomische redenen reeds door het UWV zijn getoetst en dat de kantonrechter deze toetsing als een gegeven dient te aanvaarden.
Dit standpunt is onjuist. Nu [verzoekster] ervoor heeft gekozen geen toestemming aan de kantonrechter te vragen om de arbeidsovereenkomst op te zeggen (met gebruikmaking van de ontslagvergunning), maar een ontbindingsverzoek in te dienen, dient de kantonrechter de aangevoerde gronden integraal te beoordelen.
4.4.
Volgens [verweerster] heeft [verzoekster] het afspiegelingsbeginsel verkeerd toegepast. [verzoekster] heeft immers de vestigingen Vught en Nieuwegein samengenomen, terwijl deze als aparte vestiging hadden moeten worden aangemerkt. Dit argument gaat niet op, nu ook bij toepassing van het afspiegelingsbeginsel op alleen de vestiging te Nieuwegein [verweerster] voor beëindiging van de arbeidsovereenkomst in aanmerking komt. Van de 3 diëtisten in deze vestiging is zij samen met haar collega [A] immers het langst in dienst, en wel precies even lang. De keuze van [verzoekster] om de arbeidsovereenkomst met [verweerster] te beëindigen en niet die met haar collega [A], en wel vanwege het feit dat deze nog in het re-integratietraject zit, is niet zodanig onredelijk dat deze de (marginale) toets der kritiek niet kan doorstaan.
4.5.
[verweerster] voert verder aan dat de bedrijfseconomische onderbouwing onvoldoende is. Zij wijst erop dat de accountant met betrekking tot de jaarstukken over 2011 en 2012 tot een oordeelonthouding is gekomen, omdat het niet mogelijk is gebleken achteraf tot het oordeel te komen dat de openingsbalans een getrouw beeld geeft van de grootte en samenstelling van het vermogen.
[verzoekster] heeft hiervoor ter zitting als verklaring gegeven dat in 2011 de onderneming bijna failliet was, dat er toen door derden een financiële injectie is gegeven, waarbij echter wel als voorwaarde werd gesteld dat het oude management zou vertrekken. Dit laatste is gebeurd, echter aldus dat de nodige onduidelijkheid is blijven bestaan over de bedrijfseconomische gegevens. De kantonrechter acht dit echter van onvoldoende gewicht om de aanvraag als onvoldoende onderbouwd af te wijzen. Ook de ondernemingsraad (waarvan kan worden aangenomen dat zij beschikte over deze jaarstukken) heeft hierover kennelijk geen opmerkingen gemaakt. Voorts leidt de kantonrechter uit de cashprognose tot en met september 2014 af dat zonder de ontslagen [verzoekster] structureel onder de banklimiet van € 1,6 miljoen blijft, terwijl zij met deze ontslagen (die per maand een besparing van € 100.000, opleveren) vanaf week 31 van 2014 structureel boven die banklimiet zal blijven. De kantonrechter acht het niet aannemelijk dat de jaarstukken over 2011 en 2012 zodanig onjuist zijn, dat de reorganisatie geen doorgang zou behoren te vinden.
De kantonrechter neemt hierbij in aanmerking dat [verweerster] de daling van de vergoedingen door de zorgverzekeraars en de teruggelopen declarabiliteit op zich niet heeft betwist.
4.6.
[verweerster] heeft nog aangevoerd dat ten onrechte geen financiële gegevens over de vestiging in Zeist zijn overgelegd, maar de kantonrechter gaat daaraan voorbij. Ter zitting heeft [verzoekster] namelijk uiteengezet dat de vestiging Zeist per 1 januari 2013 niet langer als zelfstandige vennootschap bestaat.
4.7.
De kantonrechter heeft zich ervan vergewist of er nog een ander opzegverbod van toepassing is dan het opzegverbod in verband met het OR-lidmaatschap, hetgeen niet het geval is.
4.8.
De slotsom is dat het ontbindingsverzoek toewijsbaar is, en wel per 1 augustus 2014. Hetgeen [verweerster] voor het overige nog heeft aangevoerd maakt dit niet anders.
4.9.
De kantonrechter acht voldoende aannemelijk gemaakt dat er geen financiële ruimte is om aan [verweerster] een ontbindingsvergoeding toe te kennen.
4.10.
[verweerster] heeft nog verzocht om bij toewijzing van het ontbindingsverzoek daaraan de voorwaarde te verbinden dat [verweerster] gedurende een half jaar na de ontbinding voorrang krijgt bij interne vacatures en dat zij bij terugkeer onder dezelfde arbeidsvoorwaarden als bij vertrek weer in dienst kan treden.
[verzoekster] heeft met dit verzoek ingestemd, onder de voorwaarde dat geen ontbindingsvergoeding wordt toegekend. Nu geen ontbindingsvergoeding wordt toegekend stemt [verzoekster] dus met het verzoek van [verweerster] op dit punt in. De kantonrechter zal volstaan met deze constatering, en deze voorwaarden niet in het dictum vastleggen. Het verbinden van een (ontbindende) voorwaarde aan een ontbindingsvergoeding verdraagt zich immers moeilijk met het karakter van de ontbindingsprocedure, die immers strekt tot een spoedige en definitieve beslissing omtrent de beëindiging van het dienstverband (vgl. [X], Bijzondere ontbindingen: voor zover vereist, onder voorwaarde(n) of met vergoeding onder voorwaarde(n) Deel 2: De ontbinding onder voorwaarden(n) en de ontbinding met vergoeding onder voorwaarden(n), ArbeidsRecht 2002,43).
4.11.
Gelet op de aard van de rechtsverhouding tussen partijen zullen de proceskosten worden gecompenseerd.

5.De beslissing

De kantonrechter:
- ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 1 augustus 2014;
- compenseert de proceskosten in die zin, dat partijen de eigen kosten dragen.
Deze beschikking is gegeven door mr. P. Krepel, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 15 juli 2014.