In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 16 juli 2014 een beschikking gegeven in een verzoekschriftprocedure van de Nationale-Nederlanden Levensverzekering Maatschappij N.V. De bank heeft op 17 juni 2014 een verzoekschrift ingediend met betrekking tot de onderhandse verkoop van een registergoed, een woonhuis met ondergrond en aanhorigheden, dat door de bank was getaxeerd op een marktwaarde van € 90.000,- en een executiewaarde tussen de € 70.000,- en € 80.000,-. De bank heeft een opeisbare vordering op de belanghebbende van ongeveer € 250.000,-. De onderhandse verkoop is voorgesteld voor een bedrag van € 66.175,- aan [B] B.V., wat lager is dan de laagste getaxeerde executiewaarde.
Tijdens de mondelinge behandeling op 2 juli 2014 zijn de partijen verschenen, waaronder de advocaat van de bank, mr. T.J.P. Jager, en de belanghebbende. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de overeengekomen koopsom lager is dan de getaxeerde executiewaarde, wat in principe zou leiden tot afwijzing van het verzoek. Echter, de bank heeft aangevoerd dat het verschil zo gering is dat de belanghebbende niet benadeeld zal worden door de onderhandse verkoop. De belanghebbende heeft geen bezwaren geuit tegen de goedkeuring van de koopovereenkomst.
De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat het in het belang van de belanghebbende is om de verkoop te laten plaatsvinden, aangezien een afwijzing van het verzoek zou leiden tot een lagere netto opbrengst bij een openbare veiling. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de executie is geschied met inachtneming van de voorgeschreven formaliteiten en dat er geen feiten of omstandigheden zijn die aan de toewijzing van het verzoek in de weg staan. De voorzieningenrechter heeft daarom besloten dat de verkoop van het registergoed onderhands zal geschieden overeenkomstig de goedgekeurde koopovereenkomst.