ECLI:NL:RBMNE:2014:2797

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
16 juli 2014
Publicatiedatum
10 juli 2014
Zaaknummer
C/16/371248 / KL RK 14-289
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onderhandse verkoop van registergoed met lagere koopsom dan getaxeerde executiewaarde

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 16 juli 2014 een beschikking gegeven in een verzoekschriftprocedure van de Nationale-Nederlanden Levensverzekering Maatschappij N.V. De bank heeft op 17 juni 2014 een verzoekschrift ingediend met betrekking tot de onderhandse verkoop van een registergoed, een woonhuis met ondergrond en aanhorigheden, dat door de bank was getaxeerd op een marktwaarde van € 90.000,- en een executiewaarde tussen de € 70.000,- en € 80.000,-. De bank heeft een opeisbare vordering op de belanghebbende van ongeveer € 250.000,-. De onderhandse verkoop is voorgesteld voor een bedrag van € 66.175,- aan [B] B.V., wat lager is dan de laagste getaxeerde executiewaarde.

Tijdens de mondelinge behandeling op 2 juli 2014 zijn de partijen verschenen, waaronder de advocaat van de bank, mr. T.J.P. Jager, en de belanghebbende. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de overeengekomen koopsom lager is dan de getaxeerde executiewaarde, wat in principe zou leiden tot afwijzing van het verzoek. Echter, de bank heeft aangevoerd dat het verschil zo gering is dat de belanghebbende niet benadeeld zal worden door de onderhandse verkoop. De belanghebbende heeft geen bezwaren geuit tegen de goedkeuring van de koopovereenkomst.

De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat het in het belang van de belanghebbende is om de verkoop te laten plaatsvinden, aangezien een afwijzing van het verzoek zou leiden tot een lagere netto opbrengst bij een openbare veiling. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de executie is geschied met inachtneming van de voorgeschreven formaliteiten en dat er geen feiten of omstandigheden zijn die aan de toewijzing van het verzoek in de weg staan. De voorzieningenrechter heeft daarom besloten dat de verkoop van het registergoed onderhands zal geschieden overeenkomstig de goedgekeurde koopovereenkomst.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling civielrecht
Zittingsplaats Lelystad
zaaknummer / rekestnummer: C/16/371248 / KL RK 14-289
Beschikking van de voorzieningenrechter van 16 juli 2014
in de zaak van
de naamloze vennootschap
NATIONALE-NEDERLANDEN LEVENSVERZEKERING MAATSCHAPPIJ N.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Rotterdam,
verzoekster,
advocaat mr. T.J.P. Jager te Amsterdam,
en
[belanghebbende],
wonende te [woonplaats],
belanghebbende,
verschenen in persoon.
Partijen zullen hierna de bank en [belanghebbende] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
De bank heeft op 17 juni 2014 een verzoekschrift met producties
ex artikel 3:268 lid 2 BW ter griffie van deze rechtbank ingediend betreffende:
het woonhuis met ondergrond, erf en verdere aanhorigheden, staande en gelegen aan[adres], sectie [sectienummer], respectievelijk groot een are vierenzestig centiare en vijftien centiare, daaronder begrepen de roerende zaken als bedoeld in artikel 3:254 van het Burgerlijk Wetboek,hierna te noemen: het registergoed.
1.2.
De griffier van deze rechtbank heeft partijen bij (aangetekende) brieven van
24 juni 2014 opgeroepen voor de mondelinge behandeling van het verzoek op
2 juli 2014. Een afschrift van het verzoekschrift is aan [belanghebbende] meegezonden.
1.3.
Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling zijn verschenen:
- mr. Jager voornoemd;
- [belanghebbende];
- de heer [A], namens [B] B.V., koper.
1.4.
Ten slotte is de beschikking bepaald op heden.
2. De beoordeling
2.1.
De bank heeft een opeisbare, door hypotheek gedekte, vordering op [belanghebbende]. De vordering bedraagt volgens opgave van de bank per 1 april 2014 in totaal € 247.401,25.
2.2.
De bank heeft bij deurwaardersexploot van 20 mei 2014 de executie van het registergoed aangezegd. Als veilingdatum was bepaald 25 juni 2014.
2.3.
Het registergoed is door de heer R.J. Veldhuizen, van Veldhuizenkoot te Utrecht, op 10 maart 2014 getaxeerd, leeg en vrij van huur en gebruik, op een marktwaarde van
€ 90.000,- en een executiewaarde tussen de € 70.000,- en € 80.000,-.
2.4.
De bank heeft blijkens de daarvan overgelegde koopovereenkomst van
12 juni 2014 de mogelijkheid het registergoed onderhands te verkopen voor een bedrag van € 66.175,- aan [B] B.V., gevestigd en kantoorhoudende te Barneveld.
2.5.
De bank verzoekt de voorzieningenrechter om te bepalen dat het registergoed onderhands, op grond van de koopovereenkomst tussen verzoekster en [B] B.V. van
12 juni 2014 met daarbij behorende bedingen, aan [B] B.V. zal worden verkocht.
2.6.
[belanghebbende] heeft geen bezwaren geuit tegen de goedkeuring van de koopovereenkomst.
2.7.
De voorzieningenrechter heeft geconstateerd dat de met [B] B.V. overeengekomen (onderhandse) koopsom ad € 66.175,- lager is dan de laagste getaxeerde executiewaarde ad € 70.000,-. In beginsel dient deze constatering te leiden tot afwijzing van het onderhavige verzoek, aangezien een, aan de openbare executoriale veiling voorafgaande, onderhandse verkoop nu juist beoogt een hogere opbrengt te genereren dan de opbrengst die verwacht mag worden bij verkoop op de openbare executoriale veiling. Een afwijzing van het onderhavige verzoek brengt mee dat het registergoed alsnog op de eerstvolgende openbare veiling, die vanwege de zomervakantie eerst op 27 augustus 2014 zal plaatsvinden, wordt aangeboden. Zijdens de bank is aangevoerd dat het verschil tussen de laagste getaxeerde executiewaarde en de met [B] B.V. overeengekomen koopsom zo gering is, dat [belanghebbende] niet gebaat zal zijn bij een afwijzing van het onderhavige verzoek en het alsnog op 27 augustus 2014 ter openbare veiling aanbieden van het registergoed. Volgens opgave van de bank bedraagt haar opeisbare vordering op [belanghebbende] op dit moment circa € 250.000,-. [belanghebbende] heeft deze zienswijze van de bank niet bestreden. De voorzieningenrechter acht voldoende aannemelijk, gezien de hoogte van de opeisbare vordering van de bank, dat, zoals de bank heeft gesteld en [belanghebbende] niet heeft betwist, met een afwijzing van het onderhavige verzoek en het alsnog op 27 augustus 2014 ter openbare veiling aanbieden van het registergoed, waarbij de voorzieningenrechter er van uit gaat dat het registergoed alsdan in ieder geval de laagste getaxeerde opbrengst van € 70.000,- zal opbrengen, voor [belanghebbende] een lagere (netto) opbrengst zal resteren dan thans met de onderhandse verkoop het geval is. Nu het primair in het belang van [belanghebbende] als hypotheekgever (en de bank) is, dat met de verkoop, onderhands of via de openbare veiling, een zo hoog mogelijk opbrengst wordt gegenereerd en [belanghebbende] (of de bank) geen bezwaren heeft geuit tegen de goedkeuring van de onderhavige onderhandse verkoop, brengt het vorenstaande met zich, dat de voorzieningenrechter niet reeds op grond van de enkele omstandigheid dat de overeengekomen (onderhandse) koopsom lager is dan de laagste getaxeerde executiewaarde het verzoek zal afwijzen.
2.8.
Voor het overige heeft de voorzieningenrechter aan de hand van het verzoekschrift en de overgelegde producties geconstateerd dat de executie is geschied met inachtneming van de voorgeschreven formaliteiten. Er is niet gebleken van feiten of omstandigheden die aan toewijzing van het verzoek tot onderhandse verkoop in de weg staan.
2.9.
Mitsdien zal als volgt worden beslist.

3.De beslissing

De voorzieningenrechter
3.1.
bepaalt dat de verkoop van het registergoed:
het woonhuis met ondergrond, erf en verdere aanhorigheden, staande en gelegen aan[adres], sectie [sectienummer], respectievelijk groot een are vierenzestig centiare en vijftien centiare, daaronder begrepen de roerende zaken als bedoeld in artikel 3:254 BW,onderhands zal geschieden overeenkomstig de hierbij goedgekeurde koopovereenkomst, waarvan een afschrift aan deze beschikking is gehecht;
3.2.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
3.3.
wijst af het anders of meer verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.C.P. de Ridder en in het openbaar uitgesproken op 16 juli 2014.